omdat voor hen geen plaats was In de herberg. Lucas 2' : 7. Kerstfeest 1946. Waarom ook niet, dit jaar. Je kunt weer van alles krygen- De Ke;-stboomen zullen weer behoorlijk worden opgesierd en tegen inlevering van boter, suiker en rozijnen kan men het traditioneels Kerstgebak koopen. Het i s weer als van ouds. Kerstfeest 1946. Wij vieren het feest van Christus' geboorte in een omlijsting van goede en prettige dingen, wij fleuren er onze Kerstverhalen en onze Kerstliederen mee op; de goed versierde Kerstboomen, de intimiteit van het eigen huis en de geschenken doen de rest. Er moet echter een misverstand uit den weg worden geruimd. Kerst, mis is geen lievigheid, geen sentimentaliteit en alstublieft geen sfeer. Kerstmis is een feest van de rauwe en harde realiteit. Kerstmis i s een directe aanval op onze verlangens, om er iets huiselijks en gezelligs van te maken. Kerstmis zegt, dat Christus, de Zoon van God, in een stal werd ge. boren, dat er geen bezorgde menschen waren, om Moeder en Kind te verzorgen — en was alleen maar een voedertrog en een paar oude vodden. De menschen? Ze hadden hun deur voor Jozef en Maria dichtge. klapt. In een stal omdat er geen plaats was in de herberg. En de herders? Ja, zij kwamen, de rabauwen; het waren niet bepaald 100 procent-vromen. Maar zij werden plots gevat in het licht, dat hen uit den hemel tegen kwam. En aanbaden. Geen sfeer. Maar aanklacht, oordeel. En genade. Ja, dat ook en alleen. Want in de uitgestootenheid werd het Kind geboren en uitgestoo. tenen kwamen om het stamelend te begroeten als Verlosser. In een Franseh blad verscheen onlangs een merkwaardige novelle van Heinrich Vogel, waarin hij vertelt van ervaringen, welke Christus opdeed, toen hij als ontslagen gevangene uit Buchenwalde verkleed in een gebombardeerde stad kwam. Hij was koud en hongerig en Hij was blij, dat er althans één levensmiddelenwinkel onbeschadigd was. H\j stapte naar binnen, maar toen de winkelier hoorde, dat de klant geen bonnen had, begon hij Hem te wantrouwen en zei: U moet zich tot de politie wenden, ik kan U niet helpen. Een week later kwam de Heer, gekleed als een geruïneerden grootgrondbezitter, vermagerd en have. loos in de stad. Hij begaf zich naar een groote huurkazerne, maar de eene deur na da andere werd voor hem dichtgeslagen. Tenslotte vroeg Hij aan een opzichter van een fabriek om een paar oude schoenen, maar de man zei; je hebt je ver. diende loon en nu komt de kapitalist bij den proletariër! Mijn huis is geen winkel! De deur werd dichtgeslagen en de Heer stond alleen. Toen ging Hij naar het platte, land, in de hoop bij de boeren, die op hun groote, in zich zelf besloten hofsteden van geen honger wisten, wat brood te krijgen. Hij was nu in de gedaante van een uitgemergelden evacué. Maar hoe Hij ook de aandacht poogde te trekken, men liet Hem niet binnen. Eindelijk stond een vrouw Hem te woord. Ze schudde het hoofd en zei eindelijk: Heb je iets te ruilen? Maar de Heer had niets en daarop antwoordde ze: dan kan ik je niet helpen. Eindelijk — Zondag. De Heer kwam in een dorp en ging naar de kerk. Een preek: Wat gij aan de minsten gedaan hebt Na afloop ging Christus naar den predikant, maakte zich bekend als lid van een seete, klaagde den predikant zrjn nood en vroeg om hulp. Maar de predikant overwoog, dat zijn huis vol was en ook, dat zijn gemeente hem zou veroordeelen, indien hij een sectariër opnam. Hij zei: hier hebt ge wat geld, dat is alles wat ik doen kan. Geen plaats! Onze Kerstfeestviering is zoo vaak de onderstreeping van dat eene zinnetje, dat niettemin de kern van het Kerstevangelie raakt: geen plaats in de herberg. Want wij hebben onze eigen bezigheden, onze overleggingen en bezwaren — en onze stichtelijkheid. Maar wanneer de deur is dichtgeslagen en Maria en Jozef in een stal worden opgeborgen, komt Gods Boodschap tot herders, die niet meetelden in de samenleving. En zij werden getuigen van het Linht. Wij zullen onze Kerstliederen Zingen. Maar herders hoorden het lied der Engelen en de menschen in de koes. tering van hun goed-verwarmde huizen wisten er niets van. In een stal, bij een voedertrog en wat vodden, maakte God Zijn belofte waar.
Nieuwe Apeldoornsche courant
- 24-12-1946
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Krantentitel
- Nieuwe Apeldoornsche courant
- Datum
- 24-12-1946
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Wegener
- Plaats van uitgave
- Apeldoorn
- PPN
- 400383896
- Verschijningsperiode
- 1945-1992
- Periode gedigitaliseerd
- 7 februari 1945-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- CODA Apeldoorn
- Nummer
- 14380
- Jaargang
- 44
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
KERSTMIS 1946 KERSTMIS
HEILIGE NACHT Naar een Kerstlegende van SELMA LAGERLöF
SELVA Lagtrlöf verhaalt in haar beroemde boek „Christuslegenden" van een Kerstavond, dat zij, toen alle anderen naar d« kerk waren, alleen mei haar groot-, moeder thuis moest blijven. Zij vlas treurig gestemd, omdat ze nu niet naar al die blijde lichtjes kon uien, omdat ze niet den feestelijken kerkdienst kon meemaken. In hun eenzaamheid zaten grootmoeder tn kleindochter bij elkaar, ieder met eigen gedachten. Tot Grootmoeder ging vertellen. In den donkéren nacht liep een eenzame man over de verlaten velden. Duisternis overal, rondom en boven hein. In de huisjes ook waren de lichten gedoofd en de bewoners rustten in diepen slaap van de vermoeienissen des daags. Die eenzame man, wat deed hjj 200 laat nog buiten? Zorg stond op zijn gezicht te lezen. Zorg, omdat hij daar ginds zijn vrouw had achtergelaten met haar Pasgeboren kindje. Zij waren hulpeloos en koud en de man was uitgedaan om vuur te zoeken, waarmede hij hen kon verwarmen. Maar waar zou hij dat kunnen vinden op dit late uur? Alle menschen waren naar bed en nergens, waar hij aanklopte en zijn steeds dringender wordende vraag: „Lieve menschen helpt mij en geeft mij een weinig vuur, om mijn vrouw en haar kindje te verwarmen", herhaalde, kreeg hij antwoord....... Moedeloos vervolgde hij zijn weg. Zou er dan niemand zijn, die hem kon helpen? Niemand? Plotseling, heel in de verte, zag hij vaag een licht Zou daar iemand zijn ? Hij maakte den zin niet af. Vlugger liep hij voort cn het scheen wel of de hoop hem nieuwe krachten
gaf. Voort, in de richting van dat rosse schijnsel. Helderder werd het, steeds helderder en eindelijk kon hij duidelijk onderscheiden een vroolijk helder vlammend vuur in het open veld. Dichtbij gekomen, zag hij hoe een kudde schapen rond dat vuur te slapen lag een herder, leunend op zijn staf, staarde naar het glimmende vlammenspel en aan zijn voeten lagen drie groote honden. Zij sliepen, maar niet drong het gerucht van den naderenden vreemdetot hen door, of zij sprongen op en wijd sperden zij hun kaken van elkaar Doch hoe zij poogden te blaffen het gelukte hun niet, geen geluid werd gehoord De vreemde man zag slechts in den gloed van het houtvuur het kwaadaardig blikkeren van hun tanae» Wilden stormden de onraad speurende dieren op hem toe, beten naar zijn heen, naar zijn handen en spronge hem naar de keel Maar de venijnige flikkerende tanden weigerden hun dienst de man bleef ongedeerd. In het licht der vlammen had hij den herder gezien Hem moest hij vragen om wat. vuur voor zijn vrouw en haar kindje. Hoe kon hij echter bij hem komen; de schapen lagen in een dichte rij om het vuur heen en zij sliepen Voorzichlig zette hij een Voet op een der ruggen het schaal) sliep echter rustig door, en zoo ontwaakten ook de andere schapen niet, toen hij over hun ruggen heen naar den herder stapte. De herder was een oude norsche man, hij was ruw en bars tegen iedereen en geen vriendelijk woord kwam ooit over zijn lippen...... En toen hij daar een vreemdeling aan zag komen, boog hij zich voorover, pakte een speer van den grond
en slingerde deze met kracht in de richting van den naderenden man, maar voordat de speer hem kon treffen week het moordtuig ter zijde en langs hein heen. Rustig naderde de eenzame zwerver den herder en zei: „Goede vriend, help mij en geef mij een beetje vuur. Ginds zijn mijn vrouw en haar pasgeboren kindje achtergebleven en nu ben ik uitgegaan om vuur te zoeken, oin hen daarmede te verwarmen". Het liefst had de herder „neen" willen zeggen, maar toen hij dacht aan alles wat er reeds was voorgevallen, werd het hem toch angstig om het hart en hij durfde het verzoek van den vreemde niet afwijzen. „Neem maar, zooveel je noodig hebt". Het vuur was reeds bijna uitgebrand en er was nog slechts ecu roodgloeiende massa „Neem maar zooveel je noodig hebt", zei de herder nogmaals, toen hij zag dat de man geen emmer bij zich had en dat het hout op was. Heimelijk verheugde hij zich, dat die man die klompen vuty toch niet zoo kon wegdragen Zijn verbazing ging echter over in ontzetting, toen hij zag, hoe de vreemdeling zijn mantel uitspreidde, het vuur in zijn handen nam en het in den mantel wikkelde, zonder dat hij ook maar één brandwond kreeg en zonder dat de mantel verschroeide. Alsof het appels waren, die hij had opgeraapt, zoo droeg de man het vuur weg. Even stond de herder, als aan den grond genageld. Wat kon dit alles te beduiden hebben? Snel liep hij den man achterna en vroeg: „Wat beteekent dit alles? Wat is dit voor een nacht? , „Ik kan het je niet zeggen, wanneer je het niet ziet," was het antwoord en snel liep hij voort, naar waar zijn vrouw en het kindje waren Door dit antwoord was de herder niet tevreden gesteld. Hij volgde hem op een afstand, want hij wilde weten, waar die zonderlinge man woonde. Daar zag hij na eenigen tijd, dal
de vreemdeling stil bleef staan hij ging naar den kant van den weg, legde zijn mantel op den grond en even later zag de herder in het schijnsel van de gloeiende kolen een vrouw en een kind. Die vreemde man had dus niet eens een eigen woning, zijn verblijfplaats was een rotsholte ter zijde van den weg In het hart van den ruwen, norschen herder welde iets van medelijden met die arme moeder en dat l'.ulpelooze kindje. Zij zouden omkomen van koude en ellende .' Hier moest hij helpen en uit de zak die hij op den rug droeg, haalde hij een zacht witte schapenvacht, om dat aan den vreemden man te geven. Maar op dat zelfde oogenblik gebeurde er iets wonderlijks. Het was hem of hij verplaatst werd in een geheel andere wereld. Nu hij toonde dat ook hij barmhartig kon zijn, werden hem oogen en ooren geopend. Hij zag nu wat hij van tevoren niet kon zien; hij hoorde, wat hij van te voren niet kon hooren. Rondom zich zag hij een groote schare van kleine engelen, met zilveren vleugels. En ieder van hen hield een harp in de handen en allen speelden en zongen uit met luiden jubel, dat in dezen nacht de Heiland geboren was, die de wereld van haar zonden zou verlossen. Toen begreep de herder waarom tn dezen nacht alle dingen zoo blij waren. Maar niet alleen rondom den herder waren engelen, neen hij zag hen overal. Hij zag ze in de rotsholte en op den berg, hij zag ze op het veld en hoog in de lucht. In groote scharen kwamen al die engelen den weg af en toen ze voorbij die rotsholte kwamen, bleven ze stilstaan en wierpen een blik op het kind En overal was loutet vreugde en gejuich, gezang en harpenspel en ook in de oogen van den herder begon een diepe vreugde te lichten. In zijn hart kwam de dankbaarheid, en terwijl de engelen juichend hun blijde boodschap verkondigden, viel hij op zijn knieën en hij dankte God, 'it zijn oogen geopend waren.
Het Kerstgebeuren VEREEUWIGD Dichters, schilders en componisten werden door de Goddelijke Geboorte geïnspireerd....
In den loop der eeuwen zijn vele kunstenaars door de Goddeijke geboorte in den stal van Bethlehem geïnspireerd, schilders zoowel als dichters, als componisten. Eigenaardig is, dat men van vele oude bekende kerstliederen den componist niet kent. Een uitzondering voor dezen regel vormt het 128 jaar oude Stille nacht, heilige nacht. ^gen paar dagen vóór het kerstfeest van 1818, geraakte het orgel te 'Uberndori, dat destijds door iranz Xaver Gruber werd uespeeld, defect. De organist, die ook wel eens componeerde, was van meening, dat daar iets tegenover moest worden gesteld. Op een gedicht, dat zijn vriend, de kapelaan Jozef Mohr, nad vervaardigd, componeerde hij een eenvoudig wijsje en toen het kerkorgel den Eersten Kerstdag noodgedwongen moest zwijgen, voerde Gruber met Mohr voor het eerst het nieuwe Kerstlied uit. Organist-componist Gruber bespeelde daarbij de guitaar, terwijl de dichLer zijn „Stille nacht, heilige nacht" zong De aanwezigen werden er zoo door gegrepen, dat zij het lied dadelijk meezongen. Dat moet n bijzondere gebeurtenis zijn geweest, waar nog lang over werd gesproken. Want toen in het voorjaar van 1819 de orgelbouwer Manracher uit ir ugen te Oberndurf kwam, hoorde hij van het mooie Kerstlied, dat Eranz A.aver Gruber hadr gecomponeerd en met zijn vriend Mohr had voorgedragen. De orgelbouwer vroeg en kreeg van Gruber een afschrift, dat hij meenam naar Tirol. Ook daar werd men door het lied zeer getroffen. Het ging van den een naar den ander de heele wereld door. Want vast staat, dat overal waar het kerstfeest wordt gevierd, het lied „Stille nacht, heilige nacht" wordt gezongen. Van den componist Franz Gruber weten wjj nog, dat hij 25 November 1787 te Unterweizberg werd geboren en dat hy 7 Juni 1863 te Hailein overleed. Gruber was organist en koordirigent en hoewel hij waarschijnlijk wel meer liederen zal hebben gecomponeerd, is hij verder als componist van weinig beteekenis. Slechts één groot werk heeft Gruber de wereld geschonken, maar zelf is hij er niet beroemd door geworden. Andere, wél beroemde dichters hebben hun krachten eveneens aan het kerstied gegeven. Wie kent het van den Prins onzer dichters, van Joost van den Vonde het: „O Kerstnacht schooner dan de daegen" uit de rei van klaerissen of de schoone rei van de Edelingen uit de eerstdaags weer te spélen „Gysbreght van Aemstel". „IJ'ij edelingen blij van geest,' Ter kerke gaen op 't hooge feest, Den eerst geboren Heiland groeten, En knielen voor de kleine voeten. Van 't kind, rcaer voor Herodes vreest; Het kind viaer voor een starre rijst, Dit Wijzen met haer straelen wijst De donkre plaets van zijn geboorte, En leit hen binnen Davids poorte",... Doch ook moderne dichters hebben ons eenvoudige kerstliederen geschonken — liederen, die juist door hun eenvoud diepen indi*uk maken. Noemen wij slechts enkele namen: Jan H. de Groot, Willem de Merode, Anton van Duinkerken. En laten wij besluiten met het ontroerende slot van het Kerstiedje "voor 1935" van P. Minderaa: „Ach kindje, dat uit den hemel zijl Om wie ons bitter verlangen' schreit, Dat stralend in onze a/rmoe leit, Geef ons op Kerstmis allemaal samen Een beetje hemel van binnen. Amen,