Terug te bekomen aan het Bureau van Politie: 1 KURKETREKKER. — 1 BRETEL ol Hulpzeel. — 1 SLEUTEL.
Provinciale Drentsche en Asser courant
- 15-07-1889
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Provinciale Drentsche en Asser courant
- Datum
- 15-07-1889
- Editie
- Dag
- Uitgever
- van Gorcum
- Plaats van uitgave
- Assen
- PPN
- 398540756
- Verschijningsperiode
- 1851-1962
- Periode gedigitaliseerd
- 2 juli 1870-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Drents Archief
- Nummer
- 166
- Jaargang
- 66
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
TWEEDE BLAD. POLITIE.
BEKENDMAKING. Onderhoud van een pand in de waterleiding het Mandepand en de Zijmaatsloot in de gemeente PEIZE.
De GEDEPUTEERDE STATEN der provincie Drenthe maken bekend, dat op Vrijdag 9 Aug. e.k., des nademiddags ten één uur, eene openbare vergadering van hun college zal worden gehouden, waarin zal worden behandeld het door GEERT SCHUILING, landbouwer te ZLjen, gemeente Vries, bij hun college ingediend bezwaarschrift, waarbij bjj in beroop komt van eene door hem van Burgemeester en Wethouders van Peize ontvangen kennisgeving, gedagteekend 19 Maart 11., blijkens welke de legger van waterleidingen in die gemeente zoodanig door deze is gewijzigd, dat het onderhoud van een pand in de waterleiding het Mandepand en de Zeilmaatsloot, waarmede, volgens den leger, het aan SCHUILING toebehoorend perceel sectie B no. 51 der gemeente Peize belast is, ambtshalve op zijnen naam is gebracht en waarbij hij verzoekt evengemelde wjjziging in bedoelden legger nietig te willen verklaren. Onbekende belanghebbenden worden opgeroepen, om, desverlangd, in persoon of bjj gemachtigde in bedoelde openbare vergadering te verschenen. Assen, 12 Juli 1889. De Gedeputeerde Staten voornoemd, VAN SWINDEREN, voorzitter. G. W. VAN DER FELTZ, griffier.
BUITENLAND. OVERZICHT.
Engeland. Indertijd is meegedeeld, dat in Ierland eene schikking tusschen den heer Ponsonby en zijne pachters werd verhinderd door dat zjjne bezitting werd gekocht door eene vereeniging van landheeren, die van geen toegeven wil weten. Op de bedoelde bezitting werden honderden uit hunne woningen verdreven en de gewone tooneelen van ellende en misdaad kwamen ook daar voor. Woensdag nu verkondigde de heer 0'Brien te Tipperary, dat een bond van pachters was tot stand gekomen, de sterkste vereeniging, die ooit in Ierlaud had bestaan en gesteund door de aanzienlijkste mannen in Ierland ea door de Ieren over de geheele wereld. De stichting van dien bond is geschied onder goedkeuring en met medewerking van den leider der Iersche partij, den heer Parnell, en bij zal weldra in gebeel Ierland den strijd tegen de lasdhearen heviger dan ooit doen ontbranden. Frenkrijfc. De heer Laguerre, generaal Boulangar's baste vriend, heeft zich — zooals wjj gemeld hebben eergister in da Franscbe jfamer weer geducht geweerd. Het tooneel, hetwelk de Kaaer aanbood, overtrof alles wat tot dusver in dit opzicht door de anti-republikeinen is vertoond. Toen de Boulangist, de tribune besteeg, begon hij zijn rede met de verklaring, djit hij zich onder menschen bevond, mat win hjj liefst niet omging, »maar — zei hij — dithciïtnog niets te beteekenen, in vergelijking met de gemeene comedie, welke de menschen in de andere Kamer uitvoeren". Dit was reeds genoeg. De voorzitter ontnam Laguerre het woord en de Kamer bekrachtigde dit, maar niettemin bleef de Boulangist doorrazen, te midden van het geschreeuw, hetalIe zijden opging. De heer Meline, vin .J 6 ' zag zich genoodzaakt zijn toewoiw«f ^ nemen lot het uiterste middel, hetwelk tot dusver nog vermeden kon worden —
hij zette zijn hoed op, ten bewijze dat de zitting geschorst was, en ging met de Ministers heen. Natuurlijk volgden de meeste republikeinsche Kamerleden, en zoo bleef Laguerre met de rechterzijde alleen. De bedienden begonnen toen met de ontruiming der tribunes voor het publiek en de pers en waren reeds tot de diplomatenloge gevorderd, toen Le Hérisse riep : »Het is schande de diplomaten buiten de deur te zetten". »Dat is uw eigen schuld," riep een afgevaardigde der linkerzijde. Na verloop van 20 minuten keerde de heer Méline terug. De Boulangist stond nog steeds op de tribune en bleef daar, ondanks de opeisching van den voorzitter om heen te gaan. Op voorstel van den president werd toen de censuur tegen Laguerre uitgesproken, waarna de zitting voorgoed werd gesloten. Alle republikeinsche afgevaardigden gingen toen heen, Laguerre achterlatende op de tribune, terwijl hij riep, dat hg niet heenging en alleen voor geweld zou wijken. Deze eer werd den Boulangist echter niet gegund. De deuren werden eenvoudig gesloten, evenals gewoonlijk na hat einde der zitting, en men liet Laguerre rustig op de tribune staan. Zoo was de afgevaardigde eindelijk wel genoodzaakt heen te gaan. Om zes uur verliet hij de tribune en ging heen, begeleid door de BoulaEgistische afgevaardigden, die hem getrouw waren gebleven. Met dit schandelijk feit zullen de Boulangisten hun veldtocht wel als geëindigd moeten beschouwen, daar binnen de eerste dagen de sluiting der zitting te wachten is, want in allen gevalle moet de parlementaire arbeid voor 14 Juli, den nationalen feestdag, voorgoed worden gesloten. De Kamer van Afgevaardigden heeft gister de artikelen 3 en 4 van de amnestiewet aangenomen, met eenige daarin voorgestelde amendementen. Die artikelen hebban betrekking op wearspannigen tegen den verplichten krijgsdienst Vervolgens werden al de artikelen en de wet in haar geheel goedgekeurd. De heer Lamartmière heeft een voorstel ingediend, waarvan de strekking is der Regeering uit te noodigen den Minister Constans gerechtelijk te vervolgens, v. egens omkooperij. Hjj vroeg de urgentie, doch met 343 tegen 179 stemmen nam de Kamer de prealable quaestie aan. In de couloirs had gister een vechtpartij plaats tusschen de heeren Thompson en Laur, ten gevolge van een incident op de tribune. Laatstgenoemde gaf den heer Thompson een oorveeg, waarop deze zóó heftig terugsloeg, dat de heer Laur onder geneeskundige behandeling moest worden gesteld. In de vergaderzaal zelve begon daarop eene vechtpartij tusschen twee afgevaardigden, die beiden op den grond vielen. Getuigen zijn van weerszijden gesteld. Eergister vielen ongeveer 4000 personen het kantoor der accijnzen te Barcelona aan, wegens het dooden van een sluiker door een der commiezen. De muitelingen pleegden allerlei baldadigheden. Een veertiental personen is in hechtenis genomen. Kuitflchland, De Duitsche bladen zijn aan het twisten over de vraag, wat er eigenlijk aan is van de verdeeldheid, welke tusschen Prins Bismarck en graaf Waldersee, den chef van den generalen staf, bestaat. Dat graaf Waldersee niet op zoo goeden voet staat met den kanselier als zijn voorganger, graaf Moltke, is bekend, maar het is nu de vraag, of graaf Waldersee werkelijk moet beschouwd worden als het eigenlijke hoofd der oorlogspartij te Berlijn, welke zich op het standpunt stelt: »De oorlog is toch onvermijdelijk; laat Duitschland, nu het klaar is, liever terstond den oorlog beginnen, in plaats van te wachten, totdat ook de tegenstanders gereed zjjn en de Duitschers gaan beoorlogen op een oogenblik, hetwelk voor hen wellicht minder gunstig is." Prins Bismarck wil echter van deze lëer niets weten. Nog onlangs verdedigde de kanselier opzettelijk in den Rjjksdag de stelling, dat geen staatsman een oorlog mag beginnen, op grond, dat deze vermoedelijk toch eenmaal gevoerd moet worden, want met zekerheid is dit door geen staatsman te voorspellen. Gewichtige beteekenis wordt aan deze officieuze spiegelgevechten niet gehecht, want men weat, dat Keuer Wilhelm, ook ai mogen andere invloeden op hem werken, ten slotte toch den raad van zijn beproefden rijkskanselier volgt. Dit is reeds zoo herhaaldelijk gableken, dat men zich voor liet drijven der oorlogspartij te Berlijn nog niet ongerust maakt. Evenwel, waar rook is, moet ook vuur zijn, en daarom dient dit krakeel weer ten bewijze dat de verhouding tusschen de hoogste militaire en politieke personen te Berljjn inderdaad te wenschen laat. Door een der Berljjnsche bladen werd dezer dagen een gerucht verspreid, volgens hetwelk een aantal Pruisische officieren, die voornemens
waren de Parjjsche tentoonstelling te bezoeken, van den Keizer, toen deze uit hunne verlofaanvragen daarvan kennis kreeg, het strenge verbod ontvingen aan dat voornemen gevolg te geven. In dezen vorm is, volgens de Kóln. Ztg., het bericht onjuist; maar wel heeft de Pruisische Regeering, met het oog op de gevoeligheid der Franschen ten opzichte van spionnen, eens vooral aan Pruisische officieren verboden, den Fransehen bodem te betreden. »Zij deed dit, zegt het blad, als een bewijs harer groote vredelievendheid, om elke gelegenheid voor ernstige geschillen weg te nemen." Van wel-ondsrrichte zijde wordt uit München gemeld, dat de Baiersche tolbeambten op de Zsvitsersche grens bevel hebben ontvangen, bjj de visitatie van uit Zwitserland komende reizigers strenger dan tot dusver te werk te gaan. De rechtbank van gezworenen te Banthen heeft uitspraak gedaan tegen 24 mijn-arbeiders in boven-Silezie, beschuldigd van verstoringen der openbare rust. Drie raddraaiers werden veroordeeld tot 1 jaar en 9 maanden tuchthuisstraf, 4 aangeklaagden werden vrijgesproken, de overigen kregen van 6 weken tot een jaar gevangenisstraf. Oostenrijk. De zitting der Oostenrijksche delegatie, welke in alle opzichten eenstemmig was met deHongaarsche, is reeds gesloten. Nadat een aantal verzoekschriften was behandeld en de genomen besluiten allen bekrachtigd waren, hield Graat Kalnoky een toespraak, waarin hij den afgevaardigden namens Keizer Frans Jozes dank zeide voor hun toewijding aan het vaderland, welke weer uit de eendrachtige samenwerking der beide delagatiën is gebleken. Graaf Kbavenhüller zeide daarna den voorzitter, Graaf Windischgratz, dank voor de beleidvolle wijze, waarop hij de beraadslagingen had geleid. De voorzitter dankte de afgevaardigden en de Regeering voor hun medewerking en sloot de zitting, waarna de afgevaardigden met geestdrift driemaal: Leve de Keizer! riepen. Noorwegen. Een conservatief Kabinet is gister tot stand gekomen, met den heer Stang als voorzitter. Turkije. De Porte heaft plotseling haar bijzondaren Commissaris Djelaleddin-Pacha uit Creta teruggeroepen. De toestand op het eiland laat nog steeds te wenschen. VERSPREIDE BERICHTEN. De Duitsche Keizerin zal eerlang — evenals de gemalinnen van andere monarchen — hare eigen lijfwacht hebben. Die lijfwacht der Keizerin zal bestaan uit 24 man, onder bevel van een officier en twee onderofficieren. Da manschappen worden gekozen uit de flinks-t gebouwde mannen van het regiment der lijfwacht en gekleed in een witten, nauw sluipenden rok met karmozijnroode opslagen, lussen en een driekanten hoed. President Carnot en zjjne echtgenoote zijn met hunne beide zoons tot den top van den Eiiïeltoren geklommen. Te Brünn neemt de werkstaking af. Een groot aantal werkstakers trachtte dezer dagen hunne makkers, die den arbeid hervatten, dit te beletten, doch de spoedig ontboden soldaten dreven de menigte uiteen.
Overzicht van den stand der effecten en andere waarden. Week van 6 tot 12 Juli.
De komkommertijd, dit jaar vroeg begonnen, doat hoe langer hoe meer zijn invloefll gelden. Kapitalisten en speculanten wikkelen zooveel mogelijk loopende engagementen af om zonder stoornis op badplaatsen uit te rusten van de vermoeienissen van de financie8Ïe wittar-camp igne of in een of ander hooggebergte nieuwe krachten op te doen voor den a.s. nieuwen veldtocht. Wel zijn de zakan niot geheel rustende, wel kan men er van verzekerd zijn, dat ook in die verre streken de bankiers wereld op de hoogte gehouden wordt om op 't appel te verschijnen als de nood dringt, maar het is niet de tjjd voor 't initiatief, men wenscht, zooveel mogelijk rust. Eerst in 't najaar worden nieuwe plannen beraamd en de beurzen in een of andere richting gestuurd,, om fi jantieele operaties te doen slagen. Afgescheiden nog van het fait, dat in den z.omartjjd, vooral wanneer de thermometer aanb.oudend zoo hoog blijft als dit jaar, de lust tot inspanning bij de menschen er niet grooter op wordt, heeft het najaar, de winter, nog dit v oordeel voor finantieele operaties, dat zij met meer succes kunnen worden ondernomen, omda e de kansen op oorlog verminderen naarmate 'ie zomer ten einde spoedt. Ondanks die meerdere kalmte ter beurze, ondanks de groot ore moeieljjkheid om
de gewenschte tegenpartij te vinden, gaat toch gewoonlijk in ééne afdeeling juist in den zomertijd nog al wat om, nl. in die der Amerikaansche sporen, omdat dan juist de oogstberichten mede dienst moeten doen om rijzing of daling in 't leven te roepen. Er is wel eens de opmerking gemaakt, dat men op dit gebied juist het omgekeerde moet doen van 't geen de algemeene berichten aangeven; luiden deze ongunstig, dan is het zaak tot aankoop over te gaan, terwijl omgekeerd verkoop raadzaam is. Hoe vreemd zulks ook moge klinken, toch is die bewering dikwijls waar gebleken. DeAmerikaansche spoorwegwaarden zijn zuivere speculatiefondsen, echte dobbelpapieren, waarvan de intrinsieke waarde (intrestzieke, heeft eens iemand gezegd), althans van de meesten, veel geringer is dan de beursprijs aangeeft. Juist omdat zulks het geval is, zijn velen van oordeel, getrouw aan de leer, dat de waarde van een fonds toch per saldo in de eerste plaats beheerscht wordt door de rente die men er van maakt, dat eene speculatie op daling daarin succes moet hebben, en wanneer dan aanhoudend ongunstige berichten worden meêgedeeld, wordt hoe langer hoe meer in blanco verkocht. Dat is juist hetgeen de bewerkers dier afdeeling willen; is er nl. overal genoeg verkocht, dan komen langzaam betere berichten de slechte vervangen, bona fide koopers komen dan tevens opdagen en de rijzing duurt zoolang tot dat de blanco-positiën gedekt zjjn. Yankee's, die natuurlijk op veel lageren prijs gekocht hebben, gaan dan juist verkoopen. Dat spelletje is al zoo vaak gespeeld, heeft ons land zoo veel gekost, dat men zich verwonderen moet, dat het nog succes heeft. De manoeuvres van den laatsten tjjd, speciaal van deze week, doen vermoeden, dat andermaal zulks zal beproefd worden. De goud-uitvoer van New-York naar Europa in de laatste weken, heeft, naar wordt bericht, hoofdzakelijk plaats gehad ter dekking van gekochte fondsen, die men natuurlijk zal trachten tegen hoogeren prijs aan Europa over te doen. Deze week waren de berichten niet gunstig en daalden de koersen tot dat plotseling de richting veranderde en New-York hoogere koersen zond. Londen schijnt echter nog geenszins geneigd om tot eene rijzing meê te werken; het terrein is nog niet genoeg geëffend. Dat men echter vroeg of laat zal trachten de koersen te doen rijzen, is wel aan te nemen, omdat alleen dan kans bestaat om met succes nieuwe emissies te plaatsen, iets waaraan Amerika nog voortdurend groote behoefte schijnt te hebben. De Missouri Kansas Texas begint, in tegenstelling met den laatsten tijd, vrjj wat verbetering der ontvangsten te toonen. Van de andere fondsen ging het meest om in Peruanen, die door Londen gekocht en ook hier van de markt genomen, langzaam verbeterden. Hoewel berichten omtrent de verdere behandeling van het Graca-contract niet bekend zijn geworden, zal da verbetering wel in verband staan met de meerdere kans op aanneming daarvan. Overigens was het op de Europeesche markt stil en stilte doat gewoonlijk nadeel aan de koersen, omdat alsdan bij eenig aanbod de tegenpartij n i 0 t gemakkelijk is te vinden, zoodat men om te verkoopen tegen lageren prijs moet aanbieden. Met de verdere conversie der 5 pet. Russische leeningen zal vooreerst wel niet worden voortgegaan; die der laatste spoorwegleeningen schijnt, dank zij de tegenwerking van Duitsche zjjde, wel eenigszins fiasco gemaakt te hebben. Van dien kant schijnt men nog niet te willen eindigen met den tegan Rusland begonnen finantieelen oorlog. De roebelleeningen waren flauwer, met uitzondering van de Zuidwestsporen, die op gunstiger ontvangsten ruim 1 pet. konden verbeteren. In Mei bedroeg de vermeerdering R. 201.678. Het superdividend is nu officieel geannonceerd en kan worden ontvangen op coupon no. 11. Dat op de aandeelen Gr. Russische spoor wordt gedeeltelijk, nu met 13 Juli, gedeeltelijk met Januari a.s. betaald. Da Zweedsch-Neordsche sporen, die vrjj wat kalmer zjjn geworden, behouden nog eenige vastheid, met 't oog op de mogelijkheid dar betalitg van de den 15ien dezer verschenen coupon. Een geduchte tuimeling maakten de Witte Kruisloten. Men schijnt met die uitgifte weinig succes te habban gehad en heeft ze, buiten de beurs om, door kunst- en vliegwerk tegen f 14 zooveel mogeljjk aan den man trachten te brengen. H. M enneoa A zn.
ZOMERVERGADERING DER Prov. Staten van Drenthe van 1889. Zitting van Dinsdag 9 Juli, 's middags 12 uur.
(Vervolg.) De heer II. f.. van der Lely wenscht niet over de quaestie van uitkeering te spreken, maar enkele opmerkingen te maken. Het adres der Stieltjeskanaalmaatschappjj heeft in enkele zinsneden op hem geen aangenamen indruk
gemaakt. Het heeft den schijn, wanneer men het adres aandachtig nagaat, alsof van zijde der Drentsche Kanaalmaatschappij alles eerst goed werd bevonden, alsof zij eerst welwillend gestemd was, maar het later niet meer was. De laatste bjjeenkomst heeft evenwel op sprekers verzoek plaats gehad. De zaak, waarover men is gestruikeld, is van het standpunt, waarop het bestuur der Stieltjeskanaalmaatschappjj zich plaatst, niet in het juiste licht beschouwd en gezet. Dat bestuur zegt in zijn adres : »Van onze zjjde zouden wij gewenscht hebben dat elke wateronttrekking verboden werd, zoodra het water beneden bet peil van het gezamenlijke bovenpand (13 meter j A,P.) gedaald is. Om echter zooveel mogeljjk aan het verlangen der Drentsche Kanaalmaatschappij te voldoen, gaven wg, op voorstel van onzen secretaris, toe in de ontwerp-waterregeling op te nemen, dat tot 30 c.M. beneden peil mocht worden afgestroomd." Dus: Om echter zoo veel mogelijk aan het verlangen der Drentsche Kanaalmaatschappij te voldoen, gaven wij op voorstel van onzen secretaris toe in de ontwerp waterregeling op te op ta nemen dat tot 30 c.M. mocht worden afgestroomd enz. Maar het geldt hier het bovenpand van de Hoogeveensche vaart, de beschikking alzoo van water uit één pand der maatschappij ten behoeve van een of meer lagere panden en nu kan men wel wenschen dat geen water wordt afgetapt uit zoodanig pand, maar vergunning voor zoodanige aftapping behoeft de maatschappij niet. Zij heeft daartoe recht en zal van dat recht gean afstand doen. Het bestuur der Stieltjes-Kanaalmaatschappij zegt, dat het kanaal, het bovenpand der Hoogeveensche vaart naar de venen bij een stand van 30 c.M. onder peil, onbevaarbaar is. In volgende zinsneden doet het bestuur eenig water in den wjjn en beweert dat dan niet met vollen last, dus slechts met gedeeltelijken last kan worden gevaren. Wordt nu door de Drentsche Kanaalmaatschappij het water nog lager afgelaten, dan vermeerdert de onbevaarbaarheid, de last waarmede kan gevaren worden wordt kleiner. Zou dit in het belang der Drentsche Kanaalmaatschappij zijn ? Neen. Kan een vaartuig niet den vollen last laden, dan zal het lichters of vletten medenamen tot waar het dieper water ontmoet. Dit zal het na hoogstens één uur varens vinden op het Stieltjeskanaal en eerst na 7 k 8 uren op de Hoogeveensche Vaart. De vaartuigen zullen dus de eerste vaart de voorkeur geven boven de laatste en dit bljjkt ook uit de Provinciale Verslagen. In dat van 1888 staat dat de opbrengt van het Stieltjeskanaal lager was dan in 1887, omdat de Hoogeveen-che Vaart ruimer van water voorzien was dan in 1887. In het verslag van 1887 vindt men het omgekeerde. Wanneer de Drentsche Kanaalmaatschappij alzoo het water van het pand van 13 M -{-AP lager doet afloopen, dan 30 cM. onder peil, zou zjj slechts zichzelve benadeelen. Zjj zou dan handelen in het voordeel der StieltjesKanaalmaatschappij, die in die afstrooming slechts benadeeling wil zien van het publiek belang en van dat dar vervening. Da Drentsche Kanaalmaatschappij zou door afstrooming van het pand, wanneer dit 30 cM. onder peil gedaald is, in den regel eene dwaasheid begaan, nl. zichzelve benadeelen. Spreker vertrouwt dan ook, dat de StieltjesKanaalmaatschappij, bij nadere overweging, de afwijzing van haren eisch van eene andere zijde zal beschouwen dan zjj tot nu toe deed — en dat deze niet langer eene overeenkomst tusschen de beide maatschappijen in den weg zal staan. De heer Pelinck wenscht een enkel woord te zeggen naar aanleiding van hetgeen de voorlaatste spreker zeide. Hg vraagt den heer J. W. van der Lely, wanneer deze het onderzoek in persoon heeft ingesteld; wanneer dat sedert een paar dagen is geschied, dan kan alles in orde zijn bevonden. Maar het is de vraag of in den tjjd, toen de ingenieur zjjn onderzoek instelde, de gebreken niet veel beteekenden, zooals hat bestuur der Stielfjeskanaalmaatschappjj beweert. Spreker heeft niet gezegd, dat het spreken van rente eene insinuatie was, maar hij heeft gezegd, dat de woorden in het verslag, dat de gestelde voorwaarden het mogelijk maken de bijdrage van f 800 te onthouden, eene insinuatie behelsden. Daarop doelde het woord insinuatie ; er bestaat blijkbaar gevoeligheid bg het bestuur over da toepassing van die voorwaarden door Gedeputeerde Staten. De heer J. W. va» der X«cly zegt te willen opmerken naar aanleiding van de woorden van den voorlaatsten spreker, dat hij hetzelfde gezegd heeft tegen het bestuur der Stieltjes-kanaalmaatschappij, dat nl. de Drentsche kanaalmaatschappij evenveel belang heeft bjj de bevaarbaarheid van het bovenpand als de Stieltjes-kanaalmaatschappij. Er werd hem daarop geantwoord, dat de zaak ook niet zooveel beteekent, zoolang de beer H. L. van der Lely directeur der Dr. Kan .-maatschappij bleef, daar deze billjjk is, maar dat men gewaarborgd moest zjjn, wanneer er een andere directeur
mocht komen, waas eer de Leer van der Laly eens werd opgevolgd door iemand die onder Hoogeveensche invloeden staat en deze zijn niet altijd van de aardigste. Het bestuur der Stieltj eskanaalmaatschappij wenschte daarom dat bepaald niet lager dan 30 cM. beneden peil werd afgetapt, daar men anders later maar zooveel zoude aftappen als men wilde. Spreker wenscht den heer Pelinck te antwoorden, dat hij meende en begrepen heeft, dat het woord insinuatie sloeg op de uitdrukking rentevergoeding en hij oordeelt dat de f 800 ook rente is. De opname van het kanaal is door hem 14 dagen geleden geschied, in November heeft die van den ingenieur van den provincialen waterstaat plaats gehad. Maar hjj noemt veel in het rapport overdreven. Het wegmaken der ondiepten is geen kastemakerswerk. De heer A. van der Sluis Azn. te Schoonoord had een uitbaggering aangenomen voor f 3600, maar had later wegens het inloopen van zand nog voor f 460 nawerk. Spreker zoude voor de uitkeering van f 800 zijn, indien het kanaal slechts bevaarbaar is, dat is toch de hoofdzaak. Dat er dieps sporen in de wegen zijn is waar, maar dat zal elders ook wel zoo zijn; ook is waar, dat er biezen aan de kanten groeien, maar dat is goed voor de taluds. Wat de losplaats van oer betreft, indien gezegd wordt, dat deze moet verdwijnen, dan is zij ook in één dag weg. De bezwaren aangaande het voegwerk zjjn gegrond. De heer UeHselink wenscht zijn stem te motiveeren, welke hij zal uitbrengen tegen het voorstel der commissie van rapporteurs. Hoe belangrijk de waterregeling tusschen beide maatschappijen is, weet spreker niet, maar wel weet hg, dat de subsidie is toegestaan onder voorbehoud van het voldoen aan voorwaarde 5, waarbjj ook de medewerking der Rsgeering vereischt wordt. Als die voorwaarde niet vervuld wordt, dan is inhouden van een deel van het subsidie het beste. Wordt die voorwaarde niet gehandhaafd, dan zal men een gevaarlijken weg bewandelen en dan zal een antecedent gesteld worden, waardoor men ook bij andere gevallen van den vastgestelden weg zal afwijken. Spreker is dus tegen het voorstel der commissie van rapporteurs. Ook de heer Tijmes wenscht een enkel woord te eggen om zjjn stem te motiveeren. Hg schaait zich aan de zijde van hen, die meenen, dat het voorstel der commissie van rapporteurs niet moet worden aangenomen. Beide maatschappijen zijn het bijna geheel eens over de regeling en oojt over het laatste punt de waterafcapping van het boven pand zal nog wel een overeenstemming tot stand komen, wanneer beide partgen elkander en hun beider belangen goed begrijpen. In het advies van Gedeputeerde Staten heeft spreker gelezen, dat zjj weder met, den Minister in briefwisseling zyn getreden, en in dezen stand van zaken, nu de meening van den Minister nog onbekend is, acht hij aanneming van het voorstel van de commissie van rapporteurs niet wenscheljjk. Spreker meent, dat het beter is eenig geduld te oefenen. De Maatschappij kan later op de zaak terugkomen als het antwoord van den Minister bekend is. Hij acht dat ook in het belang der maatschappij zelve en zal daarom stemm^-U voor het voorstel van Gedeputeerde Staten. De heer Linthorst Hornan merkt op, dat de heer Pelinck gezegd heeft, dat beide maatschappijen omtrent punt a eensgezind waren, en dat alleen nog de waterafvoer van het bovenpand door hen diende geregeld le worden. De heer H. L. van der Lely heeft reeds opgemerkt, dat de Drentsche Kanaal maatschappij geheel baas is van haar eigen water. Niet de Stieltjes-Kanaalmaatschappij is het, die voorwaarden kan stellen, maar de Drentsche Kanaalmaatschappij dient voor waterverlies en waterverspilling te zjjn gewaarborgd. De bepaling, dat eene regeling moet worden getroffen omtrent waterafvoer enz. ziet op den afvoer van water uit dat kanaal naar buiten door derden, niet op den afvoer op het kanaal zelve door de Maai schappjj zelve. Het is nooit de bedoeling geweest de voorwaarde te stellen, dat geregeld xou worden de waterafvoer van het 7de op het 6de pand der Hoogeveensche vaart. Dat lag geheel buiten het Statenbesluit, maar is wel tot •en punt van debat gemaakt, hoewel niet met recht. Do Drentsche Kan.-maatschappjj was wel zeer welwillend, toen zjj dit ais een punt van debat toeliet, de Stieltjes-Kanaalmaatschappij daarentegen weinig wol willend, toen zjj daarvan hare goedkeuring afhankelijk stelde. Da beraadslagingen worden gesloten, doch op verzoek van den heer J. W. van der Lely, met goedvinden der vergadering, heropend. Deze doet daarop het volgende voorstel: »De ondergeteekende stelt voor de resteerende f 20.000, aan de Stieltjes-Kanaal-maatschappjj toegekend bij besluit van 5 Nov. 1880 aan haar uit te betalen met bijbetaling van 4 pet. van af 1 November 1885, onder aftrek van de genoten renten. J. W. van der Lelij." De heer J. W. van der Lely zegt, dat hjj zjjn voorstel doet, omdat hij meent, dat er te veel tijd mede zal weggaan, wanneer het antwoord van den Minister wordt afgewacht en •dan misschien eene beslissing zal worden genomen. Hjj acht dat niet in het belang der provincie noch van de maatschappij. Hij meent, dat de Minister, plat uitgedrukt, zal zeggen, jelui kunt het niet vinden, maar ik ook niet. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer van der Laly komt in stemming. Het wordt verworpen met 21 tegen 9 stemmen (vóór stemden de heeren van Holthe tot Echten, A. J. Tonckens, Abbingh Alingh, Dibbits, J. P. Willinge, v. d. Sluis, Borger, de Milly, J. W. van der Lely). Het voorstel der commissie van rapporteurs wordt verworpen met 2i tegen 6 stemmen (vóór stemden de heeren A. J. Tonckens, Dibbiis, Broekhuizen, ter Haar, van der Sluis, Borger.) Zonder Ihoofdeljjke stemming wordt daarop het voorstel van Gedeputeerde Staten aangenomen. 9. Aan de orde komt het advies van Ged. Staten op het adres van W. A. baron van der Feltz c.s., concessionarissen voor den aanlegen de exploitatie van een stoomtram van Assen naar Wildervank, te Assen en Veendam, d.d. 29 Mei 1.1., houdende op daarvoor aangevoerde gronden verzoek om het besluit der Staten van 6 Juli 1888 n*. 10, waarbij voor den aanleg en
exploitatie van bedoelden tramweg een subsidie tot een totaal bedrag van f 50000.- benevens vrijdom van tol uit de provinciale fondsen is toegekend, te willen wijzigen, met het daaromtrent door de commissie van rapporteurs uitgebracht verslag. Gedeputeerde Staten stellen voor het besluit van 6 Juli 1888 no. 10 met verbetering van het daarin ten onrechte genoemd cjjfer »32" in »22" aldus te wijzigen, dat achter dat cjjfer 22 worde gesteld »en later daarin aan te brengen wgzigingen, mits daardoor nimmer inbreuk worde gemaakt op de hoofdrichting van de tramljjn naar dit besluit." De commissie van rapporteurs stelt voor te besluiten conform het voorstel van Gedeputeerde Staten. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt dienovereenkomstig besloten. 10. In behandeling komt het advies van Gedeputeerde Staten op het adres d.d. Juni 1889, van G. Kniphorst c.s., zich noemende eigenaren van gronden in de negen Drentsche marken, genaamd »de Oostermoersche en Zuidenveldsche venen van Eext tot Yalthe ingesloten", houdende verzoek de noodige maatregelen te willen nemen, dat de over bedoelde gronden op te richten waterschappen spoedig in het leven worden geroepen of wel om de oude voenschapsbesturen volgens de tegenwoordige grondwet in hun recht te herstellen, met het daaromtrent door de commissie van rapporteurs uitgebracht verslag. Gedeputeerde Staten stellen voor aan de adressanten, wat het eerste gedeelte van hun verzoek betreft, te kennen te geven, dat Gedeputeerde Staten overtuigd van het groote belang voor de betrokken streek, met de voorbereiding van de oprichting van de waterschappen in het Oostermoer, de meest mogelijke spoed zullen maken, en, wat het tweede gedeelte betreft (herstel der veenschapsbesturen), dat de Provinciale Staten daartoe onbevoegd zijn op grond, dat art. II der additioneele artikelen der Grondwet bepaalt, dat alle op het oogenbiik der afkondiging van de verandering in de Grondwet verbindende wetten, reglementen en besluiten gehandhaafd worden totdat zjj achtereenvolgens door anderen worden vervangen, terwijl de andere wetten, waarop dat additioneele artikel doelt, welke de bevoegdheid der Prov. Staten in deze moeten belichamen en uitwerken (met name de Provinciale Wet en de wet bedoeld bij art. 188 der Grondwet) nog niet zijn tot stand gekomen. De commissie van rapporteurs stelt voor te besluiten conform het voorstel van Gedeputeerde Staten. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dibbita zagt, dat het adres zeer nauwkeurig den toestand in het Oostermoer schetst. Hjj zoude aan de daarin opgesomde feiten nog menige bjjzonderheid kunnen toevoegen, maar zal zich tot enkele bepalen. Te Drouwenermond is een draaibrug, die niet kan worden afgedraaid, waardoor de scheepvaart is gestremd. De passage is in de lste Exloërmond gestremd, alleen zij kunnen nog de kanalen passeeren, die over onder water liggende planken kunnen loopen. Bruggen zjjn gelegd, waar zij niet behooren, waardoor de scheepvaart wordt belemmerd. Hem is medegedeeld, dat in Gieten een stuk van den weg is afgenomen en aan het land toegevoegd. Spreker acht deze bg zonderheden reeds voldoende en zal niet meer opsommen. In de zomervergadering van 1887 is gevraagd of de reglementen niet in de herfstvergadering konden worden ingediend. Het antwoord is geweest, dat dit niet konde geschieden in de najaarsvergadering van 1887, maar dat het zeer zeker geschieden zoude in de zomervergadering van 1888. Nu hebben we de vergadering van 1889 en de reglementen zijn er nog niet. Het is gebleken, dat er bjj den Waterstaat te weinig vast personeel is. Echter verlangt de ingenieur van den Waterstaat voorloopig geen uitbreiding. Spreker heeft gehoord, dat de ingenieur niet alleen daags, maar ook 's nachts werkt. Maar daar komen we niet verder mede. De reglementen wenscht men te hebben. Spreker zoude een tjjdeljjk ambtenaar wenschen aan te stellen, knap in zijn vak, die zich uitsluitend aan deze zaak zoude wijden. Men kan wel zeggen, dat die man niet op de hoogte der zaak zal zjjn, maar dat is toch waailjjk geen heksenwerk om op de hoogte te komen, nu alle gegevens op de provinciale griffie aanwezig zijn en de ingenieur den man kan inlichten. Het is dringend noodig, dat in den toestand, zooals die nu is, voorziening komt. De heer de Milly van Meiden zegt, na hetgeen de heer Dibbits heeft opgemerkt, kort te kunnen zjjn en acht het onnoodig verder een schets te geven van den toestand in het Oostermoer. In de eerste afdeeling wilde men een dringende uitnoodiging gericht hebben tot Gedeputeerde Staten, om in de eerstvolgende vergadering de noodige reglementen ter tafel te brengen. Spreker kan zich zeer goed daarmede vereenigen en zoude dat zeer gaarne in de conclusie der commissie van rapporteur» opgenomen zien, zoodat niet in een volgende, maar in een eerstvolgende vergadering de reglementen kunnen behandeld worden. Hij meent, dat de voorzitter der afdeeling, lid van Ged. Staten, daartegen geen bezwaar had. Hetzjj de waterstaat dan tgdelgk hulp krijgt, hetzij dat zij het zelf doet, laat spreker in 't midden; hg laat geheel aan Gedeputeerde Staten over op welke wijze zij da zaak in orde willen brengen. Spreker dost het volgende voorstel: De ondergeteekende stelt de volgende toevoeging voor aan 'tslot der conclusie van 't rapport: en dit collega tevens dringend uit te noodigen in de eerstkomende vergadering der Staten de ontwerp-reglementen der waterschappen ter tafel te brengen. De Milly van Heiden. Het voorstel wordt voldoende ondersteund om een punt van beraadslaging te kunnen uitmaken. De heer ten Oever ondersteunt ten sterkste het voorstel-de Miily. Had deze niet het voorstel gedaan, dan had hij hetzelfde willen voorstellen. In de 2de afdeeling was men voor het verhoogen van den post voor tijdelijke hulp. Van de eerste afdeeling heeft spreker evenwel vernomen, dat men kans zag de reglementen in de eerstvolgende vergadering tor tatel ta brengen. Dat is dan n'>g te meer r«den om
vóór het voorstel-de Milly te stemmen. De heer Tijmes zegt, dat Gedeputeerde Staten voorstellen als antwoord op het request van G. Kniphorst c.s. te berichten o. a. dit, dat het college van Gedeputeerde Staten zal zorgen, dat zoo spoedig mogelijk de ontwerpreglementen gereed komen. De commissie van rapporteurs stelt voor, dat Gedeputeerde Staten die boodschap zullen overbrengen. Het gaat nu z. i. niet aan, dat de Staten tevens Gedeputeerde Staten zullen uitnoodigen in de eerstvolgende vergadering de ontwerp-reglementen ter tafel te brengen, zonder te vragen of dit mogelijk is of niet. Met dat voorstel gaat spreker niet mede. De heer ten Oever zegt niet te begrijpen wat de heer Tijmes opmerkt. Er kan niets in liggen, dat Gedeputeerde Staten door de Staten met aandrang worden uitgenoodigd om in de herfstvergadering ontwerp-reglementen in te dienen. Kunnen Gedeputeerde Staten aan dien wensch voldoen, dan vertrouwt hij, dat het zal gebeuren. Wanneer de bezwaren zoo groot, zijn, dat het niet kan gebeuren, dan zullen Gedeputeerde Staten daarvan wel verslag geven en kan er verder ook niets aan gedaan worden. De heer M. L, van der Lely zegt, dat de heer de Milly van Heiden voorstelt het door hem ingediende amendement te doen volgen na de conclusie der commissie van rapporteurs. Ter wille van een goede redactie zoude hg den voorsteller wel in overweging willen geven het amendement liever vooraf te doen gaan, zoodat eerst aan Gedeputeerde Staten wordt verzocht de reglementen in de herfstvergadering in te dienen en dan het besluit volgt, dat Ged. Staten aan adressanten zullen berichten, dat de reglementen zoo spoedig mogelijk zullen worden ingediend. De heer de Milly van Heiden is het volkomen met den vorigen spreker ééns en stelt daarom voor zijn amendement niet op de conclusie van de commissie van rapporteurs te doen volgen, maar daaraan te doen voorafgaan. Da beraadslagingen wordan gesloten. Het amendement-de Miïly van Heiden komt in stamming. Het wordt aangenomen met 22 tegan 8 stemmen. (Tegen stemden de heeren : A. J. Tonckans, Pelinck, Baelken, Punter, Nijsingh, Pet, J. Tonckens, Tg mes). De conclusie der commissie van rapporteurs wordt zonder hoofdeljjke stamming aangenomen. 11. Aan de orde komt het advies van Ged. Staten op het adres van K. Nieuwenhuis c. s. te Meppel en Rainerwold, d.d, 29 Juni 1.1., houdende verzoek om den waterafvoer van de stroomen de Oudevaart en Wold-Aa langs Meppel te willen verbeteren, zoo mogeljjk door eene waterleiding te maken van af het punt, waar die beide stroomen samenkomen, de Oude Grift volgende tot aan de brug in het jaagpad langs de Drentsche Hoofdvaart, met het daaromtrent door de commissie van rapporteurs uitgebracht verslag. Gedeputeerde Staten adviseeren het verzoek te wjjzen van de hand. Gedeputeerde Staten voegen hieraan nog toe, dat zjj verbetering van den waterafvoer in de omstreken van Meppel zeer wenscheljjk en noodig achten en zjj zich daarom willen big ven bezig houden met de beantwoording van de vraag, op welke wij zie het best in het waterbezwaar van die streek kan worden voorzien. De commissie van rapporteurs stelt voor te besluiten de behandeling van het adres aan te houden en Gedeputeerde Staten te verzoeken te doen onderzoeken op welke wjjze aan de bezwaren van adressanten zou kunnen worden tegemoet gekomen en daaromtrent in de aanstaande najaarsvergadering verslag uit te brengen. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt besloten conform het voorstel der commissie van rapporteurs. 12. In behandeling komt de voordracht van Gedeputeerde Staten tot het aangaan van eene geldleening van f 27000 tegtn eene jaarljjksche rente van 3'/j pet. Gedep. Staten stellen voor, dat in de jaren 1894, 1895, 1896, 1897, 1898, 1899 en 1900 jaarljjks minstens 3 aandeelen en te beginnen met het jaar 1901 jaarlijks minstens twee aandeelen i pari zullen worden afgelost. De meerderheid van de commissie van rapporteurs stelt voor te besluiten overeenkomstig het voorstel van Gedep. Staten. De beraadslagingen worden geopend. De heer ten Oever zegt, dat in de tweede afdeeling is voorgesteld eene wijziging te brengen in het plan van aflossing, in dier voege, dat te beginnen met 1894, jaarljjks minstens 2 aandeelen 4 pari zullea worden afgelost. Men kwam tot dat denkbeeld, omdat Gedep. Staten eerst f 3000 jaarlijks willen aflossen en dan f 2000. In de twesde afdeeling vond men het beter eerst minder en dan meer af te lossen. Zijn er belangrijke overschotten dan kunnen Gedeputeerde Staten nog meer aflossen. De in de tweede afdaeling voorgestelde regeling is z. i. veel meer in het belang der provincie. Spreker dient daarom het volgende voorstel in: Ondergeteekende stelt voor het plan van aflossing der geldleening van f 27000 aldus te wjj/.igen dat te beginnen met 1894 jaarlijks minstens 2 aandeelen £ pari worden afgelost. A. ten Oever. Het voorstel wordt voldoende ondersteund om een punt van beraadslaging uit te maken. De heer JPet geeft in overweging om over het punt der geldleening te beslissen wanneer het bedrag der. opcenten, die in 1890 op da grondbelasting en op de personeele belasting zullen woiden geheven, bekend is. Hij acht de beslissing daarvan alh inkelyk. Op voorstel des Voorzittars wordt dienovereenkomstig besloten zonder hoofdeljjke stemming. 13. Aan da orde komt nu da ontwerpbegroting dar enkel provinciale en huishoudelijke iukomsten en uitgaven voor '1890. Da commissie van rapporteurs stelt voor te besluiten tot vaststelling van de begrooting zooals die door Gedeputeerde Staten, bg hunne missive van 1 Jani 1889 no. 22, is aangeboden. Algemeena beraadslaging wordt niet gahouden. Het eerst worden de uitgaven behandeld. Over de artikelen der verschillende hoofdstukken wordt geen beraadslaging gehouden. De hoofdstukken worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd behalve hoofdstuk IX, onvoorziene uitgaven, dat behandeld zal worden na de inkomsten. De artikelen der verschillende hoofdstukken
van de inkomsten geven geen aanleiding tot het boudan van discussiën, uitgezonderd artt. 1 en 2 van afdeeling 1 van Hoofdstuk II, 34 opcenten op de hoofdsom der grondbelasting over 1890 en 17 opcenten op de hoofdsom der belasting op het personeel, over het dienstjaar 1890/91. Gedeputeerde Staten hebben een afzonderlijk voorstel ingediend om het getal der opcenten op de grondbelasting te verlagen met 2 en van 36 op 34 ta brengen, en om het getal der opcenten op de personeele belasting te verlagen met 1 en te brengen op 17. Zij ramen de opbrengst dan van de eersta op f 53333.73 en van de tweede op f 23279,72. De meerderheid der commissie van rapporteurs stelt voor te besluiten conform dat voorstel. Da beraadslaging wordt geopend. (De heer Tijmes heeft de vergaderzaal verlaten). Da heer M. L. van der Lely zegt, dat in het rapport een fout is geslopen, die hij zich haast te verbeteren. De heer Rigterink, die het voorstel in de eerste afdeeling deed om minder opcenten op de grondbelasting en meer op het personeel te heffen, heeft hem na de zitting van Vrijdag 1.1. op een fout in het rapport attent gemaakt. Er staat, dat er voorgesteld werd 29 opcenten op de grondbelasting te heffen, dit moet zjjn 31. Djor den heer ttigterink is het volgende voorstel ingediend: De ondergeteekende stelt voor te besluiten : a De verhouding tusschen het aantal opcenten dat voor de provincie thans geheven wordt op de grondbelasting en op de personeele belasting voor den (Jienst 1890 gewijzigd voor te dragen en b. Het aantal opcenten dat in het ontwerpbesluit der Staten ten getale van 34 op de hoofdsom der grondbelasting en 17 op die van het personeel is uitgetrokken, respectievelijk te brengen op 31 en 21, J. Rigterink. De heer Rigterink bekomt het woord tot toelichting van zjjn voorstel. De heer Uigterink z9gt, dat hjj tot dit voorstel aanleiding heeft gevonden in het groote verschil dat er bestaat tusschen de heffing in Drenthe en die in andere provinciën, ■— alleen in Noordholland met Amsterdam en vele andere steden is de verhouding iets grooter. In drie provinciën was de heffing in 1888 geljjk, in Utrecht 6 op de grondbelasting en 6 op het personeel, in Overijssel 10 en 10 en in Groningen 36 en 36. In Noordbrabant, Zuidholland en Limburg werden op het personeel maar 3 opcenten minder geheven dan op de grondbelasting, in Drenthe 18 minder. Spreker vindt geene redenen voor zoo groote afwijking. Bovendien is de toestand veranderd wat de gebouwde, en zal allicht spoedig veranderen wat de ongebouwde eigendommen betreft. Voor eenige jaren zijn de boerenschuren en stallen in de grondbelasting aangeslagen, vroeger waren die vrij, — en tengevolge de herziening der belastbare opbrengst van de ongebouwde eigendommen zal in Drenthe da belasting waarschjjnljjk zooveel hooger worden dat 31 opcenten de provincie meer zullen opbrengen dan nu 34 a 36, — in de provincie is toch nog al veel ontgonnen, — zijns inziens eene reden te meer om de opcenten op de grondbelasting te verminderen. De personeele belasting kan door de belastingschuldigen verminderd worden door afschaffing van belastbare voorwerpen. Grondeigendom daarentegen is voor geene vermindering vatbaar en wordt in de gemeentelijke hooldeljjke omslagen in den regel voor het volle bedrag van het daaruit getrokken inkomen belasting; de vooruitgang door kanalen en straatwegen aanmerkelijk vermeerderd heeft die omslagen, althans op het platteland belangrijk verhoogd tengevolge der vermeerderde en verspreide bevolking met weinig draagkracht. Spreker geeft daarom niet toe dat de subsidiën door deze provincie verstrekt meer zjjn ten bate van den grondeigenaar dan van handel, industrie en genot, - en vooral niet ten opzichte van den grond waarop de belasting hoofdzakeljjk drukt, dat is het bouw-en groenland. Het eerste is in minder bevolkte streken, niettegenstaande betere verkeerswegen in koopen huurwaarde aanzienlijk achteruit gegaan, de waarde der groenlanden ook, hoewel in mindere mate. Da eigenerfde boer#n die van en op hunne plaatsen moeten leven, gaat het daar niet beter. Waar meer handel en industrie is, is de belastingdragende bevolking meer welvarend, waartoe straatwegen en kanalen veel hebben bijgedragen. Volgens het rapport is de opmerking gemaakt, dat vermindering der opcenten op de grondbelasting de eigenaren buiten de provincie wonende, ten goede komt. Spr. gelooft dat dit niet veel bedraagt, — de gi ootste eigendoms oppervlakten van dezen zal wel in de venen zjjn, die weinig belasting geven. Hierbij merkt hij op, dat die eigenaren aanzienlijk hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van Drenthe en dit wel voortdurend zullen doen, dat ook weder vermeerdering van belasting ten gevolge heeft. Ook genieten Drenthenaren, die in andere provinciën eigendom bezitten van de mindere heffing aldaar. Dit kan dan ook geene gegronde reden zijn om de verhouding der opcenten op de grondbelasting en het personeel niet in dien zin te wjj'.igen dat eerstgenoemde ten deele wordt oatlast, te meer niet omdat, behoudens enkele uitzonderingen, de Drentsche bodem behoort aan Drentben. Spreker verzoekt, dat eerst overwogen en in stemming gebracht wordt da vraag of de verhouding tusschen de opcenten op baide belastingen, in Drenthe geheven, goed is en daarna over zijn voorstel aangaande de heffing wordt gestemd. Da haer lïibbita wil de vergadering niet lang bezig houden. Hij zal zijn stem niet geven aan het voorstel van Gedeputeerde Staten noch aan dat van dan heer Rigterink. Spreker acht het niet raadzaam om nu reeds tot vermindering in de heffing van opcenten over te gaan. Het is zoo gemakkelijk om tot vurmindering te besluiten, maar niet om meerdere basting te heffen. Spreker voorziet echter dat me* tot dit laatste, wanneer een der beide voorstellen wordt aangenomen, spoedig zal moeten overgaan en dan bljjft hij liever bjj het oude. Daardoor
zal ook de financieele toestand der provineia sterker worden. De heer J. 3. Willinge wenscht het amen. dement van den heer Rigterink ta bestrijden, üezg wenscht hen, die belasting voor den grond betalen, te ontheffen en zwaarder druk te leggen op de schouders van hen, die personeele belasting verschuldigd zjjn. Spreker heeft daar twee hoofdredenen tegen. 1. Meent hij, dat da j meeste uitgaven, die de provincie gedaan heeft en nog doet, vooral ten bate strekken van de grondeigenaren. Zeer ten voordeele van de vaste eigendommen wordt de aanleg van kanalen en wegen gesubsidieerd enz. Daarom is het billijk, dat de grondeigenaren in de eerste plaats die lasten betalen, die ten hunnen voordeele strekken. Ook trett men daardoor de eigenaren van grond in de provincie, die buiten de provincie wonen en die ook voordeel hebben bjj veel wat de provincie doet. Dat is niet het geval bjj de personeele belasting. Maar 2. legt spreker daarop vooral gewicht, dat de personeele belasting nu reeds zeer zwaar drukt in de steden en de aaneengebouwde dorpen en verhooging onbillijk zoude zgn. Door de belasting op het personeel wordt in eene provincie als de onze niet zoo zeer de weelde, die er om natuurljjke redenen betrekkelijk niet groot is, doch veeleer de behoefte getroffen. Alles is belast, de woning, daarin de ramen, deuren, stookplaatsen, huisraad enz. En vooral daar drukt die belasting, waar de huurwaarde hoog is. Het gevolg van de aanneming van het voorstelRigterink zal zgn, dat de grond iets wordt ontlast, maar dat de nijvere bevolking in de steden dat zal moeten boeten. En hoe gaarne spreker nu den grond minder belast zag, ten koste van de steden wenscht hjj dat niet. Te minder is de aanneming van het voorstelRigterink raadzaam, nu een nieuwe wat op het personeel in bewerking schjjnt te zjjn, waardoor misschien een geheele reformatie zal worden tot stand gebracht, die hoog noodig is. De heer Rigterink gebruikt het argument, dat de heffing in andere provinciën geheel anders geschiedt, maar daar zgn de toestanden ook anders. Men moet niet de provinciën Groningen en Drenthe met elkaar gaan vergelijken en de stad Groningen niet met As3en of Meppel. Gaheel andere toestanden eischen geheel andere wetten. Spreker gaat mede met het voorstel van Gedeputeerde Staten. Da haer Linthorst Hoinan vindt in de omstandigheid, dat in de afdeelingen enkele bezwaren tegen de voordracht van Gedeputeerde Staten zjj a geopperd en er ook geen eenstemmigheid heerscht bjj de leden der commissie van rapporteurs aanleiding om een woord te zeggen tot toelichting van het voorstel van Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten hebben hun voorstel niet gedaan omdat bjj hen op den voorgrond stond, dat er een wijziging moest komen in de verhouding der opcenten op de grond- en personeele belasting, zjj hebben bg het al of niet goede der verhouding althans niet in het breede stilgestaan. Reeds jaren lang bestaat dezelfde verhouding en werd daarop de goedkeuring dezer vergadering verkregen en in de practjjk heeft zij tot geene bezwaren geleid. Dat gaf Gedeputeerde Staten aanleiding de verhouding niet te wijzigen, zij stellen voor die ook nu te bestendigen. De heer Rigterink wenscht nu van den ouden regel af te wijken. Spreker meent, dat het hier een belangrjjke zaak geldt en het komt hem daarom niet wenscheljjk voor die zoo a 1' improviste te behandelen. De vergadering is daarop niet voorbereid en mag over die zaak werkeljjk wel eerst eens rjjpeljjk nadenken. Hij heeft niet alles kunnen hooren wat de heer Rigterink tot motiveering van zijn voorstel zeide, hg waagt het daarom niet dien3 voorstel te bestrjjden. Wil men verandering, man doe dan tjjdig een behoorlijk gemotiveerd voorstel of men vrage omtrent deze zaak het praeadvies van Gedeputeerde Staten. In beide gevallen krijgt men het pro en contra der zaak behoorlijk onder oogen en is men naar eisch voorbereid, 't geen nu zeker het geval niet is. Hij zal nu spreken over het voorstel van Gedeputeerde Staten. Dat voorstel is van meer belang dan het oppervlakkig schjjnt. Het is daarbij niet, althans niet in de eerste plaats, de vraag of de belastingschuldigfin een paar opcenten meer of minder zullen betalen. Spr. ziet daarin een beginsel van beheer. Beslist moet worden hoe de provinciale gelden beheerd zullen worden. Hat is nl. de vraag of de buitengewone uitgaven door leening of uit de gewone inkomsten zullen worden bestreden. Men kau daarover natuurlijk verschillend oordaelen, maar voor één zaak wil spreker waarschuwe*, naar aanleiding van het gezegde van iemand, met wien hij over de zaak sprak. Men wachtezick wel, het beheer van een publiek lichaam, en dat nog wel van een publiek lichaam dat belasting kan heffen, te vergeljjken met de wjjze van beheer van een particulier. Men komt daardoor op een dwaalweg. Naar sprekers oordeel moet voorts het beheer van de provincie plaats hebben naar een vast systeem. Men moet niet nu zoo dan weer anders handelen. Tusschen 't een en andere moet gekozen worden, men moet niet hinken op twee gedachten, dat geeft onvastheid in het bestuur. Gedeputeerde Staten nu meenen, dat buitengewone uitgaven door leeningen moeten worden gedekt. Zjj hebban daarvoor in hoofdzaak 3 argumenten: 1. de billijkheid, 2 de consequentie van een tegenovergesteld systeem leidt tot onga ijkmatige heffing, 3. bij een tegenovergesteld systeem wordt er nu en dan meer geheven dan noodig is. 1. Niemand zal batwisten dat de lasten zooveel mogeljjk gedragen moeten worden door hen, die de lusten genieten. Het behoaft geen betoog, dat door den aanleg van werken van publiek nut niet in de eerste plaats worden gebaat zjj die leven tjjdens en bij de uitvoering, maar dat nut komt eerst later. Ook het nagaslacht geniet daarvan. Daarom is kenen billijk, opdat de lasten daar komen, waar zjj in de eerste plaats moeten gedragen worden. 2. De ongelijkmatige heffing der belastingen. Wanneer de buitengewone uitgaven uit de inkomsten zullen wordan bestreden, dan kan het zjjn, daar het eene jaar veel en het andere jaar weinig wordt tot stand gebracht, dat door de belastingschuldigen nu eens zeer veel dan weer weinig of niets wordt betaald. Dat leidt tot het bereiden van minder gewenschte verrassin-
^en voor de bela »tingschuldigen Worden de buitengewone uitgaven door leeningen gedskt, aan zal de druk gelijkmatig over een zeker aantal jaren kunnen worden verdeeld. 3. Dat niet meer geheven wordt dan noodig is. In de laatste jaren is meer belasting geheven dan noodig was. Wij hebben immers de subsidiën voor de kanalen uit de gewone inkomsten betaald en daarvoor belasting geheven. Indien h#t systeem om buitengewone uitgaven door leeningen te dekken juist is, dan kan e opmerking van den heer Dibbits, die -ïever ij het oude bleef, daartegen niets afuoen. Groote uitgaven toch staan nog niet dadelgk voor de deur. Zij zijn nog met gevoteerd. Komen ze later dan kan. daar onze inkomsten stijgen, daaruit al langzamerhand weer eene vrf groote leening worden verrent. De inkomsten nemen nu jaarlijks ongeveer f 900 i f 1000 toe, daarmee kan naar de tegenwoordige rentestandaard, een kleine i 30.000, worden verrent. Doch moeten zg later de opcenten, zoo al s men vreest, weer verhoogen, wat nood als de uitgaven die zij doen maar verantwoord /'in dan zullen de belastingschuldigen zich die verhoóging c. q. gaarne getroosten. Op dit oo -enblik kan en behoort 't getal opcenten te woerden verlaagd. Ik meen de vergadering dus dringend tot aanneming van het voorstel van Gedeputeerde Staten te moeten raden. De Voorzitter wil nog een enkel woord voegen bij hetgeen de heer Linthorst Homan zoo geheei juist heeft gezegd om het voorstelRigterink te bestrijden. Het gaat naar sprekers oordeel niet aan bij amendement wijziging te brengen in de verhouding van de heffing van opcenten op de grondbelasting met de heffing van opcenten op de personeele belasting, welke verhouding sedert 1864, dus 25 jaren lang, dezelfde is geweest. Men dient dan z. i. een afzonderlijk op zich zelf staand voorstel in te dienen, dat goed is toegelicht. Hij meent, dat het voorstel-Rigterink althans nu niet moet worden aangenomen, nu de vergadering zoo geheel onvoorbereid is. Behalve hetgeen de heer Linthorst Homan reeds zeide, wenscht spreker nog op te merken, dat wat Gedeputeerde Staten voorstellen een uitvloeisel is van hetgeen de Provinciale Staten zelf wilden. De vergadering heeft voor kanalen en. wegen leeningen goedgekeurd, maar deze zjjn niet altijd uitgeschreven. Soms werden de noodige sommen uit de kas genomen, daar deze groot was. Gedeputeerde Staten hebben zich afgevraagd, nu het gebleken is, dat in het vorige jaar het geld voor een leening uit het batig slot van 1887 konde worden gevonden, of het nu niet de tjjd was om de opcenten te verlegen. Uitgaande van de stelling, dat subsidiën voor kanalen enz. uit buitengewone in komsten moeten worden gevonden, stellen zij verlaging der opcenten voor zonder de verhouding tusschen beide heffingen te veranderen De heer Dibbits is van oordeel, dat de gelden voor buitengewone uitgaven door belastingheffing gevonden moeten worden, Gedeputeerde Staten willen daarvoor leenen. Spreker beveelt het voorstel van Gedeputeerde Staten aan. De heer ten Oever deelt geheel het gevoelen van de beide vorige sprekers, dat de opcenten verlaagd dienen te worden. Mocht men later nog eens er over denken oweder tot verhooging over te gaan, zooals de heer Dibbits voorziet, dat zal gebeuren, dan meent spreker, dat, vóór daartoe wordt besloten, getracht zal worden hetzelfde resultaat te verkrijgen door bezuiniging en dat is ook veel waard. De bedoeling van den heer Rigterink is, naar bij gelooft, om eerst uit te maken of de verhouding tusschen de geheven wordende bedragen der beide belastingen juist is en of deze niet dient gewijzigd te worden. Voor eene andere verhouding is naar sprekers oordeel veel te zeggen. In andere provinciön wordt een gelijk aantal opcenten van beide belastingen geheven, b.v. in Groningen en Overijssel. In geen enkele provincie zelfs in Friesland, waar 44 en 25 l / t opcenten geheven worden, is de verhouding zoo slecht als hier, waar zij is als 1 tot 2. Waarom het hier zoo is, weet spreker niet, daar het sedert 1864 reeds zoo is. Spreker gaat niet mede met het oordeel van den heer Willinge, dat de provincie alles doet voor den grond en de grond daarom ook meer belast moet worden. Spreker ziet geen enkele reden, waarom de opcenten op de personeele belasting verhoogd moeten worden, maar wanneer er ontlast zal worden, dan dient dat de grond te zijn, daar de verhouding niet deugt. De centra's genieten ook van de straatwegen, genieten van het gemakkelijker vervoer van en naar het platteland. De eene hand wascht de andere. Spreker zoude den heer Rigterink wel in overweging willen geven om het eerste gedeelte van zjjn voorstel te doen luiden : Gedeputeerde Staten uit te noodigen een onderzoek in te stellen of niet eene betere verhouding is te krjjgen dan de tegenwoordige. Spreker wil wel voorstellen 3 opcenten op de grondbelasting minder te heffen en eenzelfde aantal als tot nu toe op de personeele belasting. Dat zoude in de opbrengst weinig verschil maken bjj hetgeen Gedeputeerde Staten voorstellen, het zoude kunnen zjjn, dat de begrooting met f200 minder sloot. Hjj doet alsnu het volgende voorstel: De ondergeteekende stelt voor in Hoofdstuk II atdeeling I der inkomsten van de provinciale begrooting voor 1890 te lezen: Art. 1. 33 opcenten op de hoofdsom der grondbelasting over 1890 f 51765.02. Art. 2. 18 opcenten op de hoofdsom der belasting op het personeel over het dienstjaar 1890,91 f 24649.11 5 . A. ten Oever. Het voorstel wordt voldoende ondersteund om een punt van beraadslaging te kunnen uitmaken. (Slot volgt.)
POLITIE.
Aan het Bureau van Politie alhier is voor den eigenaar of rechthebbende terug te bekomen een klein ruigharig zw»rt UOISDJE, met gedeeltelijk witte borst en dito pootjes (vermoedelijk zeer jong). Binnen 2maal 24 uren niet afgehaald zijnde, wordt het ter beschikking der Politie gesteld.
VACCINATIE.
Op Maandag den 15 ien Juii 1£89, middags ten 5 ure, zal ten Gemeente,huize te Assen gelegenheid worden gegeven tot kostelooze Koepokinenting.