I j no. 272 hebben wij eenige punten medegeld ontleend aan de memorie van antwoord van Minister van Waterstaat enz. op het Verslag " de Tweede Kamer ten aanzien zijner begrooting. iet groot genoegen hebben wij daaruit gezien, u s t de Minister er ernstig op bedacht is, om de verschillende plannen tot verbetering van de binenlandsche scheepvaart zoo mogelijk te doen uitIvoeren. In der tijd hebben wij ons zeer verheugd dat in I:. door den Minister Tak ingediende kanalenwet L de Noordelijke Provinciën, en inzonderheid teutte, voor een goed deel bedacht waren; wij zagen de toekomst daardoor de bloei van dit gewest è aanmerkelijk toegenomen, en de teleurstelling niet gering, toen tengevolge der afstemming I-; liet kanaal door de Geldersclie vallei de wet lal ingetrokken en ons het vooruitzigt op liet tot land komen en liet verbeteren der in de wet bejoelie werken werd benomen. Be tegenwoordige Minister schijnt de Noordelijke l?it)vinciën, in opzigt tot kanalisatie, niet ongenela te zijn. In de memorie van antwoord worden Jsaoemd: de verbetering van den binnenlandschen Interstaat der Provincie Friesland, de vereeniging de Groningsche, Drentsche en Overijsselsche de Pruissische Kanalen, de verbinding van de liientsche Hoofdvaart met de wateren in Friesland lis* de Kolonie vaart, de verbetering van het Zwol:.e diep etc. Wij gelooven, dat ook deze Begering de zaak Md inziet. Wilt gij de materiële welvaart van o volk verhoogen, begin met de gemeenschapsleden te water en te land te verbeteren en te rraenigvuldigen. Speciaal heeft Drenthe aan niets heer behoefte dan aan meerdere en betere kanalen Is betere wegen. De gelden, daarvoor besteed, lallen met winst in 's lands kas terugkeeren door vermeerderde opbrengst van de belastingen. Wij hopen dan ook vurig, dat den Minister een I» lang leven beschoren is, dat hij aan zijn voorreen, om in het begin van het volgend jaar, bij r -ppletoire begrooting, een voorstel omtrent het pennen van subsidiën aan de Staten-Generaal ! ioen, kan gevolg geven. ^ele leden van de Tweede Kamer, wij hebben i! uit het verslag op de begrootingen gezien, ^en dit Ministerie geen goed hart toe, omdat,
wat zijn geboorte aangaat, niet alles in den haak zou zijn. Wij zijn niet zonder vrees, dat die leden daardoor bewogen zullen worden, om de geheele begrooting of de begrooting van dezen of genen Minister af te stemmen, en daardoor weder aanleiding te geven tot eene Ministeriëele crisis. Wij zouden zoodanige handelwijze noodlottig en weinig geregtvaardigd vinden. ( Wat helpt het in het verledene te wroeten, en de onbehoorlijke praktijken,' die er mogelijk zijn aangewend, om de vorige Ministers te verdrijven, te wreken op de tegenwoordige, die daaraan toch geen schuld hebben, de heer van Lijnden welligt uitgezonderd ? Wij zouden meenen, dat het belang van het Vaderland de eenige rigtsnoer voor de leden deiKamers moest zijn. Dit belang nu brengt ongetwijfeld mede, om zoo min mogelijk en niet dan om zeer gewigtige redenen , op hun beurt weder aan het belang van het Vaderland ontleend, eene Ministeriëele crisis in het leven te roepen. liet gedurig verwisselen van regeringspersonen kan niet anders dan zeer nadeelig zijn voor den gang van zaken. Dit Ministerie bestaat eenmaal, hoe of het dan ook in de wereld is gekomen, het bestaat uit bekwame mannen, het wordt gelukkig gehaat en bestreden door ultramontanen en anti-revolutionairen, wat wil men meer? Wij gelooven dan ook, dat degene onder de liberale leden onzer Kamers, die dit Ministerie bestrijden, alleen omdat het opgevolgd is aan het vorig Kabinet, welks aftreden niet genoegzaam geregtvaardigd is, eene zware verantwoordelijkheid op zich laden. Verdrijf deze Ministers, wie krijgt gij dan weder ? Is het onmogelijk , dat wij dan een Kabinet zien optreden, dat o. a. eenvoudig de onderwijswet in de doofpot stopt, of deze uitvoert op eene wijze, geheel in strijd met den geest, die haar m het ie ven heeft geroepen? En een groot deel van de Natie verlangt naast verbeterd onderwijs niets liever dan de uitvoering van werken van algemeen nut. Is onderwijs het middel om de geestelijke welvaart van een volk te verhoogen, kanalen, wegen, opheffing van belemmeringen in het verkeer zullen krachtig de vermeerdering van de stoffelijke welvaart
bevorderen. Beide nu neemt dit Ministerie ter harte. Wij herhalen den wensch, dat dit Ministerie blijve bestaan, en de Minister van Waterstaat enz. zoo spoedig doenlijk zijne voorstellen tot het uitvoeren of subsidiëeren van werken van openbaar nut moge doen en zien aannemen. W. G.
"HET MINISTERIE.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1879/11/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 13-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000102707:mpeg21:p001
"Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1879/11/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 13-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000102707:mpeg21:p001
DOOR L. MAUBICE. 3 . ® e t kostte mij moeite een uitroep van vreugde te onderr tien; digt onder den bewusten naam zag ik namelijk *#ler de fraaije, vreemde letters, waarmede Friedrich Fechteer, rentenier uit O., zijn naam in het vreemdelingen* van «Den koning van Portugal" gezet had. Alleen *'4 hier niet die naam, maar die van Hermann Donner, ' : ' J P»ian uit C. 4 wees er op en vroeg : 'Hebt gij ook niet toevallig aan dezen heer verteld van *' Ve 'e geld, dat Rauter bij zich droeg ?" ja — dat — heb ik," stotterde hij. — «Groote God," * hij er vervolgens bij, mij zeer ontsteld aanziende, ''«ude misschien —?" "Eu vroeg toen de heer Donner ook niet," voer ik, hem '. rede vallende, voort, »waar Rauter heengegaan was 1 ® w elk logement hij overnachtte ?" a i ja, zoo ter loops. — Goede hemel, er is toch niet ,ts gebeurd?" "ftiuter werd in den afgeloopen nacht van al zijn geld, rtl §duizend thaler, beroofd en juist die Donner wordt I ac ^ de dief te zijn." * verhaalde daarop den ontstelden man de nadere om"digheden. ^ zijt dus een commissaris van politie", vroeg hij, toen 2 Weeg, „ en vervolgt den misdadiger ?" üe s ' eill ^ e dit toe, maar drukte hem ernstig op het hart L®»™» anders, wie het ook zijn mogt, hier iets van te Lfn, hetgeen hij mij natuurlijk vast beloofde, waarop ik L Ver zocht mij, zooveel in zijn vermogen was, te helpen L ^ en schuldige en het verloren geld te -vinden, door mij i 'nede te deelen wat hij van den verdachten persoon wist, 'igelukyg was dat ook niet veel. De schurk had een ' * de «Gouden kroon" doorgebragt, was daar vroeger 2« r ' 8 ew east en door hem aangezien voor een handelsreizii,^ 200 ^ er dagelijks vele in het hotel kwamen. TJe ver0 Was kort na Rauter uit zijne kamer benedan gekold ontbeten, naar zijne rekening gevraagd, deze betaald
en bij deze gelegenheid van den opperkellner gehoord van het vele geld, dat Rauter, die intusschen vertrokken was, bij zich droeg, zooals men zoo iets wel eens meer zonder erg vertelt. Donner had zich teen eveneens verwijderd, zonder iets van het verdere doel zijner reis te zeggen. Ik vroeg of hem bij de bewuste mededeeling niets aan den man was opgevallen. «Volstrekt niets." «Was hij eveneens onbekend aan de andere reizigers ?" «Dat weet ik niet. Misschien heeft nieriiand hem gezien of gesproken, want hij was den vorigen avond laat gekomen en den volgenden morgen na het ontbijt vertrok hij weder." «Werd zijne kamer later weder gebruikt?" «Ja." «Heeft men, toen deze opgeruimd werd, niets gevonden?" «Zeker niets van belang, anders was het mij ter hand gesteld." Ik schudde zeer ontevreden het hoofd. Het spoor van den heer Friedrich Fechthammer, alias Hermann Donner, was onder deze omstandigheden niet zoo gemakkelijk te volgen. Mijne laatste hoop berustte nog op de waarnemingen van -die bedienden van het hotel, die hem op zijne kamer bediend en deze na zijn vertrek weder in orde gebragt hadden, en op de mogelijkheid, dat hem toch misschien de een of ander van de zich nog in het hotel bevindende reizigers bemerkt had en kende. Ik hield het voor onnoodig om hier onderzoek te doen naar zijn vermoedelyken bondgenoot, dien gewaanden telegraafbode, daar de opperkellner hem toch niet herkend zoude hebben aan het gebrekkig signalement, dat ik hem geven konde, volgens hetgeen de portier uit «Den koning van Portugal" mij had medegedeeld, te meer daar zij elkander wel op twintig andere plaatsen dan in de «Gouden Kroon" konden ontmoet hebben. Ik vroeg om eene stille, afgelegen kamer en verzocht tevens den opperkellner om de meid, die Donner's kamer na zijn vertrek weder in orde gebragt had, naauwkeurig te ondervragen, of zij daar soms niet eenig papier of zoo iets ontdekt en weggenomen had, en haar, zoo dit het geval was, dit zorgvuldig weder te doen opzoeken en het mij, als zij het terug konde vinden, door hem te laten toekomen. Daar er pas een dag verloopen was, mogt ik wel verwachten, dat die meid zich dit nog herinnerde,'ofschoon ik eigenlijk niet veel van dien mat tregel verwachtte. Ik was echter naauwelijks gaan zitten om na te denken over hetgeen mij verder te doën stond, of de opperkellner kwam reeds weder stralende van vreugde binnenstormen en
vertelde mij, dat het meisje gezegd had, dat zij een in een beschreven stuk papier gewikkeld stukje zeep. na het vertrek van den vreemdeling op zijne waschtafel had zien liggen en dat had medegenomen. Zij zoude het papier dadelijk halen en hem brengen. Men kan zich de spanning voorstellen, waarin ik verkeerde. Ik jaagde mijn handlanger weder weg en wachtte met ongeduld op zijne terugkomst. Na verloop van korten tijd hoorde ik zijne voetstappen opnieuw op den gang. Maar hij liep niet zoo haastig als even te voren, waaruit ik opmaakte, dat het papier niet veel beteekende. Schielijk opende ik de deur. «Dat is alles!" riep hij teleurgesteld en reikte mij ean vuil, beschreven stuk papier over. Ik wierp er schielijk een blik op en antwoordde vrolijk: «Het is toch veel meer dan ik verwacht had!" Het papier was oogenschijnlijk uit een schrijfboek gescheurd en aan beide kanten geliniëerd. Met de hand van Fechthammer. die ik dadelijk herkende, stonden boven op de eerste linie van den eenen kant de woorden: «Heinrich Werner uit A." geschreven, en op de andere lijnen had eene zeer onbekwame hand getracht dat voorbeeld eenige malen na te schrijven. «Ik moet van avond nog naar A.", zeide ik tegen den opperkellner. «Wanneer vertrekt er een trein daarheen?" «Over een uur." «Goed. Bezorg mij intusschen iets te eten en waarschuw mij, als de omnibus naar het station gaat." «Mijn vermoeden wordt hoe langer hoe waarschijnlijker", dacht ik, toen ik weder alleen was, «zulk een geoefende hand kan alleen een kalligraaf bezitten; ik moet dus eens bij den heer Heinrich Werner te A. onderzoeken, wie hem op dit papier zijn naam leerde schrijven, want een kind is die Heinrich Werner niet meer, dat ziet men dadelijk aan zijn schrift." Na een uur sporens bereikte ik de bewuste plaats, een klein landstadje, en bestelde eene kamer in een bij het station gelegen logement, waar ik aanstonds onderzoek deed naar den man, dien ik zocht. Hij was eveneens logementhouder en landbouwer. Ik had wel overluid mogen juichen. Ik was namelijk nog altijd, heimelijk bevreesd geweest, dat Heinrich Werner slechts een fantasienaam was. Daar het dien dag intusschen te laat geworden was om hem nog op te zoeken, begaf ik mij al spoedig ter ruste, en sliep heerlyk, ten gevolge van alle vermoeijenissen. (Slot volgt.)
"Het fraaije handschrift. de herinneringen van een ambtenaar bij de politie.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1879/11/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 13-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000102707:mpeg21:p001
~s>lk ben niet bij mag te in uw geschil met de Bisschoppen tusschenbeiden te komen en ik mag zelfs het protest der Prelaten tegen uwe ondenuijswet niet afkeuren." Zoo sprak Leo XIII , bij monde van zijn SecretarisGeneraal Nina, tegen den Belgischen gezant aan het Vaticaan. Die bekentenis van onmagt werd eergister in de Belgische Kamer van Afgevaardigden, ten aanhoore van honderde toehoorders, door den Kabinets-President Frere-Orban publiek gemaakt. Daarna gaf de Minister een overzigt van de gevoerde gedachten wisseling tusschen de Begeering en den Paus en daaruit blijkt: y>Leo XII.I keurde de aanvallen tegen de Belgische constitutie ten hoogste af en erkent, dat de E. Oatholieken aldaar in eene buitengewoon gunstige positie verkeeren. »Onderscheiden priesters te Bome verklaarden aan den Belgischen gezant, dat zij twijfelden aan de juistheid der aan de Belgische Bisschoppen toegedichte besluiten, want deze zouden alleen geregtvaardigd zijn, wanneer aan de Belgische lagere school een bepaald vijandig karakter tegenover de E.-Catholieke Kerk was gegeven." Op verlangen van de Kamer zullen al de stukken, tusschen de Belgische Begeering en het Vaticaan gewisseld, gedrukt worden en — voegde de Minister er bij — ik zal zorgen dat mijne redevoering nog heden worde afgedrukt, opdat ieder die kan lezen. Uit de stukken, dat is zeker, zal men kunnen zien, dat Leo XIII, na veel geschrijf en veel betuigingen van allerlei aard, zijns ondanks, verkondigen moest: >xle Bisschoppen — ik zeg het met leedwezen — hadden volkomen regt te handelen zooals zij gehandeld hebben.'' In eene depêche van 5 October 1879 wordt het oordeel van den Heiligen Stoel over de instructiën der Bisschoppen aldus weergegeven: »Zijne Eminentie (msgr. Nina), schrijft baron d'Anethan, kan slechts zijn leedwezen betuigen, want de Heilige Stoel heett alles gedaan wat gedaan kon worden, om herhaaldelijk kalmte, voorzigtigheid en bezadigdheid aan te bevelen. De Kardinaal zou een andere oplossing gewenscht
hebben, welke ook tot stand gekomen zou zijn, ik ben er van overtuigd, zeide Zijne Eminentie, indien aan de raadgevingen van den Paus gehoor gegeven ware." De toestand — zeide de Minister — is al zoo deze: wij hebben strijdlustige Bisschoppen en een vredelievenden Paus, en zoo Leo XIII Aartsbisschop van Mechelen ware in plaats van msgr. Decliamps, dan zouden wij waarschijnlijk geen getuigen zijn van het droevige schouwspel, dat de Belgische Bisschoppen door hunne daden te aanschouwen geven." En met welk resultaat zijn de kerkvoogden in het strijdperk getreden? «Men heeft zich — antwoordde Frère Orban op die vraag — sterker gewaand dan men in werkelijkheid was. Te midden van de heftigste agitatie werd een zetel in de Kamer vacant voor een district, waarin het platteland de meerderheid heeft. De clericale candidaat wordt geslagen! «In hetzelfde Arrondissement moet eene verkiezing voor den Senaat plaats hebben. Het afgetreden lid heeft tegen de onderwijswet gestemd en op dien grond zijn ontslag genomen, en — men heeft zelfs gesn candidaat om tegenover den liberalen candidaat te stellen! «Te Brugge zijn. sedert een groot aantal jaren de liberalen steeds geslagen met eene meerderheid van 150 stemmen. Den llden Junij alleen ééne uitzondering en nog wel met ééne stem meerderheid voor den liberalen candidaat. En wat zien wij? de clericalen kunnen zelfs hunne oude meerderheid niet herwinnen. «Ziehier, hoe het Land met u is! «Op zekeren dag wordt een groote manifestatie van alle burgemeesters des Lands tegen de onderwijswet aangekondigd. Het aantal burgemeesters is 2575, men heeft er 24 aan deze manifestatie zien deelnemen, en onder dezen waren nog 5 Afgevaardigden. «De clericale partij heeft hare uiterste krachten ingespannen en wat heeft zij verkregen ? Het Land telde 4376 gemeentescholen. Den 15den October 11. waren er volgens onze statistieke opgaven 168 volkomen verlaten." (De heer Jacobs — »Volkomen.') De heer Frère-Orban — «Zeker, volkomen; maar 168 op de <4376 scholen. Overal heeft men clericale scholen gesticht en hoeveel kinderen hebben nu de officiëele school verlaten ? Gij beschikt over allerlei soorten van invloeden: godsdienstige, moreele, materieele, territoriale, enz. En wat hebt gij gekregen ? Gij hebt het aantal leerlingen onzer scholen met één derde verminderd. «Inderdaad, indien ik mij jnist wil uitdrukken, moet ik zeggen met minder dan één derde. En dit resultaat is slechts tijdelijk. Gij kunt den oorlog niet vooitzetten. Het lager onder wijs kost aan den Staat en de gemeenten '16 è, 17 millioen per jaar. Laat ons aannemen dat gij slechts de helft zult moeten uitgeven om uwe scholen op de been te houden, dat 8 è, 9 millioen voldoende zullen zijn. Wie zal u die som geven ? «Gij hebt onder den invloed der opgezweepte godsdienstige hartstogten zeer velen tot het brengen van offers kunnen bewegen, maar gelooft gij dan dat gij ieder jaar die offers zult ontvangen? Uw werk kan niet duurzaam zijn. «Laat ons zien hoe het met onze normaalscholen staat. Den lsten Julij 1879 was de bevolking der normaalscholen 3200 leerlingen. Den 15en November telde zij er 2554. Er zijn 200 ingeschrevenen voor het aanstaande examen, en met het einde van December zullen wij 2700 leerlingen hebben. «En welke conclusie moet nu uit deze feiten getrokken worden ? Dat men ophoude met eene overdrijving, die inderdaad door niets geregtvaardigd is. «In onze dagen hebben de confessioneele scholen, als officieele scholen, als scholen van den Staat, opgehouden te bestaan, en men zal niemand ooit overtuigen, dat de scholen die sedert een eeuw in Engeland, Italië, Oostenrijk en de Vereenigde Staten bestaan, in België verfoeijelijk zyn. Men zal ten slotte wel moeten erkennen dat de nieuwe wet een weldaad is geweest." /Toejuichingen ter linkerzijde.) De Pransche Regeering roept de priesters, die opzettelijk nalaten voor de Eepubliek te bidden, iets waartoe het Concordaat met Rome hen verpligt, ter verantwoording. Ook zal zij voortaan beletten dat Bisschoppen zonder voorkennis van de Regeering hun diocees voor geruimen tijd verlaten, zelfs naar Rome gaan en daar deelnemen aan Manifestatiën, vijandig tegen de Republiek. 't Jezuiten-blad de Univei 'S verklaart, dat de kerkvoogden aan de bevelen van de Regeering in dezen niet zullen gehoorzamen. De Fransche schatkist belooft over het dienstjaar 1880 een overschot van 172 millioen francs. Dat is in onze dagen eene wonderbare schatkist! Nopens de beteekenis van het bezoek door den Russischen Groot-Vorst aan het Hof van Berlijn gebragt, schrijft men: «'twas mijn vurigst verlangen, mijn oud-oom, Keizer Wilhelm, te zien" — zoo sprak de Rus — tegen wien? Ja, dat weten wij niet. Ook zou hij nog eens weder gezegd hebben, dat het gerucht, 't welk hem minder vriendschappelijke gezindheden jegens Duitschland toedichtte, gansch en al een verzinsel is. Dat een sterk Russisch leger aan de Duitsche grenzen is bijeengetrokken, wordt gedurig gemeld en te Berlijn geloofd en verwekt aldaar eene tegen Rusland hoogst ongunstige stemming. Men verhaalt dat in Polen en Lithauwen geconcentreerd zijn 300 bataillons infanterie, 250 escadrons ruiterij en 250 stukken geschut. Te Kabul zijn nu 49 personen, allen — gelijk men telegrafeert — moordpligtig, opgehangen. Die van al 't rumoer in de wereld nog niet genoeg hebben, kunnen wij mededeelen, dat er een oorlog op til is tusschen China en Japan.
"OVERZIGT DER BELANGRIJKSTE GEBEURTENISSEN.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1879/11/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 13-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000102707:mpeg21:p001