De COMMISSARIS DES KONINGS in de provincie Drenthe brengt voorloopig ter algemeene kennis, dat, wegens het opruimen der Wittelter•luis, liet water op een gedeelte van de Drentsche Hoofdvaart dezen winter wordt afgelaten en de scheepvaart dientengevolge gedurende ongeveer acht weken, van omstreeks Maandag den 13n December e.k. af, tusschen de Dleverbrug en de UlPeltersluis zal worden gestremd, tenzij wettige redenen van oponthoud omschreven in § 450 der algemeene voorschriften eene latere oplevering van het werk en als gevolg daarvan eene langere stremming der scheepvaart mogten regtvaardigen; zullende later de juiste dag dier stremming worden bekend gemaakt. Assen, 28 October 1880. De Commissaris des Konings voorn., VAN KUIJK.
Provinciale Drentsche en Asser courant
- 01-11-1880
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- Provinciale Drentsche en Asser courant
- Datum
- 01-11-1880
- Editie
- Dag
- Uitgever
- van Gorcum
- Plaats van uitgave
- Assen
- PPN
- 398540756
- Verschijningsperiode
- 1851-1962
- Periode gedigitaliseerd
- 2 juli 1870-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Drents Archief
- Nummer
- 257
- Jaargang
- 57
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
De COMMISSARIS DES KONINGS in de provincie
Verandering van Woonplaats.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Assen brengen in herinnering, dat al wie zich van elders in de gemeente komen vestigen daarvan, onder overlegging van een OHTUIG8CMIIFT van verandering van woonplaats of van eenen PAS, aangifte behooren te doen bij den Burgemeester der gemeente, binnen dertig dagen na hunne aankomst; dat degenen, die de gemeente verlaten, het getuigschrift of den pas vóór hun vertrek bij den Burgemeester behooren op te vragen, en dat de hoofden van huisgezinnen verpligt zijn tot het doen der aangifte van de bij hen inwonende dienstbaren, minderjarigen, krankzinnigen en onder curatele gestelden, voor wie zij ten deze geheel aansprakelijk zijn. Geschiedende deze afkondiging, opdat het Bestuur niet genoodzaakt worde tot toepassing der bij verordening bedreigde straften. Assen, 26 October 1880. Burgemeester en Wethouders voorn., M. A. D. JOLLES. De Secretaris, G. L. W. VOS.
De Houtvester van Hoheneiche.
9TOVBLLB VAN FRIEDRICH ZIMMERMANN.
15. Zoo verliep een gedeelte van den dag. Tante Tine was buiten in de huishouding bezig, want op het land bestaat er geen stilstand. Menschen en vee verlangen hun voedsel en zelfs ziekte en dood kunnen den geregelde» gang van het huiselijk werk niet doen stilstaan. Alleen was het dien dag stil in het huis in het bosch, alsof het uitgestorven was. Zelfs de honden schenen te gevoelen, dat er iets buitengewoons gebeurd was, want ll J lagen treurig voor de deur, zonder, zooals anders, door luid en vrolijk geblaf de stilte te verstoren. De Jagersgezellen slopen schuw rond ; een van hen was nog '1 den nacht naar het dorp gezonden, om moeder Mertens gerust te stellen omtrent de afwezigheid harer dochter. Hanna was onvermoeid in de verpleging van den gekwetste en scheen spijs noch drank te behoeven, evenals de oude Krantz, die zich den geheelen dag nog niet van het bed van zijn zoon verwijderd had. Hij zag er zeer Vervallen uit. De donkere oogen lagen diep in hunne *»ssen, de gezonde gelaatskleur was in vaal grijs veranderd en de groeven in zijn gelaat waren veel dieper geworden. De houtvester scheen gedurende den nacht een grijsaard geworden te zijn. Dikwijls rigtte hij den blik vorschend op Hanna met eene eigenaardige uitdrukking in de donkere oogen en dan bewogen zich zijne gelaatstrekken. Het was alsof er *j eri besluit in zijn binnenste rijpte, dat elk uur vaster en «oor het gezigt van het meisje bekrachtigd en bevestigd *erd. Nog was er tusschen hen geen woord gewisseld, wnna ging zwijgend in de kamer op en neer in de uitoefening van den pligt, welken zij vrijwillig op zich gekomen had, zonder, zooals het scheen, de aanwezigheid Vlil1 den houtvester te bemerken, die zwijgend hare stille J" er lkzaamheid gadesloeg, zonder haar te hinderen of aan ® moedigen. Het was, alsof beide vermeden het eerste °°rd te spreken, dat noodzakelijk verklaringen ten gevolge
moest hebben, die voor beide onbehagelijk en pijnlijk schenen te zijn. »Ik heb u nog niet bedankt voor de redding van mijn zoon," begon de oude man eindelijk. »Ik heb u veel te danken — veel meer dan gij vermoedt — juist aan u." «Niet meer dan aan ieder ander in mijne plaats," antwoordde zij zacht. «Noem het toeval of beschikking, dat mij juist in de nabijheid bragt — gij zijt mij niets verschuldigd, houtvester." Hij schudde zacht het hoofd. «Gij bemint mijn zoon?" Hanna boog zich over den zieke heen om hare verwarring te verbergen. «Gij bemint mijn zoon, hij heeft mij zulks bekend. Niet waar, is het zoo niet ?" «Ja," zeide zij en keek op. De houtvester zag haar doordingend aan. «Merkwaardig — juist gij. Maar het moest zoo komen. Dat is geen toeval — dat is eene schikking des hemels. Zijt gij boos op mij ?" «Waarom ?" «Omdat ik hard tegen u geweest ben, omdat —" hij zweeg en liet zijne blikken in de kamer ronddwalen. «Omdat gij mij niet moogt lijden ? Daar ben ik van ouds aan gewend — mijne moeder en ik hebben weinig vrienden in het dorp." «Zoo niet, meisje. Ik heb u nooit gehaat, noch het vooroordeel der menschen gedeeld, want niemand wist immers beter dan ik, hoe valsch dat is. Gij hebt veel geleden sedert uwe kinderjaren, maar ik niet minder. Ik zoude u gaarne gelukkig gezien hebben ter wille van mijne eigene rust." «Gij — mij ?" vroeg zij, hem ongeloovig aanziende. «Gij hebt de oogen uws vaders," merkte hij peinzend op, «maar dat doet mij nu niet meer schrikken. Gisteravond was ik er nog bang voor en konde niet aan de gedachte gewennen, om u hier in mijn eigen huis te zien — want dat herinnert mij aan den treurigsten tijd mijns levens, welken ik tot nu toe tevergeefs trachtte te vergeten. Het berouw is een hardnekkige gast, al wijst men hem oök nog zoo dikwijls de deur, hij komt steeds terug. Ik heb de kracht niet meer om hem den toegang te ontzeggen, voer hij voort, toen Hanna verwonderd zweeg, «en ik wil goed maken, zooveel ik vermag. Het ongeluk heeft mijn grijs hoofd zoo diep gebogen — zoo diep — zelfs de geest van uw dooden vader zoude het, als hij wraak vorderende voor mij verscheen, niet dieper kunnen
buigen." «Gij spreekt zoo vreemd. Weet gij iets van den dood mijns armen vaders, die in het dal verraderlijk vermoord werd, juist op de plaats —" zij zweeg huiverend. «Waar gij mijn zoon vondt," voltooide hy den zin, «juist op dezelfde plaats. Ja — daar viel hij. Het staat mij nog als de dag van heden voor den geest, ofschoon er sedert dien tijd twintig lange jaren verloopen zijn — en welke jaren I" Hij haalde diep adem en staarde peinzend naar den grond. ' Een tikken aan de deur deed Hanna opstaan om te zien, wie verlangde binnen gelaten te worden. Tante Tine stond buiten. Het goede, oude mensch durfde niet binnenkomen uit vrees van de rust van den zieke te storen, ofschoon zij zich zoo gaarne zelve van zijn toestand overtuigd had. «Hoe gaat het onzen Karei?" vroeg zij. «Hij slaapt. Tot nog toe heeft hij niet gesproken, maar hij zal genezen." jGod in den hemel zij gedankt. Ik zoude mij ook in het graf gelegd hebben, als mijn Kareltje gestorven was. Zeg, is zijn vader te spreken?" «Ik geloof het niet. Zal ik het hem vragen?" «Neen, doe dat niet, kind. Het ongeluk heeft hem geducht getroffen; wij moeten hem stil zijn gang laten gaan. De boer van de Rimlashoeve is buiten, hij heeft iets met hem te bespreken, zegt hij. Ik konde hem niet in de kamer brengen, dat geeft te veel rumoer voor den zieke. Wilt gij niet even bij hem gaan?" «Wat zoude hij mij te zeggen kunnen hebben?" «Dat weet ik niet, kind, maar hij zeide, of gij niet even bij hem zoudt willen komen, als hij den houtvester niet konde spreken — dat zoude hij nog liever willen. Het was over eene zaak van belang, mij wilde hij die niet toevertrouwen. Vraag hem,, wat hij wil, wij kunnen Hein in geval van nood immers altijd roepen." Hanna vond den boer, met de handen in de zakken van zijn korten broek, langzaam voor het huis op en neer gaande. Toen hij haar zag, bleef hy staan en groette. Zijn gelaat had evenals altijd eene uitdrukking van iemand, die zich zelf gevoelt, maar aan zijne oogen zag men zijne inwendige onrust. «Gij verlangt mij te spreken, boer", zeide Hanna, hem naderende. De boer zag haar met half toegeknepen oogen een tijdlang aan, alsof hij zich vooraf wilde vergewissen, hoe zijn verzoek zoude worden opgenomen, of tijd winnen
om zich voor te bereiden op hetgeen hij te zeggen had. «Eigenlijk den houtvester", zeide hij toen. «Als hij echter niet wil, spreek ik nog liever met u. Gij en hij zult het later nog beter eens worden, dan ik dat zoude kunnen. De houtvester is een eigenzinnig man en de boer van de Rimlashoeve moet zijne eer ook ophouden." Hanna knikte. «Het is zeker geene kleinigheid, die u doet besluiten, om Hanna om hare voorspraak te verzoeken." «Zoo moet gij het niet opvatten, Hanna. Gij weet nog van ons laatste gesprek, dat ik geen inbreuk op uwe regten wil maken, en wat de koejongen gezegd heeft, zijn louter praatjes. Ik zie immers nu, dat gij een regt op den jongen houtvester hebt en het met zijn vader eens zijt, anders zoudt gij hier immers niet in huis zijn. Neem mij niet kwalijk, dat ik u onregtvaardig verdacht heb. Ik hoorde reeds van juffer Tine, dat het den jongen man beter gaat. Ik wensch hem een spoedig herstel en u geluk met zulk een man. Ik gun het u, llanna, de boer van de Rimlashoeve behoeft niemand te benijden." «Ik dank u voor uwe goede meening", zeide Hanna kortaf, «maar de gelukwensch komt te vroeg." «Nu, als gij niet hebben wilt, dat men er over spreekt, mij ook goed." Hij schraapte geducht. «Wilt gy mij niet een eind wegbrengen, wij kunnen dan beter met elkander spreken dan hier bij huis." «Ik kan niet weg — men mogt mij eens aan het ziekbed noodig hebben." «Ja, dat is waar — dan blijven wij hier; zooals gij wilt." Men konde het den man aanzien, hoeveel het hem kostte om zoo vriendelijk en toegevend te zijn tegen iemand, die naar zijne meening zoo diep onder hem stond. Hij trok de eene hand uit den zak, streek zich peinzend over de gladgeschoren kin en zag Hanna toen met zijne koele, grijze oogen aan. «Om tot een einde te komen, Hanna, ik houd niet van veel woorden en gij zult mij zoo ook wel verstaan. Gij zijt immers een verstandig meisje — en kunt ook wel begrijpen waarom ik hier ben." Zij schudde het hoofd. «Neen, boer." «Dan zal ik het u zeggen. Om Frans van den molenaar, die met den jongen houtvester gevochten en hem zoo toegetakeld heeft." «Die was dus de ellendige moordenaar?" riep Hanna heftig. (W ordt vervolgd.)
OVERZIGT DER BELANGRIJKSTE GEBEURTENISSEN.
Eindelijk zal het proces over den moord -aanslag in het Winterpaleis door het Geregtshof te St. Petersburg behandeld worden. Er zijn 280 beschuldigden! En dat geheele corps is in handen der justitie. 't Getal gedagvaarde getuigen is 400. Een der beschuldigden heeft zich in de gevangenis om het leven gebragt' Sedert eenigen tijd hebben herhaalde berigten gemeld, dat de Keizer van Rusland ernstig ongesteld was. Eenmaal heette het zelfs, dat zich kenteekenen van beroerte hadden voorgedaan. Thans bevat de Parijsche Lanterne een telegram uit St. Petersburg, gedagteekend 25 Oct., waarin gezegd wordt, dat de Czaar door de Nihilisten vergiftigd is. Twee der voornaamste geneesheeren van St. Petersburg zijn in alle haast naar Livadia vertrokken. Het Russische Gouvernement, of liever Loris Melikoff, houdt de zaak streng geheim. De dagbladen van St. Petersburg hebben bevel ontvangen niet te spreken van de ziekte van den Czaar, de geheime politie doet ijverige opsporingen, en men zegt dat twee koks van den Czaar zijn aangehouden onder zware verdenkingen. Er heerscht een groote verslagenheid in de omgeving van den Czaar. Dat zegt de Communistische Lanterne en wie gelooft haar ? Oostenrijk toont in al zijne daden en schrifturen de meeste liefde voor Turkije. »Wij zullen — roept men daar — voortaan geene maatregelen ondersteunen, die ten doel hebben om geweld te plegen tegen de Halve Maan!" Als Dulcigno in de magt is der Montenegrijnen, zal zeer zeker Oostenrijk zich haasten, om de drie gepantserden, die het bij de demonstratie-vloot heeft, naar huis te doen stoomen. Het nieuwe Grieksche Kabinet, zamengesteld door Kumunduros, is in de Kamer verschenen, en door den President-Minister werd verklaard dat Griekenland stond voor een besluit van Europa en dit moest uitvoeren. »Deze uitvoering wordt — zeide hij — om vele redenen geëischt. Onze nationale eer, onze hoogste belangen, de toestand onzer broederen en de eerbied voor de uitspraak van Europa, dat op deze wijze heeft willen getuigenis geven van de solidariteit der Natiën en, door de handhaving van den algemeenen vrede, de gemeenschappelijke groote belangen zal beschermen." Moeijelijkheden en bezwaren zijn aan die uitvoering verbonden, maar Kumunduros hoopt ze te overwinnen, dank zjj der groote en ernstige opofferingen welke de Natie zich oplegt. De heer Trikupus, de pas afgetreden eerste Minister, verlangde dat zijn opvolger zich duideljjker zou verklaren, doch Kumunduros
verzocht de Kamer hare werkzaamheden te schorsen, om aan de Regeering den tijd te geven tot het ontwerpen van de wetten betreffende de legerorganisatie. Met 111 tegen 52 stemmen verleende de Kamer het verlangde uitstel tot 2 November a.s. Lord Salisbury, een anti-Ministeriëel, heeft' op een politiek banket te Tauton de Oostersche politiek der Regeering scherp gehekeld. «Waartoe — zeide hij — al dat alarm om Montenegro ? «Niettegenstaande alles, wat men over de Monte-: negrijnen gezegd en geschreven heeft, blijven zij toch altijd veedieven in vredestijd en helden in den oorlog. De vreemde en onbegrijpelijke tactiek van de Engelsche Regeering is misschien te verklaren door de gevoelspolitiek van den heer Gladstone of ook wel door den ongeloofelijken wensch, om de vriendschap en intimiteit, die Engeland zoo lang met de Duitsche Mogendheden onderhouden heeft, door een uitsluitend bondgenootschap met Rusland te vervangen. Dit resultaat is ook al uit naam van de vrijheid bereikt, maar spreker vreest, dat het slechts de gevolgen zijn van een individueel gevoelen en van 't oogenblik. Daaraan de Engelsche politiek te wagen, die zich altijd door vastheid en bestendigheid heeft onderscheiden, is onverantwoordelijk. »Wat Griekenland betreft, dat Land bezit volstrekt geen wettelijke aanspraken. De Berlijnsche conferentie heeft wel gemeend, dat het, zoo mogelijk, nuttig zou kunnen zijn wanneer Griekenland deelen van Thessalie en Epirus bekwam, opdat die Mogendheid in vrede met de Porte zou kunnen leven, maar noch bij de conferentie, noch bij het congres was er sprake van, Turkije tot zulk een verbindtenis te dwingen. En toch schijnt de Engelsche Regeering een pressie op Turkije te willen uitoefenen om aan Griekenland een stuk van zijn grondgebied te geven." Salisbury noemde dit krachtens het volkenregt zoo onbillijk mogelijk. Even onregtmatig zou bijvoorbeeld de overdragt zijn van Triëst aan Italië. Een dergelijke politiek is te bedenkelijker, omdat zij toegepast wordt door Engeland, 't welk tot dusver altijd nog gegolden heeft voor het land, dat het meest hart bezit voor de ongekrenkte handhaving van tractaten en van bepalingen van het volkenregt. Wanneer Engeland nu een slecht voorbeeld gaat geven, dan vreest spreker, dat de overige Mogendheden dit maar al te grif zullen volgen. De opruijende, ja brutale taal van Communisten en Koningsgezinden in Frankrijk verwekt niet alleen verontwaardiging, maar ook bekommering en de Regeering zal wel verpligt zijn om daaraan paal en perk te stellen. Onder hen, die het stoutst spreken en schrijven, bekleedt generaal Charette eene eereplaats. In een artikel, door hem in het Koningsgezinde Blad, l' Union, geplaatst, roept hij: »In eerlijke en Fransche harten openbaart zich een
opwelling, die het uur der noodzakelijkste weerwraak aankondigt. Wij verbeiden dat uur met kalmte en met geen ander ongeduld dan dat van het gekrenkte regt, 't welk wraak verlangt en zeker is ze te verkrijgen. » »Dit is dreigen met burgeroorlog!" " roepen de bandieten, die regeeren. »Zij vergissen zich — het zal niet anders zijn dan eenvoudig de uitvoering van een besluit, door het volksgeweten genomen tegen een troep booswichten, die een poging doen om te vlugten, maar niet willen vechten. Achter hen staan de ware kemphanen der revolutionnaire logica. Zij zijn hunne medepligtigen, banen hun den weg, maar als de dag gekomen zal zijn, zullen zij hun de plaats ruimen, om zich aan de verantwoordelijkheid van hunne aanslagen te onttrekken, en de Republiek der jouisseurs zal geen kogels meer hebben om ze tegen de Republiek der Commune te slingeren. Op dien dag zullen wij de woorden, die thans als een trompet door 'tLand schallen, niet vergeten hebben. Vast besloten ons te verdedigen en in ons Land het regt van den Staat te verzekeren, zullen wij de wacht vormen, onder wier hoede alle ware vrijheden van den Franschen burger staan. Wij zullen ons verzetten door het woord, door daden, en mogt het noodig zijn, dan zullen wij het gezag in dienst der omwenteling en vijandin der Kerk en der echte overheid doen wijken voor het gezag in dienst van God en van den Koning. »De witte vlag is een vlag der geregtigheid, maar soms gebiedt de geregtigheid ook dat gestraft worde en onder de plooijen van die vlag worden altoos diegenen gestraft, welke haar willen bezoedelen." De getalsterkte der groepen in den Pruisischen Landdag wordt opgegeven als volgt: 107 vereenigde conservatieven (de ultra's en de nieuwe), 55 liberaalconservatieven, 101 leden van het ultramontaansche centrum, 87 nationaal-liberalen, 37 progressisten, 15 Polen, 31 dobberende leden, te zamen 433. Tot de dobberenden, of de «wilden", behooren vier Ministers. Het Heerenhuis heeft zich reeds geconstitueerd. Het bureau werd herbenoemd, en bestaat uit: hertog von Ratibor, voorzitter; graaf Arnim-Boytzenburg en Hasselmann, eersten en tweeden ondervoorzitter ; Dornburg-Dietze, graaf von Königsmark-Plaue, von Neumann, von Schöning, von der Osten, Theune en graaf Ziethen-Schwerin, secretarissen. Von Bismarck blijft maar op Friedrichs-ruhe, als een wolf in zijn hol — zou een Franschman zeggen. Alle dagen komen en gaan er couriers en niemand noemt het een pleizierreis. Die gaarne keuvelt moet er niet wezen, want de stilte des doods heerscht er. Een enkele vertrouwde wordt binnengelaten, maar lang is hij er niet. Alleen de opper-jagermeester beschikt over de vrije oogenblikken van den «ijzeren man". Lord Odo Russell, de ambulante Engelsche Staats-
man, had echter eene vrij lange conferentie met von Bismarck. Wat zij bespraken en wat zij hebben overlegd? Niemand komt het te weten, behalve Gladstone en Granville, die het nu reeds uit den mond van Odo Russell hebben gehoord.
Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel.
Aan het Bureau van Politie zijn inlichtingen te bekomen omtrent de navolgende gevondene voorwerpen : 2 wit katoenen KINDERKOUSEN. — 1 zwart zijden DOEKJE met witgestreepten rand. — 1 ZWEEP. — 4 zwart lederen PORTEMONNAIE met zilveren sluiting, waarin f 1.32 aan kleingeld en een blaauw stukje papier.