Aan het Bureau van Politie gedeponeerd : 1 Handschoen. — 1 zilveren Ring. — Eenige Sleutels.
Provinciale Drentsche en Asser courant
- 07-12-1896
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Provinciale Drentsche en Asser courant
- Datum
- 07-12-1896
- Editie
- Dag
- Uitgever
- van Gorcum
- Plaats van uitgave
- Assen
- PPN
- 398540756
- Verschijningsperiode
- 1851-1962
- Periode gedigitaliseerd
- 2 juli 1870-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Drents Archief
- Nummer
- 288
- Jaargang
- 73
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
EERSTE BLAD. POLITIE.
BEKENDMAKING.
De COMMISSARIS DER KONINGIN in de provincie Drenthe, Gelet op de deswege door den Hoofd-Ingenieur van den 'Waterstaat in het 3de district gedane voordracht en op art. 3 der wet van 6 April 1869 (Staatsblad no. 39), alsmede op art. 10 no. 21 en art. 11 der wet van 15 April 1886 (Staatsblad no. 64); Heeft goedgevonden: Te bepalen, dat het verboden is gedurende de maanden December 1896 tot en met April 1897 bij invallend «looi weiier de Rijkswegen in Drenthe te berijden met wagens of andere middelen van vervoer, postwagens en postkarren uitgezonderd, waarvan de vracht meer dan vijf honderd kilogrammen bedraagt. Overtreding van dit verbod wordt, overeenkomstig art. 3 der wet van 6 April 1869 (Staatsblad no. 39), in verband met art. 10 no. 21 en art. 11 der wet van 15 April 1886 (Staatsblad no. 64), gestraft met eene geldboete van f 0.50 tot f 25, onverminderd de verplichting der overtreders tot vergoeding der aan de wegen toegebrachte schade. Assen, 3 Dec. 1896. De Commissaris der Koningin voornd., VAN SWINDEREN.
Uit de Residentie.
Waarover deze week te schrijven, waar er zelfs op het breede veld der staatkunde zoo weinig merkwaardigs voorvalt, dat de Tweede Kamer in een achtermiddagzitting zich door de algemeene politieke bespiegelingen over de Staatsbegrooting heeft heengeworsteld ? Met het Kabinet valt over belangrijke hervormingen niet meer met vrucht te spreken, waar algemeen de opinie is, dat het Ministerie de taak, die het zich bij zijn optreden heeit gesteld, heeft afgewerkt en tot aan de naderende verkiezingen zal aanblijven ter afdoening met de Kamer van het nog aanhangige, waaronder inderdaad zeer belangrijke en ingrijpende maatregelen, en tot het gaande houden van het administratieve raderwerk. Het veld der algemeene beschouwingen was dan ook zeer beperkt. En bij gebrek aan de noodige stof heeft men zich in de Kamer tevreden gesteld met het uit de sloot halen van een oude koe, welke de natie reeds lang vergeten had: de min of meer onvoorzichtige uiting van den Minister van Houten, aan het einde van het kieswetdebat in de Eerste Kamer, over de wenschelijkheid voor de liberalen, om in het nieuwe tijdperk als één man op te trekken tegen clericalisme en protectionisme. Men zou er toe kunnen komen om hen gelijk te geven, die meenen, dat dergelijke strijdleus allerminst
gebezigd had moeten worden door den staatsman, die, dank de medewerking dierzelfde clericalen en protectionisten, op het kussen is gebracht en dat J t dus handiger en eerbiedwaardiger zou geweest zijn, indien de Minister deze gevoelige plek niet had aangeraakt — maar men ging te ver, door den bewindsman het recht te ontzeggen zijn rede met dit vuurwerk te besluiten. V* aarom zou men maar altijd in onbelemmerde vrijheid mogen afgeven op de beginselen der partij, die lijnrecht tegenover de clericale staat, eu bij de eerste gelegenheid, dat een leidsman, die verklaard heeft nog altijd tot de vrijzinnige partij te behooren, het gevaar xan de daartegenovergestelde beginselen aanwijst, den mond willen snoeren ? Dat de heer van Houten op het oogenblik, dat hij de aangevallen peroratie tegen de clericalen hield, sprak namens het geheele Kabinet, is te dwaas om aan te nemen. Hij gaf slechts uiting aan een persoonlijk gevoelen over een verschilpunt, dat, althans voor zoover het bangmaken met het clericale jpook betreft, nog slechts weinig indruk in den lande maakt. En eigenlijk heeft men bij de algemeene beschouwingen niets kunnen inbrengen tegen het juiste betoog van den premier, dat het Kabinet als zoodanig met des heeren van Houten's evolutie, op politiek terrein, niets te maken had. Met evenveel kleur en degelijke betooggronden heeft de Minister van Binnenland sche Zaken voor zich het recht opgeëischt, om te spreken zooals hij gedaan had in de merkwaardige zitting van de Eerste Kamer. Intusschen heeft hem die vermaard geworden waarschuwing geen goed gedaan. Zij, die hem in het tijdvak, dat met zijn optreden als Minister ontsloten werd, tot hun politieke vrienden rekenden, hebben zicli thans teruggetrokken, althans dit duidelijk te verstaan gegeven, en het is geenszins onmogelijk, dat de oppositie bij de begrooting van Binnenlandsche Zaken weer bet hoofd zal opsteken, zij 't dan ook door toediening van kleine speldenprikken. Ook de Minister van Marine zal voor heete vuren komen te staan, met het oog op de in zijne begrooting ontwikkelde reorganisatie-plannen, die ons in de eerste jaren een uitgaaf van pl.m. 6 0 millioen beloven. De tegenwoordige samenstelling der Kamer is echter zoodanig, dat men niet gelooft, dat zij aan den Minister moeilijkheden in den weg zal leggen. En daar het hier een eersten stap geldt, die ' b Ministers opvolger bindt, begrijpt men dat deze Kamer, alvorens af te treden, de gelegenheid niet zal laten glippen om den Minister zijn zin te geven. Na eenig tegenspartelen, zich openbarende in een hoog opgezet debat, mag men verwachten, dat dit ten slotte zal geschieden. Neen, dan had in de vorige week zijn ambtgenoot van Financiën meer overredingskracht noodig, om met de kleinste meerderheid en de grootste minderneid van haar
gedaan te krijgen, dat aan de premie, die de suikerfabrikanten genieten, eenige breidel werd aangelegd. De meeste tegenkanting kwam van de zijde van den landbouw, die bevreesd was, dat de bietencultuur zou lijden onder vermindering van de voordeelen, die de suikerfabrikanten uit de z.g. overponden trekken. En zulk een angst is allezins verklaarbaar, bij het weinig loonende, dat andere takken van landbouwbedrijf tegenwoordig afwerpen. Daarbij kwam nog de rechtsvraag, of het zoo maar aanging aan de wet terugwerkende kracht te geven, tengevolge waarvan veranderingen in den toestand kwamen, waarop belanghebbenden bij het intreden van het werkjaar niet hadden gerekend. De voorstanders van behoud van het tegenwoordige premie-bedrag, de bezorgden voor de bietenverbouwers en zij, die voor het rechtsbezwaar veel voelden, waren bij de stemming aangewassen tot een getal, waaraan slechts twee ontbraken om de wet te doen vallen. De wet ware zeker verworpen, indien de vroegere plattelandsclub, die aan het einde van het vorige zittingjaar ontbonden werd, in leven ware gebleven. Toch hadden vertegenwoordigers vaa plattelandsdistricten over hun te volgen gedragslijn een clubvergadering gehouden in het hotel of de woning van een hunner „oudsten" in den Haag, die zijn medeleden daartoe opzettelijk had saamgeroepen. Men beeft in dit onder-onsje van agrariërs de zaak gewikt en gewogen en kwam tot het besluit, dat men ter wille van de gewichtige landbouwbelangen den slag, dien de Min. aan de boeren wilde toebrengen, moest afweren en de wet afstemmen. Hoe groot was echter de verbazing, om niet van andere gewaarwordingen te gewagen, toen men bij de stemming tot de ontdekking kwam, dat het plattelandslid, die de vergadering zijner medestanders had bijeengeroepen, hun gastvrij een vergaderlocaal had verschaft en daar afscheid had genomen, in de overtuiging, dat het ding niet mocht worden aangenomen, — ten slotte zijn stem had geschonken aan een voorstel, dat hij eerst braaf mede had helpen uitkleeden. Misschien deinsde hij wel voor de verantwoordelijkheid terug, toen hij ontwaarde, dat 't bij de stemming om en om ging. In elk geval ziet men hieruit, hoe het lot van een maatregel, die diep in maatschappelijke belangen en toestanden kan ingrijpen, soms afhangt van de wisselvalligheid van de personen, die daarover hun eindoordeel hebben uit te spreken. De tijdelijke toestand zal echter niet lang duren. Loopt het begrootingswerk even vlug van stapel als tot dusver, dan hoopt de Kamer nog tijd over te hebben om de bestendige regeling van den suikeraccijns nog vóór het uiteengaan af te doen en, zoo dit voorstel ook de bekrachtiging der Eerste Kamer mocht erlangen, dan zal er voor de suikerindustrie een meer duurzame toestand in het leven treden, een regelmatige positie,
waaraan zij zelve verre de voorkeur geeft boven de onzekere, die den fabrikanten nu reeds sedert eenige jaren als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt. Personeel, kiesrecht en suikerwet — welk een vruchtbaar nieuwjaar op wetgevend gebied !
EENE DERDE PERSOON.
ROMAN VAN B. UI. (ROKER. generaal zat daar met over elkander gesla" en armen en trok de wenkbranwen op eene p'J ze omhoog, die te zeggen scheen, dat alles tameonbeduidend was en dat hij zelf een vee] betere Pj**k zou kunnen houden, wanneer hij slechts ' e - Wat de martelares in deze familie aanging, 'f s ^ aldwin namelijk, was Roger tot het besluit jpKomen, dat zij een goed meisje moest zijn. Zij kru n j e *' ror| d, wanneer hare diensten op 't oogenbi' v" iet noo( hg waren, naar allen schijn was zij J het gebed zeer aandachtig — hare godsdienst as geen lippendienst. Geerse beweging van de fed°° 10e( ^ ei on tgi n g aan haar waakzaam oog, oj-n wensch kwam zij zorgvuldig voor, maar de e dame was in zijne oogen een buitengewoon IU /.ij li O an t, ondankbaar oud schepsel. haa°^T Za ® meestentijds slechts de achterkant van het' ( ' en ' ion hechts een paar keeren vluchtig ,] P rofle l van mif-s Yaldwin zien. Het was inderkoit T 1 sc h° on profiel, met fijne trekken en een lj e( j e bovenlip. De uitdrukking van het gelaat Reli 8 , n toestand, was peinzend en in zich zelve leve 6 en ' lac ' i n z Ü ne reinheid iets hards. Het ee _ n Was voor de bezitster van dit gelaat zeker zoi>r> '' nst 'ge zaak en bood haar ongetwijfeld meer I d , an geluk aan. gewr P ree k volgde een koraalgezang en daarna de f,,, , ne collecte. Terwijl het jonge meisje daarvoor , , e J?rïl van haar grootmoeder aannam, liet zij 11 een muntstuk vallen, dat een eind ver
over den grond rolde en met den gemeenea klank van koper op den grond viel, alsof het aan iedereen wilde zeggen: «Ik ben slechts een eenvoudige penning." De schuldige werd bloedrood, toen zij den blik van haar grootvader opving, en liet van schrik bijna het aalmoezen zakje vallen. «Gans!" zeide de grootvader, terwijl hij haar het zakje uit de hand rukte, en met veel ophef een halven kroon daarin wierp. «Wanneer gij niets kent dan u evenals een meisje uit de armenschool te gedragen, zoo moet gij liever te huis blijven." < Roger was bij deze intermezzo's een zeer aandachtig toeschouwer en volgde de scene, terwijl hij over den bovensten rand van zijn gezangboek keek, en zijn tante aan zijne zijde met de meeste aandacht fdapper medezong, onverschillig voor alles, behalve voor den klank harer eigen stem. Zoodra de gemeente zich opmaakte om het kerkgebouw te verlaten, werd den generaal zijn hoed beleefd teruggegeven; de oude man legde zijn hand op de deur van de kerkbank en verhief zich van zijn zetel om weg te gaan. Roger stond eveneens op en ging met" zijne bloedverwanten onder de critiseerende blikken van zijn buren langzaam dooide kerk. Eindelijk waren zij buiten en kapitein Hope bevond zich in het heldere daglicht tegenover miss Yaldwin. Was zij mooi ? Ja, zoo mooi, als het bij hare armoedige kleeding maar mogelijk was. Blauwgrijze oogen, zachte trekken en een onberispelijk teint. Zij was ijverig in de weer om voor haar grootmoeder de parasol open te maken en scheen zijne tegenwoordigheid in het geheel met te bemerken. Mrs Baggot, die het gezelschap met levendigheid had begroet, stelde Roger nu aan den generaai voor en ging daarop tusschen hen beiden naai huis, terwijl zij het aan de drie andere dames overliet om de achterhoede te vormen. Generaal Yaldwin was tegen vreemdelingen van eene bekende
beminnelijkheid, geheel zooals het spreekwoord zegt »Joie de rue, douleur de maison", en kwam den jongen officier zeer hartelijk tegemoet. Zijn regiment stond dus in Indië — en voor hoe lang had men hem verlof gegeven ? Voor zes maanden, hij verwachtte ieder oogenblik weder te worden opgeroepen. En zijn regiment lag in Tilkar in garnizoen, niet waar? Een kapitale plaats, voor dertig jaren ten minste, hij was zelf daar geweest. Nu zoude er zonder twijfel veel anders zijn geworden. Was de club nog evenals vroeger in het ambtenaarskwartier en hoe stond het met de nieuwe ijsbaan ? In zijn tijd werd nog alles per Dak (door raiddel van dragers en paarden) vervoerd. Wat was er voor nieuws van de zwijnejachtclub ? Het speet generaal Yaldwin, hoewel hij het niet liet bemerken, toen mrs. Baggot voor no. 15 stilhield en bij dit interessante verhoor niet langer konde voortzetten. Roger aarzelde nog eene seconde lang, in de hoop aan mrs. en miss Yaldwin te zullen worden voorgesteld, maar tevergeefs, de oude krijger opende de deur en liet het «vrouwelijke garnizoen" binnengaan, eerst de waggelende oude dame en dan het met boeken, luchtkussen en hoorbuis bepakte, jonge meisje. * * * «Gij zoude mij in de kerk bijna aan 't lachen hebben gemaakt, Roger," zeide zijne tante, toen zij aan 'i ontbijt zaten. «Dat zoude een schandaal zijn geweest, maar het is mij nooit zoo moeilijk gevallen om mij te bedwingen. Gij naamt immers den generaal zijn hoed, zonder iets te zeggen uit de hand, zoodat deze van verbazing letterlijk naar lucht snakte — zoo iets heeft nog niemand aangedurfd. En gij deed het zoo koelbloedig en met een zoo eerbiedig, onschuldig gelaat — het heeft mij moeite genoeg gekost mij in te houden." «Maar wat wilde hij dan met zijn hoed aanvangen
? Hij wilde hem toch niet laten rondgaan en daar ik aannam, dat hij evenmin daarop wilde gaan zitten, nam ik hem het ding af." »Op zijn hoed gaan zitten! Wat voor een profaan denkbeeld ! Maar gij weet het nog niet — zijne hoeden maken een zijner stokpaardjes uit en worden bijna als kleinodiën behandeld." »Nu, dat is ten minste een onschuldige en goedkoope hartstocht," zeide de jonge man vroolijk. «Ja, wanneer hij de zaak met mate dreef," merkte Annie op, terwijl zij van haar bord opzag, «maar hij heeft eene geheele collectie en bewaart die in zijn werkkamer in een glazen kast. Hij heeft ze mij eens getoond, wat als een bijzonder gunstbewijs is te beschouwen. Naar mijn oordeel moet hij er minstens twintig hebben." «Maar de nabijheid van zoovele hoeden moet toch wel wat gevaarlijk zijn, waarom zegt men anders »zoo krankzinnig als een hoedemaker?" »De generaal heeft zoo goed zijn verstand als een onzer," merkte mrs. Baggot op, «hoewel hij | zijn hoeden uren lang borstelt en glad strijkt. Hij heeft zijn tuinhoed, zijn «daagsche" hoed, zijn regenhoed, zijn hoed, waarmede hij naar de club gaat en een voor zijne reizen naar Londen." «Hij gaat dus ook wel naar Londen?" «Ja, hoewel maar zelden — minder dikwijls dan zijne familie lief is — slechts nu en dan om het een of ander in orde te maken. Het grootste deel van zijn tijd brengt hij door in zijn kamer, waar hij de bevorderingen en het beursbericht leest." «Daar hij echter een clubhoed heeft, zoo bezoekt hij toch zeker ook de club." «O, ja, zoo nu en dan vereert hij haar met zijn bezoek. Hij placht vroeger geregeld een whistpartijtje te maken, maar nu wil niemand meer een robber met hem spelen. Zijne manier om zich uit te drukken is, zacht gezegd, een weinig ruw en zijn humeur zeer ongelijkmatig — hij verliest niet gaarne."
«Nu, ik ken niemand, die dat gaarne doet," zeide Roger, terwijl hij van tafel opstond. Na de tiffin, zooals zij het tweede ontbijt op Indische wijze noemde, ging mrs. Baggot op haar kamer om een oogenblik te gaan liggen — «eene goede, oude, Indische gewoonte", beweerde zij — en Roger maakte met zijn nicht een wandeling. Het was een prachtige Septembernamiddag en, zooals Roger zeide, zoude het doodzonde geweest zijn om te huis te blijven. Toen zij voorbij no. 13 kwamen, wierpen beiden een blik naar het breede hoekvenster en zagen daar een gestalte, welke een weinig voorover gebogen de kin in de handen liet rusten en met treurig peinzende blikken de voorbijgaanden volgde. «Zij zal heden weer niet mogen uitgaan", merkte Annie met een zekeren nadruk op. «En wat zal zij dezen langen namiddag zoo alleen beginnen — daar zitten blijven ? vroeg haar neef. «O neen, de oude mevrouw slaapt na het koffiedrinken en hij rookt op zijn kamer en plaagt zich met briefschrijven, of liever andere lieden." «Eene lieve zondagsbezigheid ! En dan ?" »Nu, om vier uur ongeveer zet Rose dan thee voor de oude dame en leest haar tot aan het middageten een preek voor. Na het middagmaal echter brengt zij haar grootmoeder te bed en gaat dan naar haar kamer — nu juist geen aangenaam leven voor een meisje van negentien jaren. Ik houd veel van Rose en heb medelijden met haar." Maar waarom nemen dan uw medelijden en uwe gen'genheid ni t den een of anderen proctischen vorm aan ? Waarom verbreekt gij de ketens niet en haalt gij haar niet nu en dan af voor eene wandeling ? Eene gelukkige gedachte 1" Plotseling bleef hij staan en voegde er aan toe: «Wat dunkt u, zullen wij niet omkeeren en haar nu dadelijk afhalen?" (Wordtvervolgd.)
BINNENLAND.
Ter kennis van liet Necferlandsche Landbouwcomité is als bijlage van het rapport der commissie over den «slechten toestand van land- en tuinbouw" gebracht de studie van den heer Löhnis ten opzichte van buitenlandsche toestanden in verband met de vertegenwoordiging van en den steun aan den landbouw. De heer Löhnis heeft in de eerste plaats eene uiteenzetting gegeven van den bestaanden toestand in Pruisen, in Frankrijk en in België, vervolgens nagegaan hoe de regeling bij ons te lande thans is. Naar aanleiding van deze uiteenzetting behandelt de heer Bultman, voorzitter van het Nederlandscb Landbouwcomité, in een naschrift de vraag hoe de beginselen in het buitenland gehuldigd — voor zooverre die voor Nederland gelden — tot uitvoering kunnen gebracht worden. Na overleg en bespreking van het onderwerp met een paar medeleden geeft hij o.a. het navolgende aan het comité ter overweging. Het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid worde gereorganiseerd en aan dat departement de behartiging van de landbouwbelangen in haar gclieel toevertrouwd. Yan dit departement, dat den naam zou kunnen dragen van Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid, zou de waterstaatsdienst en wellicht ook de dienst der spoorwegen kunnen worden losgemaakt en deze takken van dienst gesteld onder een afzonderlijk hoofd, zooals thans met posterijen en telegraphie het geval is. Het nieuwe Ministerie worde dan verdeeld in drie administratiën, nl. één voor landbouw, één voor handel en één voor nijverheid en arbeid, ieder met een afzonderlijk administrateur aan het hoofd. De administratie «Landbouw" worde weder gesplitst in drie afdeelingen: nl. één voor landbouw, één voor veeteelt en één voor boschwezen en domeinen. De verdeeling van de werkzaamheden tusschen die afdeelingen zou dan als volgt kunnen geschieden. Eerste afdeeling: Land- en tuinbouwonderwijs, Rij kslandbouwleeraren, Rij kstuinbouwleeraren. Subsidiën voor maatschappijen voor land- en tuinbouw, zuivel-consulenten. Tentoonstellingswezgn. Rijkslandbouwproefstations. Landbouwstatistiek. Landbouwkrediet. Landbouwwetgeving. Uitvoering van de wet op den afkoop van tienden. Tweede afdeeling: Veeartsenijkundige dienst; Veeartsenijschool (wellicht ware deze tot de eerste afdeeling te brengen); Veeartsenijkundige statistiek ; veemarkten; subsidiën voor de paardenfokkerij (wellicht ook het Remonte-depot); subsidiën voor de veefokkerij; cursussen in hoefbeslag. Derde afdeeling. Beheer der bosschen en domeinen met uitzondering der comptabiliteit, ontginning, duinbeplanting, beplanting van Rijkswegen, aanleg van bevloeiingen, geologische kaart; jacht en visscherij; regeling en uitvoering der zalm- en elftvisscherij; kunstmatige vischteelt; wet ter bescherming van nuttige diersoorten; wet op de verdeeling der markegronden. Iedere afdeeling moet kunnen beschikken over de noodige deskundige werkkrachten, die, zoo men ernstig zoeken wil, te vinden zullen zijn. Bovendien zouden voor de verschillende afdeelingen
inspecteurs aangesteld kunnen worden, die als reizende ambtenaren de inspectie voeren. Wanneer het hervormde Ministerie op bovengeschetste wijze ware ingericht, dan zal men met grond mogen verwachten dat op haar initiatief tal van zaken zullen ter hand genomen worden. In de eerste plaats zou het Ministerie zich onledig kunnen houden met de samenstelling van ééne of meerdere wetten, betrekking hebbende op de regeling van de Staatszorg ten opzichte van den landbouw. Het land- en tuinbouwonderwijs, de proefstations, het subsidieeren van maatschappijen, de maatregelen tot verbetering van het paardenras en de maatregelen tot verbetering van het rundveeras moet bij eene afzonderlijke wet geregeld worden. In zoodanige wet moeten alleen de hoofdpunten worden vastgesteld, doch de uitvoering geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. In de tweede plaats zou een officieele vertegenwoordiging van den landbouw moeten ingesteld worden, ook daarom gewenscht wijl de Regeering voor de verdeeling harer subsidiën moet kunnen rekenen op eene deugdelijke organisatie. Voor de veredeling van het ambacht door proeyen van bekwaamheid is thans een hoofdcomité geconstitueerd van 23 personen, bestaande uit afgevaardigden yan een 14-tal in den lande welbekende vereenigingen, thans aangevuld met eenige personen van naam en invloed, om haar ook in de verschillende provinciën te kunnen vertegenwoordigen. Dit hoofdcomité hield zijn eerste algemeene vergadering 23 Nov. j.1. te 's Gravenhage. Besproken werden de grondslagen, waarop men zal trachten deze zaak in Nederland algemeen ingang te doen vinden. Ten einde, ondanks de verschillen, die zich zullen voordoen in de behoeften en omstandigheden, waarin zich de ambachten bevinden, die hiervoor in aanmerking komen, daarbij toch eene zekere eenheid van handelen te kunnen in acht nemen, werd besloten eerst een algemeenen leiddraad vast te stellen. Het ontwerp hiervan is opgedragen aan een sub-commissie, bestaande uit de heeren: Dr. P. J. H. Cuypers te Valkenburg, J. A. Frederiks te Middelburg, P. J. Houtzagers te Utrecht, K. P. C. de Bazel te Amsterdam, J. J. van Nieukerken en H. L. Boersma te 's Gravenhage. Zoodia deze «leiddraad" is vastgesteld, kan worden overgegaan tot de vorming van provinciale commissiën en van commissiën van deskundigen in de te kiezen ambachten. Als plaats voor de eerstvolgende algemeene vergadering van het hoofdcomité is Amsterdnm aangewezen. Dr. Van Hamel Roos & Harmens schrijven in het Maandbl. t. d. Vervalschingen: Het schijnt, dat van overheidswege niets gedaan wordt voor eene behoorlijke keuring der van Nederland in Ned.-Indie ingevoerde artikelen; het bleek ons ten minste, dat groote hoeveelheden vet (gekleurde margarine) onder den naam van »prima boter" haren weg vinden naar Java, en daar natuurlijk tegen »concurreerende prijzen" aan den man gebracht worden. Het behoeft geen betoog, dat den degelijken handel hierdoor zulk nadeel toegebracht wordt, dat de toestand letterlijk onhoudbaar wordt en de toch reeds niet hooggeprijsde natuurboter met verlies verkocht moet worden. Onze zuivelindustrie, die reeds door onverdiende beschuldigingen in Engeland en België een zwaren strijd moet voeren, wordt derhalve ook door den handel met kunstboter in eigen koloniën bedreigd, en wij vestigen met den meesten nadruk de aandacht der Regeering op dit feit en geven haar in ernstige overweging, hetzij een keuringsdienst in Ned. Indië in te richten, hetzij certificaten van zuiverheid der waren verplichtend te stellen bij den invoer in de koloniën. Deze maatregel
is overeenkomstig een voorstel, door een onzer op het Weener Congres in 1887 gedaan, reeds voor enkele Amerikaansche Staten aangenomen, en is een afdoend middel om een einde te maken aan het oneerlijke systeem van het geven van onjuiste benamingen aan handelsartikelen met het doel om onzuivere winsten te behalen. Gisterochtend te 11 uren werd voor het huis van bewaring te Haarlem bij trommelslag ingedaagd de voortvluchtige 2e luitenant der artillerie A. P. van N., die op 31 October van zijn korps in den Helder is gedeserteerd. Nadat twee tamboers den ban hadden geopend en het «scorte de geweren had gepresenteerd, las de deurwaarder Waning de indaging voor, waarbij genoemden luitenant wordt gelast zich binnen den tijd van 6 weken voor den krijgsraad te vervoegen. Vervolgens werd de ban gesloten, de roffel geslagen en was de plechtigheid afgeloopen. Er was een groot publiek op de been. Komt de ingedaagde niet, dan wordt de indaging nog driemaal herhaald, telkens met 6 weken tusschenruimte.