BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Assen brengen ter kennis van belanghebbenden, dat ingevoerd zal worden een Se leerjaar aan «le Westersctiool, ten behoeve 'van die leerlingen, welke met vrucht de 7e klasse der lagere scholen hebben doorloopen, tot voortzetting van het genoten onderwijs. Zij, die daarvan gebruik wenschen te maken en daarvoor in de termen vallen, worden verzocht zich ten spoedigste, immers vóór den 15 Mei e.k., aan te melden bij het Hoofd der \Ves-terschool, onder overlegging van eene verklaring van het betrokken Hoofd der school, dat de 7e klasse met vrucht is doorloopen. Assen, 27 April 1897. Burgemeester en Wethouders voornd.: M. A. D. JOLLES. De Secretaris, CL L. W. YOS.
Provinciale Drentsche en Asser courant
- 01-05-1897
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Provinciale Drentsche en Asser courant
- Datum
- 01-05-1897
- Editie
- Dag
- Uitgever
- van Gorcum
- Plaats van uitgave
- Assen
- PPN
- 398540756
- Verschijningsperiode
- 1851-1962
- Periode gedigitaliseerd
- 2 juli 1870-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Drents Archief
- Nummer
- 101
- Jaargang
- 74
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Assen doen te weten: Dat met de uitreiking der beschrijvingstol jetten der belasting op bedrijfs- en andere inkomsten over het dienstjaar 1897/98 een aanvang zal worden gemaakt den 8sten Mei a.s. Tevens vestigen zij de aandacht op enkele der voornaamste verplichtingen welke ingevolge de wet van 2 October 1893 (Staatsblad no. 149) moeten worden vervuld, en wel op: Art. 15 §.2. Ieder die optreedt als bestuurder of beheerend vennoot van eene hier te lande gevestigde vennootschap, onderlinge verzekeringmaatschappij, coöperatieve vereeniging, of van eene vereeniging of stichting die een bedrijf of beroep uitoefent, of als boekhouder eener hier te lande gevestigde reederij, is gehouden daarvan schriftelijk binnen ééne maand kennis te geven bij het bestuur der gemeente waar hij woonjt. Art. 16. Hier te lande wonende beheerende vennooten van Nederlandsche vennootschappen en maatschappijen, als bedoeld in art. 6 § 2, en van de in 16 bedoelde commanditaire vennootschappen op aandeelen, bestuurders van hier te lande gevestigde naamlooze vennootschappen, coöperatieve en andere vereenigingen en onderlinge verzekeringmaatschappijen, alsook boekhouders van hier te lande gevestigde reederijen mogen niet tot het doen van uitdeelingen of uitkeeringen, waarover volgens art. 5 §§ 1 en 2 en art. 6 § 2 belasting verschuldigd is, overgaan, alsvorens daarvan aangifte gedaan en de over vroegere uitdeelingen of uitkeeringen verschuldigde belasting betaald te hebben. Bij liquidatie mogen de hier bedoelde uitdeelingen of uitkeeringen niet geschieden, alvorens de daarover verschuldigde belasting is voldaan. Art. 45. Bestuurders van de bij art. 1 b en c bedoelde naamlooze vennootschappen, _ coöperatieve vereenigingen, andere vereenigingen en stichtingen, die een bedrijf of beroep uitoefenen, onderlinge verzekeringmaatschappijen en sociëteiten, alsook beheerende vennooten van hier te lande gevestigde commanditaire vennootschappen op aandeelen en boekhouders van hier te lande gevestigde reederijen, zijn gehouden binnen veertien dagen na de vaststelling van balans of rekening een zoodanig uittreksel als noodig is tot toelichting der winst, uitkeeringen of uitdeelingen te doen toekomen aan den voorzitter der commissie van aanslag, bedoeld bij art. 19 § 1 b of § 2, die den aanslag moet regelen. Art. 47 § 5. Hij, die daartoe gehouden, nalaat de verplichtingen na te komen bedoeld bij art. 15 § 1 eerste lid, en art. 15 § 2 eerste lid, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste f 25. Gelijke straf wordt opgelegd in geval vau overtreding van art. 45. § 6. Overtreding van art. 16 wordt gestraft mét eene geldboete van ten hoogste f 400. Art. 34, le lid. Handelsreizigers, kramers en alle verdere personen, die hun bedrijf of beroep rondtrekkende uitoefenen, voor zoover zij behooren
tot de bedoelden bij art. 1 a, h en k, zijn gehouden onverminderd hunne verplichtingen omschreven bij artt. 12 en 14, zich ter plaatse binnen het Rijk, waar zij zich na het begin van het belastingjaar het eerst bevinden, bij het gemeentebestuur schriftelijk aan te melden, niet opgaaf van hun naam. hunne woonplaats en hun bedrijf of beroep. Ten blijke dat zij hieraan voldaan hebben, ontvangen zij kosteloos een door of vanwege het hoofd van dat bestuur onderteekend bewijs, dat zij gehouden zijn mede te onderteekenen en op aanvraag aan ambtenaren der directe belastingen te vertosnen. Art. 47 § 7. Personen, die van een bewijs voorzien moeten zijn als bedoeld in art. 34 en die in gebreke blijven dit bewijs op aanvrage aan bevoegde ambtenaren te vertoonen, worden gestraft met eene geldboete van ten hoogste f 25. Geven zij ter bekoming van dat bewijs aan het bevoegd gezag een valschen naam, woonplaats, bedrijf of beroep op, of maken zij gebruik van het aan een ander afgegeven bewijs, dan worden zij gestraft met eene geldboete van ton hoogste f 150. Voorts brengen zij in herinnering van belanghebbenden de bij art. 12 § 2, 2e lid 1° d aan de ingezetenen van het Rijk verleende bevoegdheid om _ zich bij de aanstaande beschrijving de uitreiking van een beschrijvingsbiljet B te verzekeren door vóór of op 15 Mei a.s. het verzoek daartoe te richten tot den ontvanger der directe belastingen ever hunne woonplaats. Assen, 29 April 1897. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. A. D. JOLLES. De Secretaris, R. SOMER, l.-S.
Langs moeilijke wegen. ROMAN VAN LÉON DE TINSEAU.
29 Zij scheen al haar moed bijeen te rapen en trad, hare hand op het hart drukkend, binnen; plotseling slaakte zij een diepen zucht, hare armen zonken slap naar beneden en ademloos viel zij op een stoel neer. »Men kan doen wat men wil," zeide de commandant, die zich omtrent de oorzaak van haar onwelzijn vergiste; »de reuk van medicijnen laat zich moeilijk verdrijven. Maar waarom zijn de luiken ook gesloten bij dit mooie weer? Maat, roep den ziekenoppasser." De matroos verwijderde zich en de officier, die zich moeite gaf, om den grendel van een luik af te schuiven, zag het niet, dat zijne geleidster, plotseling opstond, zich naar den wand begaf en naar een struik gele, verwelkte bloesems greep, die beneden aan het koperen kruisbeeld vastgehecht was. Een' oogenblik later was hij in een onzichtbare bergplaats verdwenen. Toen de commandant, nadat hij het luik geopend had, zich naar zijne schoone geleidster omwendde, zag hij haar tot zijne verbazing met stralende oogen en glimlachend naast zich staan en met lust de frissche bries van den Bosphorus inademen, die op hare vleugels de laatste geluiden van het ten einde loopend feest hierheen droeg. Daar hij haar nu, wijl zij er geheel opgefrischt uitzag, voorsloeg de bezichtiging van lift schip voort te zetten, dankte zij h>-m vriendelijk en verklaarde, dat zij naar hare tante terugkeken moest en zoo
spoedig mogelijk het schip wenschte te verlaten. De officier voegde zich als galant man naar hare wenschen, zonder een woord tegen te spreken of eene enkele opmerking te maken ; ter nauwernood ontsnapte hem een beweging van verwondering. Het vertrek van mevrouw Alexaki en hare nicht, dat bijna onmiddelijk daarop volgde, gaf het teeken tot een algemeenen terugkeer. Alle gasten stegen na elkander in de boot, die de commandant zelf naar 't land wilde brengen. Tevergeefs deden eenige jongelieden den stouten voorslag, om het watertochtje tot aan 't verschijnen van het morgenrood voort te zetten; verscheiden oudere dames, die zich door 't genot van een rijkelijk souper eenigszins bezwaard gevoelden, protesteerden daartegen en ook de commandant drong daarop niet meer aan, dan door de beleefdheid gevorderd werd, want hij had den leeftijd achter zich, waarin men door poëtische opwellingen overvallen wordt en begreep, dat elk : feest zijn rustigen nadag moest hebben, wat toch niet wel mogelijk is, wanneer men den nacht wakend heeft doorgebracht. Zoo voer dus de boot in de richting van de kade naar land. Een jong meisje, dat vooraan in de boot zat, scheen in droomerijen verzonken te zijn en drukte met hare kleine hand een verdroogd bouquetzacht tegen hare borst, dat nog altijd een zachten geur had behouden. Een lichte stoot en het gerappel van de boothaak, die aan de steenen van de kade vastgemaakt werd, zeiden haar dat men den oever bereikt had. Zij rees op en sprong zoo licht als een vogeltje het eerst aan land, terwijl mevrouw Alexaki haar telaat nariep: »Wacht toch even, Elenitza, totdat men u de hand kan geven." Twintigste Hoofdstuk. Op het terras, dat zich achter het zomerverblijf van den Franschen gezant aan den oever van den
Bosphorus uitstrekt, vormden gedurende dezen tijd een twintigtal personen een levendige groep rondom Zijne Exellentie. De aanwezigen bestonden uit de secretarissen van het gezantschap, de vrouwen van de getrouwden onder hen, eenige doorreizende landslieden en vier of vijf van de voornaamste personen der Europeesche kolonie, die er bijna even trotsch op waren dat zij toegang tot het gezantschap hadden, als zij het eens geweest waren op het voorrecht, om bij het Hof te mogen verschijnen. In het middenpunt van 't gezelschap onderhield men zich ernstig over oudheidkunde en kunst, het lievelingsonderwerp van de hooge waardigheidbekleeders; meer op den achtergrond praatte men over de geheime voorvallen in de straten van Pera. In sommige hoeken was men druk aan het coquetteeren, en overal gebruikte men ijs, dronk sorbet en rookte men sigaren van Sossidi. Eenigszins van de overigen afgezonderd, geheel aan het eind en op den minst verlichten hoek van het terras, praatten twee jongelieden, die blijkbaar de eenzaamheid opgezocht hadden, vertrouwelijk met elkander. Het waren Maurice Villeféron, die voor korten tijd in Konstantinopel aangekomen was, en de secretaris bij 't gezantschap, Laborde, een vriend uit de jeugd en schoolkameraad van den dokter, die hem het laatst in de blouse van den schooljongen had gezien en hem nu in den rok van den diplomaat weervond, Nadat zij elkander met een blik, een handdruk en een paar vragen begroet hadden, die de catechismus van vrienden zijn, welke elkander na langen tijd wederzien, gaven zich de beide Parijzenaars naar hartelust over aan dat onderhoud — e n tamelijk zeldzaam overblijfsel van de vroegere Fransche conversatie — dat alleen tusschen verstandige mensclien mogelijk is, die noch kooplieden, noch staatsmannen of beursspeculanten zijn. Laborde zeide: »Ik heb altijd ten uwen opzichte vrees gekoesterd, die nu
ook bewaarheid is geworden. Gij zijt een origineel. In den tijd van onze vaders kon men het daarmede ver brengen ; maar in onze dagen is men verloren, wanneer men van de gewone levenswijze afwijkt, uitgenomen wanneer het de geldquestie betreft. Zeg mij eens, wat doet gij, do zoon en bestemde navolger van den grooten Villeféron, hier in Konstantinopel, in plaats dat gij op de boulevards in Parijs moeite doet, om de vriendschap der journalisten te winnen ? Wanneer gij lang buitenslands blijft, zoo zal men, wanneer men u terugziet, licht vragen, »wat is dat voor een mensch?" En dat is eene vraag, die bij ons iemand geheel den pas afsnijdt." «Laat de menschen praten wat zij willen, Parijs verveelt mij, daarom keer ik het den rug toe; het reizen bevalt mij, dus reis ik; verder denk ik niet. Ik ben geen origineel; ik ben slechts een vrij man, die zich de vrijheid ten nutte maakt." «Verbeeld ge u misschien, dat uwe reizen u interessant maken zullen? Dan zoudt ge ons goed Parijs slecht kennen. Men is daar zoo bang als vuur voor verhalen uit vreemde landen. Roep Christoffel Columbus weer in het leven terug, wat echter niet tot uw beroep behoort — breng hem in een salon en verzoek hem zijne avonturen te willen vertellen en men zal u bij een tweede bezoek weigeren te ontvangen. En wat uw beschermeling betrof, zoo moest hij, wanneer hij ergens langer dan vijf minuten gehoor wilde vinden, zich tot de Geographische vereeniging wenden." »Wees gerust, ik ken mijn Parijs, en juist om dat te ontvlieden, reis ik." sis er misschien eene wouw in het spel ?" »Neen ; geene Parijzenaarster heeft mij goed of kwaad genoeg gedaan, om mijne reislust op te wekken." »Nu, dan moet ge eens de buitenlandsche conversatie beproeven. Gij treft het hier goed, Kom leg dit vervelend gezicht af en laat mij u aan de dames
voorstellen. O, wanneer gij diplomaat waart! Welk een succes zoudt gij hebben!" »Gij stelt een diplomaat als een heilige voor...." »Wat spreekt gij van heiligen, het zijn goden ! Hier is een diplomaat alles, en wanneer ik ooit gezant mag worden, dan weet ik wel welke post ik het liefst zou kiezen. Gij hebt wel van dien gelukkigen tijd gehoord, waarin het voor de voornaamste dames eene eer was door den Koning opgemerkt te worden. Nu, ziet ge, hier is ieder gezant een tweede Lodewijk de veelbeminde. Onder al die bekoorlijke vrouwen, die gij ginds ziet, kon mijn chef op goed geluk af zijn zakdoek werpen, wanneer zijne gezondheid hem niet noodzaakte zich op een afstand te houden." »Naar hetgeen gij zegt, moet de betrekkin? van gezantschapssecretaris in Konstantinopel zeer benijdenswaardig zijn, zoo iets als die van een vlinder in een tuin vol rozen." «Dat is een dwaling, beste vriend. Hebt ge niet dikwijls in een rozeknop een kever gezien, die zich ingenesteld had? De knop werd een bloem, maar de kever week niet; hij bleef rustig waar hij was en dacht er niet aan zijn stijf geworden vleugels te bewegen; hij verliet zijne plaats zelfs niet, wanneer in den herfst de eerste bladeren van de roos afvielen. Ziet ge, zoo gaat het hier er zijn hier geen vlinders, slechts kevers ! Dit ligt' zeker in de lucht." »Niet mogelijk." »Bij den hemel, het is zoo." »En gij ?" »Ik strijd nog tegen het noodlot, daar ik eerst sedert zes maanden hier ben, Buitendion vinden de nieuw aangekomenen hier eenige medelijdende dames, die zich nu en dan over het erezamsohapspersoneel erbarmen. Mai- vroeger of later zd ik toch wel doen moeten als de anderen en hun voorbeeld volgen." (Wordt ve-v dgd.)
BUITENLAND. Griekenland en Turkije.
De berichten uit Epirus geven niet veel nieuws, en de telegrammen van Turksche en Grieksche zijde spreken elkander lijnrecht tegen. De Turken melden, dat Louros en de geheele vlakte van de Louros-rivier weder in hun handen gevallen zijn; dat de Grieken nog slechts enkele punten in de vlakte van Kampos en van de Potamia bezet houden, en dat de verstel kingen uit Monastir zich met de troepen te Janina hebben vereenigd om de Grieken terug te drijven. Uit Athene wordt daarentegen gemeld, dat het dal vau den Louros en de omstreken van Suli en Kamarma door de Turken verlaten zijn; dat de Grieksche troepen langs den weg van Peatepigadia naar Janina voortrukken, door de passen die in hunne handen vielen ; en dat om de fortenstellingen van Pentepigadia dapper wordt gevochten door de Euzonen. Welke lezing de juiste is, zal later wel blijken. Kolonel Smolentz, die thans als chef van den staf van het Grieksche leger bij Pharsali is optreden en daar voorloopig het bevel schijnt to voeren, doet zijn uiterste best. de orde en krijgstucht te herstellen en den soldaten vertrouwen in te boezemen. Het leger is verzameld, voor zoover het ging, achter de bergpassen van den Kara Dagh. De verschillende afdeelingen, bij den overhaasten terugtocht uit Larissa dooreen geraakt, worden hersteld. De benoeming van den dapperen en bekwamen Smolentz tot chef van den staf heeft op de Grieksche troepen een zeer goeden invloed gehad. Zijn optreden bij de organisatie der verdediging van de tweede linie versterkt dien invloed zoodanig, dat hij naar Athene melden kon: De troepen zijn met een beteren geest bezield en branden van verlangen om weder slaags te komen, ten einde den slechten indruk uit te wisschen, die hun gedrag bij den terugtocht in Europa heeft gemaakt. Kolonel Smolentz hoopt, dat de troepen zich
bij een nieuwen aanval goe<| zullen houden, en heeft die hoop in een legei irder uitgesproken. Hij is niet voornemens, z gt hij daarin, zijn troepen af te matten dooi' een aanval op do stellingen, die de Turken th£ hs bij Larissa hebben ingenomen; vooral daar f e Turksche troepen 1 zoo goed van cavalerie vdjrzien zijn en elke ; aanval op hunne stellingen•>«,-.! aanvaller in het j nadeel plaatst. Van de posities, door de Grieken thans bij ! Kyno Kephalos ingenomen, beheerschen zij de ' geheele vlakte van Larissa. Aan de Turken wil kolonel Smolentz thans de aanval op die stelling overlaten, om van zijn betere positie zooveel mogelijk voordeel te kunnen trekken. Van de ! gevluchte Grieksche troepen, die naar Volo zijn gegaan, worden nieuwe regimenten gemaakt, die naar Pharsali worden gezonden. Het schijnt dat tijdens den terugtocht van Larissa meer dan tienduizend Grieken hun vaandel hebben verlaten en in of in de nabijheid een schuilplaats hebben gezocht. Van de tweede verdedigingslinie, die de Grieken nu ingenomen hebben, tracht men elkander wijs te maken, dat zij sterker is dan de eerste. Ten onrechte, want de vlakte, die men zoo spoedig prijsgegeven heeft, biedt het Turksche leger de beste gelegenheid, zich voor een aanval te formeeren. Pharsalos is in de plaats van Larissa getreden. De stad ligt ongeveer 50 kilometer ten zuiden van Larissa aan den spoorweg, die van Volo en Welestino naar Trikaia en Kalabaka loopt. Ten zuiden van de stad loopt de heuvelrij, die de oostelijke Thessalische vlakte van de westelijke scheidt. Het tegenwoordige Phersala bedekt slechts een deel van het oude Pharsalos, eene van de sterkste en rijkste steden van Thessalië, welks inwoners als verkwistend en lui eene slechte reputatie genoten. Op eene steil oploopende hoogte ziet men overblijfselen van de vroegere Acropolis, die in de middeleeuwen gedeeltelijk herbouwd werd en die den Turken als staatsgevangenis diende. Ten noordwesten van de stad tusschen deze en het riviertje Enipeus strekt zich een beroemd slagveld uit. In het jaar 48 v. Chr. overwon hier Cesar door zijn veldheerstalent de meer dan dubbel zjo sterke legermacht van Pompejus, die, nog voordat de beslissing gevallen was, naar Larissa vluchtte. Ten noordoosten van Pharsalos liggen de Kynoscephalai (hondekoppen), een rij naakte, grijze, steil oploopende rotsketens. De plek is door twee veldslagen in de wereldgeschiedenis bekend. Hier versloeg in 364 v. Chr. het leger van den heldhaftigen Thebaan Pelopidas, nadat deze zelf door ridderlijke dapperheid gevallen was, den tyran Alexandei van Pherae; in het jaar 197 overwon hier de Romeinsche de oud geworden Macedonische krijgskunst, het legioen der phalanx. De Kynoscephalai, nu Karadag of Mawra Woena (zwarte bergen) geheeten, zullen ook nu door Grieksche troepen bezet worden. Zeer gewichtig zijn de Grieksche stellingen op de hoogten, die zich oostelijk tusschen Welestinon en de kazerne Pilaf Pepe uitstrekken. Noordelijk van Welestinon vereenigen zich de van Larissa en Trikaia naar Volo loopende spoorwegen. De daar opgestelde Grieksche brigade heeft ia opdracht, den weg naar Volo te beschermen, dat als haven voor nagezonden reservetroepen en voor munitie en wegens zijn rijke voorraden voor de Grieken een zeer gewichtig punt is. De Grieken zeiven schijnen in deze tweede verdedigingslinie geen al te groot vertrouwen te stellen. Voor het geval de Turken de passen in het achter Pharsali verrijzende Orthrys-gebergte mochten nemen, rust de hoop der Grieken op Thermopylae, waar eens Leonidas en zijne dapperen streden, tot verraad de Spartaansche leeuwen den strijd deed verliezen. De feitelijke oninneembaarheid van dezen pas moet evenwel, vooral daar sedert dien tijd hoofdzakelijk door de aanslibbingen van den Spercheios de zee teruggedrongen en de weg verbreed is, niet met de reputatie in overeenstemming zijn; de Melunapas
was naar het heette eene hardere noot, die de Turken nochtans heel gauw gekraakt hebben. Bovendien kan hij nu door verschillende over het Oetagebergte leidende wegen ontweken worden. De hoofdverdediging, de straat Lamia (Zeitoeni)-Theimopylae-Atalarite (Talandi) naar Thebe gaat ook nu nog door den beroemaen pas. Na de Thermopylae ontmoet een leger op weg naar Thebe of Athene geen ernstigen hinderpaal meer, tenzij Europa zijne zware hand uitstrekt of Griekenland bij tijds inziet, dat de roem van een heldhaftigen trots toch niet opweegt tegen de verschrikkelijke schade, die eene voortzetting van den hopeloozen oorlog den faillieten staat zou berokkenen. De Grieksche vloot is teruggevonden in de Golf van Saloniki; wat zij daar eigenlijk uitvoert, is niet erg duidelijk. Het bevel om Salonitó te bombardeeren zal, naar de Grieksche Regeering verzekerd heeft, waarschijnlijk niet worden uitgevoerd. De geruchten, die omtrent de beschieting der havenwerken en van enkele forten liepen, zijn gebleken onwaar te zijn. De Grieksche oorlogsschepen hebben voor de haven van Saloniki gemanoeuvreerd, doch zonder te vuren. Een Fransch oorlogsschip is te Saloniki aangekomen, ter bescherming zoo noodig van de Fransche onderdanen. De forten om 'de haven zijn versterkt en van nieuwe kanonnen voorzien. De aanwezige Turksche oorlogsschepen zijn in gereedheid gebracht om de haven te verdedigen (!) Het Grieksche oorlogsschip »Midulis" en twee torpedobooten zijn van Corfu naar Prevesa gegaan. om aan het bombardement deel te nemen. De ^Eurotas" blijft te Corfu. De Grieken hebben zich bedrogen in de kracht van hun leger; zij hebben eveneens zich vergist omtrent de houding der Balkanstaten. Er werd ongetwijfeld op gehoopt dat de bevolking van Macedonië in opstand zou komen, hetgeen nog niet geschied is. Dan zal men de stille hoop gekoesterd hebben, dat Bulgarije en Servië gebruik zouden maken van de positie, waarin de Sultan zich bevindt om deze te dwingen toe te geven aan verschillende eischen, o.a. omtrent de benoeming van bisschoppen, welke herhaaldelijk gesteld zijn. Ook daarin hebben de Grieken zich bedrogen. Hetzij door den invloed van de Porte, hetzij door den zachten drang van een andere Mogendheid — het is niet moeilijk te raden welke — houden Bulgaren en Serviërs zich op den achtergrond, waarvoor voor hen thans nog meer redenen bestaat nu de Sultan behalve enkele eischen der Bulgaren in te willigen ook bezield schijnt aan enkele bezwaren der Serviërs tegemoet te komen. En van de Mogendheden hebben de Grieken niets te verwachten, zoodat zij op eigen krachten moeten bouwen! Van een somber inzicht in den toestand van Griekenland geven inzonderheid de Fransche bladen blijk. De Matin schrijft o.a.: »Men mag het thans uitspreken, dat de Koning van Griekenland op zijne laatste reis door Europa de verschillende Kabinetten deelgenoot maakte van zijne beduchtheid voor de dynastie en zoo goed als overal om raad en steun vroeg met hqt oog op het drijven van de Ethnike Hetairia. Daar het kiezen moest tusschen oorlog en revolutie, heeft hij zich voor het eerste verklaard, ofschoon geen oorlog dolzinniger kon zijn. Daar de oorlog nu tot eene nederlaag heeft geleid, staat het te vreezen, dat de revolutie hen niet bespaard zal blijven." De bekende Grieksche millionair Averof, dezelfde die in 1895 een half millioen drachme (= frank) voor de Olympische spelen heeft gegeven, heeft thans aan de Regeering dertig millioen drachme toegezonden als bijdrage voor het bestrijden van de oorlogskosten. De federale Raad van Zwitserland heeft ter
kennis gebracht van de Grieksche en Turksche Regeeringen, dat een ambulance met negen doctoren uit Zwitserland naar het oorlogsterrein zal vertrekken. Te Konstantinopel beschouwt men het niet noodig de troepen in Thessalië te versterken. De troepen die uit Anatolië aankomen, worden alle met spoed naar Epirus gezonden om daar de Turksche strijdmacht te Janina te versterken. De spoorweg-maatschappijen hebben last ontvangen zoo spoedig mogelijk de pas gemobiliseerde bataljons naar Epirus te vervoeren, waarheen ook groote voorraden ammunitie en levensmiddelen worden gezonden. Men verwacht niet, dat de Grieken die thans nog in Turkije zijn, na den 2den Mei, den fatalen termijn voor hun vertrek bepaald, zullen worden uitgewezen, vooral niet daar de Turksche regeering niet de middelen bezit om zulk een groot aantal personen het land uit te zetten. Engeland. Gladstone heeft op zich genomen, den 4n Mei het woord te voeren op eene vergadering van een kerkelijk fonds te Ha warden. De politiek zal dan wel niet onaangeroerd blijven. In het Lagerhuis deelde sir Michael Hicks Beach, de kanselier der schatkist, gister het volgende mede: Het overschot iii het afgeloopen jaar bedroeg £ 2,473,000. Over het loopende dienstjaar worden de uitgaven geraamd op £ 101,791,000, de ontvangsten op £ 103,360,000, zoodat er een batig saldo is van £ 1,569,000. Maar volgens de onlangs aangekondigde politiek van den Minister van Marine Goschen bestaat het voornemen, het budget van marine met £ 500,000 te vermeerderen. Wij hebben, vervolgde de Minister, de positie van Engeland als overwegende Mogendheid in Zuid-Afrika nauwkeurig nagegaan en besloten, de bezetting van rijkstroepen te vermeerderen. Dit is echter geen maatregel van ngressieven aard. Ons voornemen is, onze verbintenissen ten volle na te komen, maar wij verwachten dat anderen hetzelfde zullen doen. De uitgaven hiervoor beloopen £ 200.000. De Minister stelt verder een hervorming van den binnenlandschen postdienst voor. Engeland zal aan de Postunie voorstellen, het port voor brieven uit Engeland naar het buitenland en de koloniën verzonden, te brengen van 27j op 2 stuiver. Op _deze wijze blijft er van het batig saldo nog £ 500,000 over; deze som is bestemd voor het onderwijs in Schotland en Ierland en voor de ontvangst van de bezoekers uit het buitenland en de koloniën tijdens de jubilee-feesten. Sir William Harcourt verklaarde dat hij zich krachtig zal verzetten tegen een politiek, die weigert de belastingen te verminderen, om geld te besteden voor agressieve operatiën in ZuidAfrika. Chamberlain bestreed krachtig wat hij noemde de verderfelijke en weinig vaderlandslievende taal van Harcourt. Onze politiek, zeide Chamberlain, is precies wat zij geweest is, maar de omstandigheden zijn veranderd. Wij wenschen den vrede, evenzeer als Harcourt, maar Transvaal heeft zich gewapend op een wijze die volstrekt niet te rechtvaardigen is voor gewone defensieve doeleinden. Kan men spreken van een ^ agressief optreden, als wij de garnizoenen in Zuid-Afrika vermeerderen met een brigade artillerie en een regiment soldaten? Balfour bestreed een aanval van Courtney en verklaarde dat de troepen eenvoudig uit voorzorg gezonden worden en niet voor een agressief doel. De Regeering zou vijandelijkheden met Transvaal niet alleen als een nationale ramp, maar ook als een ramp voor hare partij beschouwen. Italië. De Koning ontvangt nog bijna dagelijks deputaties, die hem komen gelukwenschen met zijn ontkoming. Dinsdag waren het de bureau's van
Kamer en Senaat, die hun opwachting kwamen maken. De voorzitter van den Senaat verzekerde den Yorst, dat hij voor de bescherming der maatschappij en voor de verdediging van het vaderland op den Senaat kon rekenen. De president der Kamer wees er op, dat het geheele volk zich nog dichter zal scharen om den Koning, als het symbool en den waarborg van de nationale eenheid en de vrijheid. De Koning zeide een woord van dank en verklaarde, dat de betoogingen van sympathie hem den moordaanslag geheel hadden doen vergeten en hem een aansporing hadden gegeven, om zich geheel te wijden aan de toekomst van het vaderland. Spanje. Ingevolge een telegram van generaal Weiier, waarin de pacificatie van het westelijk departement wordt aangekondigd, heeft de KoninginRegentes een decreet geteekend betreffende de toepassing van hervormingen op Cuba. Rusland. Aan het groote feestmaal in het winterpaleis waren de Russische Grootvorsten en de Ministers met de pas verkregen Oostenrijksche ridderorden verschenen. De twee Keizers onderhielden zich zeer levendig met elkaar tijdens het feestmaal; na afloop werd cercle gehouden en de Czaar had toen o. a. een langdurig gesprek met graaf Goluchowski, terwijl Keizer Frans Jozef zich in het bijzonder met graaf Moerawjof onderhield. De bladen vestigen nog de aandacht op de vredelievende bewoordiging van de toespraken der twee Keizers, en het verdient wellicht opmerking dat de rede van den Czaar bijzonder hartelijk was, vooral wanneer men ze vergelijkt met den vormelijken toost, te Breslau door Nikolaas II uitgesproken. Zuid-Afrika. De stemming over de motie Du Toit-Abrahamson in het Kaapsche Parlement kan als een krachtproef tusschen het Hollandsche en het Engelsche element in de kolonie worden beschouwd. De motie-Du Toit werd met 41 tegen 32 stemmen aangenomen; het amendement Abrahamson werd eveneens met 41 tegen 32 stemmen goedgekeurd en het amendement-Rose Innes werd met 41 tegen 32 stemmen verworpen. Aangezien de Regeering met de meerderheid stemde, mag men aannemen, dat beide partijen bijna gelijk staan. Het Hollandsche element heeft echter de overhand. Volgens den ïï?wer-correspondent te Kaapstad vertegenwoordigt de meerderheid 39,771 kiezers, de minderheid 39,222. Men ziet, het verschil is zeer gering. De Pall Mali Gazette die, minder verblind dan de Globe, in de motie geen waarschuwing aan President Kruger kan zien, drijft er den spot mede en noemt ze »een voorbeeld voor een kinderschrijfboek". Maar dit neemt niet weg dat in Zuid-Afrika de motie haar werking reeds heeft gedaan. De toestand .is er, volgens een Havastelegram, veel verbeterd; de kansen op behoud van den vrede staan gunstiger en men verwacht dat, nu het Kaapsche Parlement een blijk van zijn vredelievende gezindheid heeft gegeven, dat van grooten invloed zal zijn op denkbeelden der Engelsche elementen, — ook President Kruger niet zal achterblijven en zich geneigd zal toonen om enkele noodige hervormingen in te voeren. De Daily Mail heeft berekend wat de Engelsche troepenmacht in Zuid-Afrika voor achttien maanden was en wat zij nu is, — de Iersche fuseliers, die onderweg zijn, en de drie batterijen veld-artillerie, die in Mei volgen, hierin begrepen. Voor 18 maanden was er: 1 regiment cavalerie, 2 compagnieën vesting-artillerie, 1 detachement veld-artillerie, 1 berg-batterij, 1 fort-compagnie genie, 2V a bataljon infanterie, enz. Nu is er, of zal er welhaast zijn: 2 regimenten cavalerie, 2 compagnieën vesting-artillerie, 1 detachement en 3 batterijen veld-artillerie, 2 fortcompagnieën genie, 67 2 bataljon infanterie (hieronder is ook bereden infanterie), enz. De vermeerdering bestaat dus in 3 batterijen veld, 1 compagnie genie en 4 bataljons infanterie. Vereenigde Staten. Het groote feest te New-York, Dinsdag ter gelegenheid van de onthulling van het gedenkteeken voor generaal Grant, is naar wensch afgeloopen. Het was droog, koel weer en reeds om negen uur in den morgen verschenen President Mac Kinley, vice-President Hobart, mevrouw Grant en hare familie en de officieele gasten bij het monument aan de Hudson-rivier. Een dicht opeengepakte menigte ontving hen met gejuich. Aan het hoofd der leden van het diplomatieke corps ging de Engelsche gezant sir JulianPauncefote. De heeren Mac Kinley en Oleveland begroetten elkander hartelijk. Nadat de plechtigheid met godsdienstige liederen en een gebed van bisschop Newman geopend was, hield President Mac Kinley een korte toespraak, blootshoofds, waarin hij begroette de vertegenwoordigers der vreemde naties en erop wees, hoe thans getuigenis werd afgelegd van het bestaan van een nationalen broederlijken geest, die over de geschillen van het verleden heeft gezegevierd en de grenslijnen van noord en zuid heeft uitgewischt; immers staatslieden uit het zuiden, zuidelijken van alle soort, namen even hartelijk deel aan de hulde aan den vaderlander Grant als de noordelijken. Generaal Grant, zeide Mac Kinley, had den vrede lief, naar zijn overtuiging was de scheidsrechterlijke oplossing van quaesties de beste hoop der beschaving. En aan het slot schudde hij de hand van Fred. Grant, die den President bedankte. Daarop hield de heer Horace Porter, gezant der Unie in Frankrijk, eertijds Grant's aide de camp, een lofrede op den generaal, en als voorzitter van de commissie voor het monument droeg hij dit over aan de stad NewYork, uit wier naam het door mayor Strong vervolgens werd aanvaard. De muziek speelde, liederen weerklonken, de kanonnen bulderden, en de aartsbisschop gaf den zegen. Toen begon de reusachtige optocht zich door de stad te bewegen en dit duurde bijna den ganschen dag. Te zeggen dat New-York er feestelijk uitzag is een zwak woord voor de schittering van kleurige vlaggen en tropeeën, van zinnebeeldige voorstellingen en bloemen, voor den voortdurenden jubel der duizenden, die in de wereldstad waren saamgestroomd voor het nationale feest. Het bestuur der Riverside Park had langs den oever der rivier 50,000 zitplaatsen doen stellen voor belangstellenden, die den optocht wilden zien en vroeg 50 d.-cents per stoei; een maatregel, die zeer velen welkom was en grove speculaties zooveel mogelijk voorkwam. De optocht trok in goede orde voort, met generaal Dodge, voorafgegaan door bereden politie en het staatsmuziekkorps voorop, en na hem gevolgd door President Mac Kinley en de gasten, en duizenden en duizenden soldaten, veteranen, vertegenwoordigers der marine, burgerlijke vereenigingen. Onder generaal Dodge's gevolg trok een Indiaansch opperhoofd Joseph Neperces de algemeene aandacht. De gouverneurs der staten reden aan het hoofd der militie van hun staat. En boven de hoofden wapperden vlaggen en de ontplooide vanen brachten de bekende woorden van Grant de volken weer voor den geest: arbitrage, vrede! Tot vijf uur hield Mac Kinley ; t uit; toen liet
hij zich door Hobart aan het hoofd van den stoet vervangen, en des avonds was de stad een en al licht en feestvreugde. De president der Unie had intusschen met de »Dolphin" de vloot geïnspecteerd, het Amerikaansch witte eskader onder Bunce; verder waren er de Engelsche en Fransche kruisers »Talbot" en «Fulton", waarbij zich het Italiaansch schip de «Dogali" nog juist bij tijds had kunnen voegen. De »Talbot" lag vooraan bij de vreemde schepen. Ook Spanje en Rusland waren vertegenwoordigd, en meer dan tweehonderd koopvaardijschepen namen aan de parade deel. Des avonds was er een druk bezochte receptie op Waldorf House, waar de zee-officieren uit den vreemde allen verschenen zijn.