Koopt uw Heeren- en KinderkleecJing bij een Vakman Een GOED ADRES is L. T. HOUT GAST: Gr on*stn 6
Provinciale Drentsche en Asser courant
- 19-05-1923
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Provinciale Drentsche en Asser courant
- Datum
- 19-05-1923
- Editie
- Dag
- Uitgever
- van Gorcum
- Plaats van uitgave
- Assen
- PPN
- 398540756
- Verschijningsperiode
- 1851-1962
- Periode gedigitaliseerd
- 2 juli 1870-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Drents Archief
- Nummer
- 117
- Jaargang
- 100
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
L. T. HOUTGAST
Advertentie
I MODERN * DRUKWERK ❖ voor Particulieren Vereenigingen den Handel «« N.V. P HOV . D rkntsche 1 , en A sser C ourant 1 <è> 1 Q Drukkerij Torenlaan. , 6 Telefoon 207. ' 9 K088 Marktstraat Ruime keuze in Heeren Overjassen s Costuums Verkoopt Qians yoor loge prijzen. 1H- BAKKER Behangerij Stoffeerderij Cotrpl te Meubileermg alterveerstr, 3 ASSEN.
VACANT.
VACANT.
Nr. 11734. (Ongeveer voor den rok
Nr. 11734. (Ongeveer voor den rok 1,10 M. stof, 100 c. M. breed, voor de blouse 1.10 M. stof 80 c. M. breed.) Het rokje uit blauw cheviot is aan elk der beide zijden in een aantal smalle plooien gelegd. De blouse is uit lichte waschbare stof vervaardigd: de randen zijn met blauw garen gefestoneerd. De uiteinden van het ceintuur worden aan de linkerzij om elkaar geslagen. Nr. 11735. (Ongeveer 2.40 M. stof, 80 c. M. breed.) Uit wit linnen en wat blauwe waschechte soutache is dit aardige jongenspakje gemaakt. De blouse, die natuurlijk over het hoofd wordt aangetrokken, de mouwsopslagen en de voorkant van den matrozenkraag zijn met soutache bezet. De sluting geschiedt door middel van een blauwe strik. Nr. 11686. (Ongeveer 5.50 M. stof, 80 c. M. breed.) Deze japon is uit lichtkleurig frotté vervaardigd. De wijde manchetten en de shawlkraag, evenals de opslagen der zakken, bestaan uit een stof met z. g. romeinsche streepen. Voor-en rugpand zijn glad en niet wijd. De voorpanden vallen maar even over elkaar, zoodat men het onderste deel van den kraag kan aanknippen. De liggende kraag wordt dan om de halsuitsnede bevestigd. Gebruikt men in plaats van effen, gestreepte stof, dan is het noodig, dat men in den rug
een naad aanbrengt, opdat de streepen aan den voorkant goed evenwijdig loopen. De bekleeding van den kraag kan men smal «nislaan en met onzichtbare steken vastnaaien, of, zoo de japon uit soliede stof is vervaardigd, met kruissteken daaraan vasthechten. Op dezelfte wijze worden de manchetópslagen en de groote opgenaaide zakken bewerkt. De mouwen loopen naar onderen toe wijder uit. De. japon sluit onzichtbaar, het smalle ceintuur uit dubbele stof door middel van een gesp. Nr. 11719. Voor deze sierlijke babyschoentjes kan men kleine stof restjes gebruiken. Zij bestaan uit het schoengedeelte en de zool. Op het schoengedeelte copieert men eerst het op nr. 11723 in natuurlijke grootte afgebeelde patroon, dat vervolgens met rose of licht blauwe zijde wordt uitgevoerd. De bovenrand en de uitsnede zijn met moesjes bezet. Nu sluit men den naad, voert het schoentje, en naait het vast aan een uit katoen en flanel bestaande zool. De binnenzool, welke aan het schoengedeelte is aangebracht, bestaat uit
voering en een onderlaag van flanel en wordt met eenige steken vastgehecht. De schoen sluit met een gekleurd lint.
Nr. 11 735. Matrozenpakje met lange broeit voor jongens van 4—6 jaar.
Nr. 11686. Ochtend -en huisjapon met shawlkraag.
Nr. 11719. Babyschoenen met borduursel, (zie patroon nr, 11723.)
Nr. 11723. Patroon voor nr. 11719 op natuurlijke grootte.
Kr. XI 734. Geplooide rok en jumperblonse voor meisjes van 10—12 jaar.
Moeders!
Moeders! Koopteen „FHTRITV' Kinderdagen Dit merk waarborgt ö uitstekende Kwaliteit en afwerking.
F. MEIJER : KRUISSTRAAT.
Primo Wollen Dekens. Gestikte Dekens. Molton Dekens. AUPING en meerdere soorten spiraal- en springveerenmatrassen : verder alle soorten meubelen en vloerbelegging, Tegen scherp concurreereade prijzen in het Tapijt- Meubel- en Beddenmagazijn F. MEIJER : KRUISSTRAAT.
KINDERHOEKJE. Een verhaal, waarin twee geheimen voorkomen.
Naar het Engelsch van T. W. WILSON, Bewerkt door C. H. (Vervolg). Juf was mr'de donkere leerkamer binnengedrongen, en draaide het gaskraantje dicht. Plotseling ging de voordeur open en .... verscheen dokter de Man. „Wat — —" begon hij, maar hij kwam niet verder, want Juf, die erg hoestend weer in de gang verschenen was, zei: „O, dokter ! Komt u toch ! 't Is 't buskruit en onze jongens willen Rudolf — — en —" „Goed!" brak de dokter haar woordenstroom af. Een verdwaalde vuurpijl ging op dit oor-ren blik sissend en flikkerend af, Mina snelde er heen om hem te blusschen. De dokter ging haastig de leerkamer binjjexi en daar het buskruit uitgewerkt was, ,verd de rook door de binnenstroomende vei,lucht iets minder dicht. „We hebben 'm !" riepen twee stemmen te gelijk. In het volgend oogenblik hadden dokter de jkan en de jongens Rudolf opgetild en droegen hem de kamer uit. Zij hadden hem bij de tafel op den grond gevonden. „Rudolf!" riep Kitty uit, terwijl zij naar hem toesnelde. Maar Rudolf keek haar als versuft aan. Aan één kant van zijn hoofd was zijn haar heelemaal verbrand. En toen — toen gebeurde er iets heel ergs. De ontploffing was op straat gehoord en een politieagent helde aan. Voor het huis stond het zwart van de menschen. Dokter de Man gaf iedereen bevelen en stuurde iemand op de fiets om mijnheer en mevrouw Adams te waarschuwen ; een ander werd door hem naar mijnheer ten Hout gezonden. In de leerkamer hadden eenige boeken vlam gevat. De politieagent droeg water aan en bluschte het vuur, terwijl dokter de Man Rudolf onderzocht, die leelijke brandwonden in zijn hals opgeloopen had, al waren zij gelukkig niet levensgevaarlijk. Toen zijn vader kwam bestelde deze per telefoon een rijtuig en nam hij ziin zoon mee naar huis. George en Arnold hadden brandwonden aan hun beenen opgeloopen en Kitty aan een arm en een hand. Toen de brand gebluscht en Rudolf vertrokken was, voelden zij zich allerellendigst en waren blij, dat Juf en dokter de Man eindelijk tijd hadden om naar hen te kijken. De brandzalf was echter verzachtend en deed hun wonden aangenaam aan. Dokter de Man was heelemaal niet boos, integendeelhij was zoo vriendelijk als hij maar zijn kon. En de ontploffing had nog wel een naar kostbare vazen en schilderijen on Rozenhof vernield! De kinderen' werden alle drie naar bed gestuurd en dokter de Man liep in en uit, alsof hij er thuis hoorde. Hij vroolijkte de jeugd wat op en liet hen nu en dan zelfs lachen.Wel had hij ook even gebromd, maar de kinderen vonden toch, dat hij veel aardiger was dan zij gedacht hadden. Zelfs Kitty werd vriendelijker jegens hem gestemd, toen hij bij haar bed kwam zitten en haar pols voelde. En toen Vader en Moeder in aller ijl terug kwamen en Kitty hen on de trappen hoorde, snrona: zij uit bed en liep naar de kamer deijongens, zoodat ze allemaal bij elkaar waren. In de eerste oogenblikken praatten de kinderen alle drie door elkaar en het duurde eenigen tijd vóór hun ouders goed begrepen, wat er eigenlijk <*ebeurd was. „We wilden u verrassen !" zei George met een van pijn verwrongen gezicht, want zijn beenen deden hem erg pijn en hij begreep maar al te goed, dat hij vooreerst nog niet zou mogen opstaan. „Jullie hebt mij verrast op een manier die ik mijn leven lang niet vergeten zal," zei mijnheer Adams. terwijl hij treurig het hoofd schudde. „Mijn kinderen gewond, mijn kamer vernield en mijn looper bedorven!" „M ij n geheim was niet. 7.00 gevaarlijk." zei
Kitty. Plotseling kreeg zfj echter een kTeur en keek dokter de Man verschrikt aan. „Wat was jouw geheim dan?' vroeg de dokter. x « „O — dat hebt u P zei zij. „Ik ! Heb ik je geheim T „Het was de hen — en de kuikens. Ik had ze al een heelen tijd gevoerd — en — en — maar 't hindert niet!" voegde Kitty er aan toe, een poging aanwendend om dapper te zijn. De oude dokter keek het kleine-meisje, dat daar in haar nachtponnetje en met haar arm in een verband vóór hem stond, vriendelijk aan en zei: „Je zult ze morgen ochtend allemaal terug hebben. Ten minste, als je moeder het goed vindt." „O, Moeder!" riep Kitty uit, haar pijnlijken arm op dit oogenblik heelemaal vergetend, „Vindt u het goed?" En toen haar moeder glimlachend knikte, trok Kitty dokter de Man aan zijn mouw en zei snikkend: „Het spijt me zoo vreeselijk, dat we u dokter Boeman genoemd hebben — we zullen het nooit weer doen — heusch niet! U bent juist zoo — zoo vreeselijk aardig!" Zij sloeg haar vrijen arm om zijn hals en gaf hem een zoen. De dokter kreeg schik in het geval en zei lachend : „Maar nu moeten kleine meisjes naar bed, mevrouw Adams !" En deze bracht haar dochtertje naar bed. „Wij vinden, dat Kitty groot gelijk heeft, is 't. niet Arnold?' riep George nu van uit zijn bed. „Nou en óf!" luidde Arnold's antwoord. „Mooi, hoor !" zei dokter de Man lachend. „Maar nu ga ik eens naar mijnheel' ten Hout om te kijken, hoe het met Rudolf gesteld is. Ik zal hem eerst beter maken en dan een flinken uitbrander geven voor al het onheil, dat hij aangericht heeft." „O, nee!" riepen de jongens, „Hij heeft zich als een held gedragen !' „Heeft hij dan soms een eeremedaille verdiend ?" „Eigenlijk wel," antwoordde George ernstig. „Nu, we zullen zien," zei dokter de Man, terwijl hij lachend afscheid nam. Toen hij vertrokken was, keek mijnheer Adams de jongens onderzoekend aan en zei: „Maar nu begrijp ik nog niet, hoe de zaak eigenlijk aan het branden is gegaan." „Door de gekleurde ballen,*" zei George. „De vierkante pakjes in de doosjes, waarvan ze gemaakt moesten worden, begonnen vanzelf te branden, juist toen we een raam open zetten." „Natuurlijk, door den tocht! Dat had Rudolf kunnen nagaan. Het is een ellendige geschiedenis, al moeten we allen dankbaar zijn, dat het betrekkelijk nog zoo goed is afgeloopen!" „Ja, dat moeten we zeker!" zei mevrouw Adams.
Het vreemde Nichtje.
door G. H. Rita van Waveren was een eenig kind. Haar ouders hadden vroeger nog een dochtertje gehad, doch dit was gestorven, vóór Rita geboren werd. Zij was eigenlijk heelemaal 't eenige kind in de familie, daar Vader slechts één ongetrouwde zuster had en Moeders eenige broer, Oom Henk, die met Tante Mies getrouwd was, geen kinderen had. Geen wonder dus, dat Rita wel wat verwend werd; niet alleen op verjaardagen en met Kerstmis, maar ook in het dagelijksch leven kreeg zij veel te veel, wat haar hartje 'begeerde. Vader en Moeder vonden het daarom niet prettig, dat hun kind zoo alleen tusschen al die groote menschen opgroeide, die het als om strijd vertroetelden. Zij zelf deden al hun best Rita niet te verwennen, maar als gevolg van haar alleen-zijn had zij toch dikwijls allerlei pretjes, utgangetjes en verrassingen, die zij, als zij broertjes en zusjes gehad had, met hen zou hebben moeten deelen. Op zekeren dag, toen Rita om vier uur uit school kwam, had Moeder juist een dikken brief uit Indië gekregen. De vreemde postzegels trokken dadelijk Rita's aandacht. „Wat een mooie!" riep zij uit. „Die zijn zeker voor mij ?'
Moeder glimlachte even en-zei: „En als ik er nu eens een andere bestemming voor had?" Rita's zonnig gezichtje betrok en zij pruilde : „Maar waarom zijn ze niet voor mij ? u houdt toch het meest van mij ?" ,,Juist omdat ik zooveel van je houd, wil ik je niet altijd je zin geven. Ik wil ze voor Jaap meebrengen, onzen armen buurjongen, die nu al ruim drie weken in het ziekenhuis ligt en zoo dol op postzegels is." „Hè, Moeder," riep Rita nu boos uit, stampte met haar voetje op den grond, liep verontwaardigd de kamer uit en sloeg de deur hard achter zich dicht. Mevrouw van Waveren schudde het hoofd en dacht: ,,'t Wordt hoog tijd, dat zfj niet langer alleen is. 't Kind heeft een lief hartje, maar als zij doorgaat zóó zelfzuchtig te worden, zal zij tot een onmogelijk meisje opgroeien. Wat een geluk, dat Jeanne ons haar dochtertje zenden wil om met Rita opgevoed te worden, 't Kon niet mooier !" En weer las zij den brief van haar nichtje over, waarin het volgend gedeelte haar bijzonder trof: Je weet niet, wat het voor on3 is, onze lieve oudste — zij. is nu tien jaar — naar Holland te moeten sturen. Ik kan het bijna niet over mijn hart verkrijgen, haar weg te zenden en toch, het moet: de dokter heeft mij verzekerd, dat het warme klimaat hier heel nadeelig voor haar is en haar gezondheid groot gevaar loopt. Ze is juist heel hard ziek geweest en wij vreesden onze lieveling voor altijd te moeten missen. Gelukkig is zit echter nu weer nagenoeg geheel hersteld, doch de dokter is bang voor een herhaling, als zij hier blijft, en overtuigd', dat zij in Holland veel gezonder zal zijn. Je begrijpt, hoe het ons te moede is en mijn eenige troost zal het zijn, als ik weet, dat jij en je man ons kind een liefderijk tehuis wilt bereiden. Indien je je over haar ontfermen wilt, telegrafeer dan en zü kan ongeveer zes weken nadat je dezen brief ontvangt, met de Vondel te Amsterdam aankomen. Vrienden van ons gaan op die boot met een half jaar verlof naar Holland en willen Miesje meenemen. Ik ben bang, dat het kind in het begin wel eenige moeite zal hebben om in haar nieuwe omgeving te wennen en het hart zou mij breken, als ik haar naar vreemden moest sturen. Jij, die zelf een dochtertje van haar leeftijd hebt, zult dat kunnen begrijpen en ik wil je wel zeggen, dat ik haar aan jou durf toevertrouwen. Overdenk alles eens goed. Ik weet, dat je besluit niet overijld zal zijn. Toen Miesje voor het eerst het aardige portret zag, waarop jij en Rita staan, zei ze dadelijk : „Die tante ziet er bijna net zoo lief uit als u, Moedertje." Ze zag onmiddellijk de gelijkenis, die toen wij jongemeisjes waren,' zóó sterk was, dat vreemden ons dikwijls voor elkaar aanzagen. — 't Kind weet nog niet, wat haar boven 't hoofd hangt. Pas als je telegram toestemmend luidt, wil ik haar op de hoogte brengen Dien avond hadden mijnheer en mevrouw van Waveren heel wat te bespreken. Zij waren blij, hun nichtje Jeanne van dienst te kunnen zijn en bovendien hun eigen dochtertje een zusje te geven, iets wat zij al zoo heel lang gewenscht hadden. Toen mijnheer van Waveren den volgenden morgen naar zijn kantoor ging, maakte hij een omweg langs het telegraafkantoor en verzond hij ook namens zijn vrouw het volgende telegram:
MIESJE HARTELIJK WELKOM.
Dien middag kwam Rita om twaalf uur opgewonden uit school. „O Moeder, Moes!" riep zij uit, terwijl zij de kamer binnenstormde. „Dora de Heus heeft een zusje gekregen, zoo'n sc-hatje, 't is net een pop, zegt ze. Als ik op mijn teenen loop, mag ik om vier uur heel even om een hoekje kijken. Is dat niet aardig ?" „Of het aardig is ! Wat zal Dora blij zijn 1" „Ja Moeder, maar.... e...." „Nu, wat is er ?" „Weet u, wat ik zoo jammer vindt?" „Nee, kindje!" „Dat ik geen zusje heb. Ik zou er ook zoc graag een willen hebben, 't Lijkt me zoo leuk er mee te spelen." „Ja, dat begrijp ik wel. Maar— wat zou je er van zeggen, als je een zusje van je eigen leeftijd kreeg ?" „Och Moeder, hoe kan dat nou ? S" riep Rita uit. „Dat meent u toch niet ?" tl Ja zeker, meen ik het. Je hebt-mij wel eens
hooren vertellen van Tante Jeann-e in IndIS, een nichtje van mij ?" Rita knikte, al begreep zij niet, wat dit er mee te maken had. „Nu, Tante Jeanne's oudste dochtertje Miesje is heel ernstig ziek geweest. De dokter heeft gezegd, dat zij naar Holland moet voor haar gezondheid en nu komt ze bij ons. Hoe vind je dat ?" „Zoo'n zusje bedoel ik eigenlijk niet," antwoordde Rita. „Nee, dat begrijp ik wel, maar 't zal tooh echt gezellig voor je zijn, als Miesje hier is. Over zes weken komt ze al. — Zeg Rita zul je heel lief tegen haar zijn, want is het niet vreeselijk voor 't arme kind, haar ouders en baar broertje en zusje te moeten verlaten ? We moeten zorgen, dat zij 't heel prettig bij ons vindt en haar 't gemis zooveel mogelijk vergoeden. Zul je daar aan denken, kindje ? Jij zou 't ook vreeselijk vinden, niet ?" Rita knikte opnieuw, sloeg haar armen om Moeders hals en zei, terwijl zij haar een zoen gaf: „Ik zou vast twaalf zakdoeken nat huilen tfan verdriet. Zes weken later kwam het vreemde nichtje. Moeder ging naar Amsterdam, waar de groote boot aankwam. Na kennis gemaakt te hebben met de familie, onder wier hoede Miesje gereisd had, omhelsde zij het kind, dat er bleek en zwakjes uitzag, hartelijk en zei: „Welkom in Holland," lieve Miesje. We zijn blij, dat je bij ons komt. Onze Rita heeft af zoo lang naar een zusje verlangd." Er was veel in het gezicht van mevrouw van Waveren, dat Miesje aan haar eigen moedertje deed denken en het kind voelde zich dadelijk aangetrokken tot de nieuwe tante. Na nog eenig beredderen van de bagage nam Miesje afscheid van de familie, die tijdens de reis voor haar gezorgd had en stak vertrouwelijk haar arm door dien van Tante Annie. 't Was net, alsof ze de nieuwe tante al veel langer kende, dacht zij. Miesje had wel veel verdriet gehad, toen zij afscheid had moeten nemen van Vader en Moeder en van Jan en Beppie, haar broertje en zusje, 't Kind- had zich echter langzamerhand in het onvermijdelijke geschikt en de reis op de mooie, groote boot was een goede afleiding voor haar geweest. Ze had Tante Annie zooveel groeten te doen en zooveel boodschappen van Vader en Moeder over te brengen, dat zij druk babbelend naast Tante voortliep. Telkens keek zij eens om zich heen. Was dat nu Amsterdam ? Wat een mooie stad ! En wat waren de huizen toier hoog ; veel hooger dan in Indië ! Tante Annie en het vreemde nichtje, dat hog nooit in Holland geweest was, zaten weldra in den trein. Hoe grappig vond Miesje al die koeien in de wei en de vele molens ! Daarvan had zij wel eens een plaatje gezien. In Utrecht, waar de 'familie van Waveren hoonde, aangekomen, werden de beide reizigsters door Rita en haar vader hartelijk verwelkomd. „Ben jij mijn nieuwe nichtje ?" vroeg Rita aan Miesje. „Ja en we worden nou zusjes, heeft Tante Annie gezegd." „Leuk 1" vond Rita. Vader had een rijtuig besteld, de bagage werd opgeladen en weldra reden zij naar huis. Het kostte Rita niet de minste moeite vriendelijk tegen het nieuwe nichtje te zijn, met wie zij diep medelijden had. In de eerste dagen ging alles dan ook goed ; voor Rita was het iets geheel nieuws steeds een zusje om zich heen te hebben, met wie zij niet alleen haar speelkamer, maar ook haar slaapkamer, waar nu twee witgelakte ledikantjes stonden, deelde. „Echt gezellig!" zei Rita dien eersten avond, toen zij samen naar bed gingen. En Miesje deed de hartelijkheid van het nichtje goed, want al was zij een dapper klein ding — z e had Moeder beloofd flink te zijn — 's avonds als zij in haar bedje lag, was het toch wel heel moeilijk om de waterlanders in te houden. Dubbel gezellig vond zij het dan ook, met haar nichtje te slapen. In de eerste week ging alles goed, maar op het eind der tweede week gebeurde er iets, wal Miesje heel bedroefd maakte. Mijnbeer van Waveren was voor zaken op reis geweest en had bij zijn terugkomst voor de beide meisjes elk een doos bonbons medegebracht. De ééne was iets grooter dan de andere en hij had de kinderen daarom laten raden. Miesje had de grootste geraden en Rita was de andere doos te beurt gevallen.
Rita, voor wie tot nu toe altijd alles alleen geweest was, kon het niet verkroppen, dat haar nichtje grooter doos gekregen had dan zij. Ze zei het wel niet, maar den geheelen dag was zij minder vriendelijk dan gewoonlijk en even vóór het naar bed gaan, toen Miesje haar uit haar doos wilde presenteeren, had zij boos geantwoord : „Dank je wel, hou ze nou ook maar allemaal !" Miesje had van schrik de mooie doos bijna laten vallen. Zij begreep er niets van ; ze hadden immers eerlijk geraden ! „Vroeger hoefde ik met niemand te deelen en dat jij nu nog de mooiste doos krijgt!" voegde Rita haar nichtje boos toe. De arme Miesje had' wel in tranen kunnen uitbarsten, zóó onaardig vond zij op dit oogenblik Rita. Bedroefd ging zij naar bed. Dien avond huilde zij lang om haar Moesje, totdat Tantie Annie boven kwam om haar te troosten. Miesje vertelde niet, waarom zij zoo bedroefd was, zij wilde niet klikken. Met heel veel moeite gelukte het Tante Annie eindelijk haar tot kalmte te brengen. Tn het andere ledikantje lag Rita. Och, wat had zij nu een spijt van haar onaardige woorden ! Ze had niet met opzet haar nichtje verdriet willen doen, en alleen maar aan eigen boosheid lucht gegeven. Ze meende zich door Miesje achteruit gezet en dat was zij toch heelemaal niet! 't Liefst zou ze uit haar bedje gekropen zijn en Miesje gezegd hebben, dat 't haar speet, maar Moeder had gezegd, dat ze nu niet meer mochten praten en bovendien was het zóó stil in het andere ledikantje. dat Rita dacht dat Miesje al sliep. Den volgenden morgen gingen Rita en Miesje samen naar school. Over het gebeurde werd niet meer gesproken. Ze zaten in dezelfde klas en hadden dus tegelijk hun vrije kwartiertje tusschen de lessen in. Nu had de juffrouw de meisje^ reeds meermalen gewaarschuwd, dat zij niet mochten ballen in het vrije kwartier. Rita had een bijzonder mooien bal, één met allerlei grappige gezichten er op. Zij was er zóó aan gewend, den bal telkens eens te bekijken, dat zij hem in den zak van haar mantel droeg. Ook nu haalde zij hem te voorschijn. Wat was hij toch mooi, vooral die clown keek zoo grappig! Eens even, heel even probeeren, of hij nog goed stuitte. De juffrouw was juist even naar binnen gegaan. Maar, o wat was dat! ? Daar huppelde de bal plotseling den anderen kant uit; nu was hij vlak bij het hek, wat sprong hij akelig hoog! In het volgend oogenblik lag hij in een hoop biandnetels achicr het hek. Goede raad was duur, te meer. daar er in dit gedeelte geen opening in het hek was. Do bal was juist in den tuin van juffrouw Jorissen terecht gekomen en de meisjes wisten bij ondervinding, dat zij hun niet goed gezind was en dikwijls van hen klikte. Rita stond het huilen nader dan het lachen. Maar wat was dat ? Zag ze goed ? Klom Miesje als een handig vlug aapje over het niet hooge hek ? O, als de juffrouw op dat oogenblik eens weer buiten kwam, zou Miesje stellig straf krijgen. Wacht, daar had zij den bal reeds opgeraapt; lenig klom zij onieuw ever het hek en juist was zij er weer veilig overgekomen en had zij Rita haar eigendom teruggegeven, of — de juffrouw kwam buiten. Zij had echter niets gezien dan twee kleine meisjes, die elkaar omarmden. ^ at zij daarbij zeiden, kon de juffrouw niet verstaan, doch Miesje klonken Rita's woorden : „Dank je wel! Ik hou van jou", als muziek in de ooren. Ze beloonden ruimschoots haar onzelfzuchtige daad en hadden haar een plaatsje in het hart van haar nichtje doen veroveren. Vanaf dit oogenblik waren de beide nichtjes zusjesy die alles voor elkander over hadden.