Nog slechts enkele dagen maar meer en 't zal weer zijn : „Sikkels klinken, sikkels blinken, Ruischend valt het graan". — Hoe geheel anders is het met betrekking tot dien korenbouw bij ons geworden. Toen ging dat alles heel vormelijk. Bij onderling overleg werd uitgemaakt, wanneer het tijd was e icginnen. Dat was vaak iets zeer moeilijks en meestal moesten eer, paar van de meest ervaren ouden in den kring op onderzoek naar de rijpheid van het koren. Dan werd het stroo beschouwd en werden de korrels tusschen de nagels van de beide duimen op hun hardheid beproefd. Nu maken we niet meer zooveel omslag. Wij kijken nu nog slechts enkel, of het bovenste deel van de halm 'n handbreed onder de aar geel en afgestorven is, zoodat dit gedeelte geen opnamen van voedingsstoffen naar de aar meer toelaat. Dan hebben'we 't er liever af en ltan narijping zeer goed in de hokken plaats hebben. Maar goed. Had men het gewichtig punt van aanvang bepaald, dan werd voor den scheper en den keuter gemaaid en daarna kwam 't werk van den boer zelf aan beurt. En dat alles ging op commando, bij 't blazen van „ t boerhoorn". Er werden lange dagen gemaakt, van 's morgens vroeg tot 's avonds donker, zoo zelfs, dat de hokken op den akker vaak moeilijk nog te plaatsen waren. Maar bij zoo'n zwaren arbeid was "t kostje dan ook wat goed. De traditioneele rijstebrij met bruine suiker ontbrak *s middags niet, 'n gespaarde ham werd er apart voor aangesneden, en alleen m,enschen, die 't niet nauw namen, behielpen zich met een „halven zwijnskop". Maar dat was dan ook niet in orde, en zulke lui bleven niet onbesproken, daar kon men zeker van zijn. En nu ? Al die oude vormen van gezamenlijke beproeving op rijpheid, van boerhoorn, rijstepap en ham, ze zijn alle zoo goed als heengegaan. Weg zijn ze. En onze arbeid is intusschen veel zwaarder nog dan toen geworden. Onder hemelschen wasdom van boven en bij een rationeele kunstmestbemesting van onderen, hebben we aanzienlijk meer gekregen op het land. Oneindig meer. Ook nu. Nog veel meer stroo dan verleden jaar en van het staan gebleven gewas is de aar minstens zoo goed geladen als -toen. En daarbij flinke lengte, 't Zal moeilijk werk worden, voor allen, zoowel voor maaiers, wellers als bindsters Wat een toename van productie op denzelfden akker. Toen was men al zeer tevreden, als men 60—70 hokken koren per mudde land kon lellen. Dan was 't goed, heette het. Nu tellen we er dikwijls 100 en zelfs meer. En dan. Vroeger hokken, waar je met je eene been zoo maar overheen sloeg, nu met 'n lengte, waarbij je er moeilijk of zelfs in 't geheel niet over heen kunt kijken. De boer mag dankbaar zijn voor de wetenschap. Want die heeft het gedaan. En we zullen nog verder komen, als men maar de gelegenheid geeft om diezelfde wetenschap meer te kunnen ontplooien, inplaats van zoo als nu, daar druk op te leggen, druk op 'n wetenschap, die de tastbare bewijzen van haar echtheid u in «lke vermeerdere jaarlijksche oogst voor oogen toovert. En zoo komt het, dat door die wetenschap, onze huizen te klein geworden zijn, voor berging, ook van dezen oogst. Onze vroegere woningen, met hun alouden „balken", waaronder men keer op keer vastraakte bij 't inrijden van den beladen wagen, met hun lastig „slop" voor «mhoogbrenging van 't koren en hun weinig bergruimte in den steilen kap, wij hebben ze al sedert lang vervormd tot andere, met 'n schuur«ind met vakken, waarin men van den vloer af kan opstapelen met veel minder moeite. Maar dat was niet afdoende. Bijbouw van nieuwe- of vergroote schuren moest volgen en nu zijn we reeds zoover, dat we naar buiten moeten. Als zooveel Hottentottenwoningen staan de verzamelde korenmijten straks weer bij en om het •dorp. Als ze slechts wat lager waren. En in 't plaatsen daarvan — zooveel ervaring hebben we daarbij alreeds opgedaan —■ hebben we een zekere handigheid verkregen, waar er voor betrekkelijk korte jaren nog slechts enkelen waren, die deze kunst goed verstonden. Want wer. kelijk, ook dat is eene kunst. Jammer, dat diezelfde mijten dikwijls nog zoo ruw behandeld worden en er zoo weinig voorzorgsmaatregelen worden genomen. Regenweer soms bij plaatsing. Dan ziet men donkere gezichten. Maar hier schuilt een beetje achteloosheid. En schrielheid meteen. Dekkleeden zijn er genöeg, die men met twee of drie man gezamenlijk kon aanschaffen, als men de werkzaamheden er slechts naar wil
dat kapged nog ho( de regelen. En dan nog meenen velen, bestopping en bedekking in het ka noodig is. Men doet het althans vaak Maar dan moet men ook eens kijken, geborgene er later soms weer uitkomt, welk verlies daarbij soms geleden werd. U bewaring mag men niet wegcijferen.
"In den Korenoogst.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1925/07/15 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000111968:mpeg21:p005
"Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1925/07/15 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000111968:mpeg21:p005
Iedereen draagt zijn gebrek in een mandje op den nek, Daarom kan hij 't zelf niet zien, 1 * maar hij toont het andere liên j . en de man, die achter gaat, ' r ziet altijd des voorsten kwaad.... DE TIEN GEBODEN VOOR DEN . VOETGANGER. Loopt niet noodeloos op den rijweg". Houdt rechts op het trottoir. Staat niet stil op het trottoir, indien ge daa'öoor den doorgang voor andere wandelaars belemmert. Staat nimmer op den rijweg stil. Steekt een rijweg loodrecht over. Kijkt eerst links, daarna rechts, goed uit, of O veilig kunt oversteken. Springt niet op of van een in beweging zijnde tram. Loopt niet met een rijwiel aan de hand op het trottoir. Loopt niet op rijwielpaden. Gaat bij drukke tr.amhalten achter* elkaar in ifle rij staan ; wacht nimmer staande op den rijweg, de komst van de tram of. » » TE DRUK. Gottfried Keiler, de beroemde romancier, «tond in den vriendenkring bekend als een man van héél weinig woorden. Als hij met een weik heiig was ; als hij peinsde over de ontknooping
voor zijn roman, kon hij zelfs aan de stan te midden van zijn vrienden, uren lang i dachten verzonken, voor zich uit staren. D meraden kenden dat en respecteerden 's; ters gewoonte, wat des te gemakkelijke) omdat het Keiler niet hinderde als zij elkander converseerden. Op een avond nam Arnold Böcklin zijn Carlo mee naar het café te Zürich, wa Keiler en andere vrienden placht te ontm Carlo, toen tei tijd student, vond zijn naast den schrijver en wachtte in eerbiedi| zwijgen het oogenblik af, waarop de m het woord tot hem zou richten. Een kv verliep en een half uur en nog altijd had niet opgekeken. Eindelijk echter haalde h zakdoek te voorschijn, snoot met veel 1 den neus en liet daarna in zijn verstrooi den neusdoek op den grond glijden. Onm lijk sprong Carlo op, greep den doek er tot zijn buurman wendend, zei hij heel bel „Herr Doktor, u hebt uw zakdoek laten vf „Dank u", antwoordde Keiler, nam het g den voorwerp in ontvangst en ging door zwijgen. Nadat „de zitting was opgeheven" Böcklin en zijn zoon met Keiler den we; Op den hoek van de straat gekomen, hunne wegen zich scheidden, klopte Kelle vriend op den schouder, en zich tot hem over buigend, fluisterde hij : „Doe mij een zier en breng je jongen niet meer mee. 't I beste, brave kerel, maar zoo vermoeiend * * VOORDEELIG I Een -mandarijn wilde bij een goudsmid
"Mengelingen. WAARAAN MEN NIET ONTSNAPT.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1925/07/15 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000111968:mpeg21:p005
AARDAPPELEN. — DE VI GROND AVEER GEBRUIKEN \ KOOL. — [WORTELTJES, PO! LEIN, SLA. — ANDIJVIE. ZORG VOOR BLOEMEN EN PI TEN. — ZAAIEN VOOR HET T GEND JAAR.SNOEIEN. Door het rooien van vroege aardapi krijgen we weer de beschikking over land; althans wanneer wie daartuschen reeds kool uitplantten. Deze grond kan een "behoorlijke 'bewerking en (bemasK b.v. met dunne koemest, nog werden b voor de teelt van late groenter.soorten planten nu prei uit. Om een lang bleekt stengeldeel te bekomen, plantei in ondiepe v oortjes, fa'elke een afstand pl.m. 20 c.M. verkrijgen. In de voortjes men de planten een afstand van 15 c.M leidelijk aan wordt de grond, tussche planten door schoffelen, weer geëffend kan ook nog boerenkool, Ikoolrape spruitkool planten, maar, vooral voor 1: genoemde wordt het hoog tijd. Het juist tijd voor het uitplanten van „kappertjes" of Bredaisiche fijne groene Voor laten oogst zaaien wie ook nog eer zomerworteltjes; de soort „Amsterda ba!k" is daarvoor zeer geschikt. Bij het ken van worteltjes denke men er wel aa het geraden is, -voor den voet weg te ken, en niet zoo hier en daar de diks uit. Zoodoende heeft men weinig last wormstekigheid. Deze beschadiging peen wordt veroorzaakt door de wortel „Psila rosae" welke haar eitjes legt a wortels van peen en enkele andere g sen. Door den grond tusschen de wort< gesloten te houden, wordt dit voor haar bemoeilijkt. Voor opvolging zaaien we postelein en kropsla. Kropsla zaaier zeer ruim, de planten worden slecht maat (p.m. 25 c.M.) uitgedund, en niet plant, om de kans van doorschietei klein mogelijk te maken. Ook zomeran schiet spoedig dooi'. Waar we de be: king hebben over flinke struiken, oo we spoedig, om doorschieten te voorkt Men kan ze desnoods bleeken door afgesneden toestand eenige dagen, st elkander, in een mand te plaatsen. Wil ze op het veld opbinden, dan moet dit al tijdig gebeuren. Om het bleeken vorderen is het heel goed dat zomera bij het opbinden eenigszins vochtig i (S. Het is nu geraden veel zorg te aan planten en bloemen. Voor het overige bestaat het ondei van den tuin in geregeld maaien en bij weer in het besproeien van het gras e wieden van perken en paden. Van vee lang iö het ook de rozen te begieten de regen wat lang uitblijft vergeten wi. op donkere vochtige dagen eens wat dunden mest. te geven. Heel goed is h< déns den gVoei );>en /.stikstof bemestiin. den vorm van chili salpeter te geven, beste is, het tusschen de struiken te g Per liter iwater losse men IV2. gram salpeter op. Na einde Aug. diene men stikt ofbemesting meer toe, daar ander jonge hout voor den winter niet vold> afrijpen kan. Vooral ook bij droog, weer is het toedienen van wat chilisal zeer aan te bevelen. Bij aanhoudend en heet weer toch gedijen en bloeie rozen niet goed. De ischeuten groeien ni de knoppen openen zich moeilijk, de men eijn onvolkomen {en, laten (jp de blaadjes vallen. 'Volgt later ïvoch koeler weer, dan herstellen de struiken wel en geven vaak ook nog wel goede men, doch ^eelal is het dan wel zoo 1; den herfst, dat de bloemen de nachtvo ten offer vallen, ja, dikwijls de g struik verloren gaat, doordat de ech niet genoeg zijn afgehard. Daarom i goed in den drogen, heeten zomert avonds wat ohilisalp-ter tusschen de ken te gieten, maardoor geen stiltanJ ii groei optreedt, de bloemen zich goed nen ontwikkelen en in den herfst goed rijpte scheuten voorhanden' zijn, zood
stand wordt bepaald èn door energiek persoonlijk arbeiden; inet öad'srDeni'og'Bdurf en groote activiteit, èn in een gezonde, sterke Middenstandsorganisatie, niet om prijzen vast te zetten, maar om stand en bedrijf op te voeren ; èn in een bemoeiing met de gemeente- provinciale- en landspolitiek in dezen zin, dat men steeds waarzaam is, vuanr liet speciale Middenstandsbelangen betreft. Waarnaast dan naluurlijk steeds ook het ooggevestigd moet blijven op do breedere, ialgemeene bel.angen van het volk, waartegenover de Middenstand evenzeer plichten heoft als alle andere standen en groepen.
"Voor den Tuin.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1925/07/15 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000111968:mpeg21:p005