Nog altijd nieuwe Persstemmen.
Utrechtsch Dagblad. Aangezien te verwachten valt, dat onze repeering zal worden ingelicht in den geest der feeds gepubliceerde officieele verklaringen, is het. zoo schrijft het Utnchtsch Dagblad, in verband met het door ons openbaar geknakte Frarvsch-Belgistfce Verdrag, de moeite waard die verklaringen eens even onder de ïonpe te nemen, waarover het blad aldus vcr,-olgt: .Eerst dan de Belgische. Er worden mededeelingtn in gedaan, die ieder wist. Herinneriii-ren" aan verklaringen, die Belgische ministers hebben gegeven. Omtrent d«' interpretaties waar de eigenlijke bedreigingen in voorkomen, wordt alleen gezegd, dat ze „uiteraard geheim zijn". |a, maar nu zijn ze niet meer geheim «elukkig voor Nederland. Een formeel démenti, dat uiteraard in omstandigheden als deze reeds wantrouwen wekt, kon niet wankeler zijn geredigeerd dan hetgeen ons van officieele Belgische zijde bereikt. In de Fransche verklaring wordt niet van valsche documenten gesproken, maar alleen van documenten die .,apocrief" zonden zijn, hetgeen de mogelijkheid van echtheid insluit Het Fransche démenti is niet eens kategorisch, iaat mogelijkheden open. Verder wordt er in gezegd, dat het geheim militair verdrag slechts voor het geval van een geprovoceerden oorlog i; gesloten, hetgeen natuurlijk niets zegt, want iedere oorlog kan als geprovoceerd worden beschouwd. Terwijl, tenslotte, verklaard wordt, dat sedert 1920 geen andere geheime overeenkomst tusschen Frankrijk en België is gesloten. Wij zouden haast zeggen : dat moest er nog bij komen. Maar wij hebben alleen van de overeenkomst van '20 gesproken. De Fransche Regeering zegt hetzelfde als wij. .Maar de Fransche regecring zwijgt ever de zaak waar het op aankomt, de intei prefaties." Limburger Koerier. De „Limburger Koerier" zegt, dat nu is gebleken, dat alle beweringen over het onschuldig karakter van het geheime verdrag, misleidend waren en het blad vervolgt : De bepalingen van het militair verdrag zijn zoowel tegen Nederland als tegen Duitsehland gericht. Vast staat reeds, dat ingeval van eenig conflict tusschen Duitsehland en Frankrijk, Belgische troepen door L:mburg zullen trekken. Er> te voren is reeds uitgemaakt, dat, wanneer geen enkele schuld aan Nederland zal kunnen worden verweten, dan een Nederlaudsche schuld zal worden gefantaseerd op grond van 't feit, dat Nederland zijn waterwegen niet heeft willen veranderen overeenkomstig de vertangens van de regeering te Brussel. België beraamt dus in koelen bloede tegenover Nederland wat Duitsehland in 1914 tegenover België heeft gedaan... Met één slag is nu ook duidelijk gemaakt, waarom tal van Belgische professoren, staatslieden en diplomaten zich sinds jaren beijveren om in het buitenland den indruk te verspreiden, dat Nederland zich tegenover België aan verdragsschennis schuldig maakt. De geweldenaar in het hart p^ogt zijn aanstaand slachtoffer verdacht te maken ten einde later de schuldige handen „in onschuld te wassclien". Nieuwe Rotterdammer Courant. De militaire medewerker van de Nieuwe Rotterdamsche Courant schrijft, dat het een koude- ontnuchtering was, toen het verdrag een
militair schandaal bleek te zijn van de minste soort. Immers, zoo vervolgt hij, wanneer in 1920 België en Frankrijk nlijkens de clausulen van toenmaals, zich hebben verbonden, om van uit Belgisch gebied te opeieeren met 1.800.000 man, op den grondslag van mobiliseeren, con ctntreeren en bliksemsnel openen van de vijandelijkheden tegenover Duitsehland, dan moet reeds toen de schending van ons Limburgsch gebied een onfeilbaar gevolg zijn geweest van den gedachten strategisrhen opzet. En verder schrijft hij : Men trilt van verontwaardiging na alles wat aan Duitsehland is verweten over den opmarsch door België; na de vieze verdachtmakingen, waaraan wij sedert 1914 hebben blootgestaan, over zulk een verachtelijk plan. Wat echter het ergste is van alles, is wel in mijn oog, dat dit vieze plan ter jaarlijksche overweging is gegeven in handen van de wederzijdsehe generale staven, die zich bij zulk ten opzet gedwongen hebben gevoeld, niet om het verdrag, zooals mt nschenplicht was geweest, langzaam te doen wegsterven, doch het van jaar tot jaar hebben aangeblazen tot steeds hoogere potentiaal. Frankrijk en België zit'en, zoo meent de schrijver, door het sluiten van het verdrag van 1920 ongetwijfeld tegenover heel de beschaafde wereld op de bank der beschuldigden. En Engeland ? Het zou de rol spelen van een advocaat in kwade zaken. Ik kan het niet anders zeggen, aldus de medewerker. Het verdrag is toch zoo geformuleerd, dat aan België van uur tot uur de gelegenheid is gegeven, aan Nederland den oorlog te verklaren. Zelfs de meest correcte, overtuigend vredelievende houding kan niet meer baten. Aan het slot van het artikel zegt de medewerker dan het volgende : „Er is reeds lang een treurig verschijnsel waar te nemen in den strijd voor den vrede. Het volk vervloekt den krijg na de jammeren van den wereldoorlog. Regeerders hebben niets geleerd en willen als van ouds trachten, hun volk zich te doen verheffen op de schouders van hun naburen. Het past ons niet haat en wrok te koesteren over dit vieze verdrag tegenover het Fransche, het Belgische, tegenover het Engelsche volk. Zooais in 1815 als één kreet door Europa .'Ï'"S • Vr.'de met het F'ansche volk, Oorlog aan Napoleon. Zoo moet thans luid: onze roep door heel de wereld k' nken : Vrede met onze naburen, Ooi log aan de verraders." De Nederlander. la verband met het verbreken van de relatie met , De Nederlander", door de heeren De Vos van Srcf.i'wijk en oud-Minister Dr. de Visser, verklaart de heer Snoeck Henkemans, dat dit is geschied naar aanleiding van zijn aanval op degenen, die den tekst van het militaire verdrag tusschen Frankrijk en België hebben overgebracht. Hij kan echter, hoewel het hem spijt, geen woord terugnemen van zijn artikel. In het stuk dat de lieer Snoeck Henkemans in De Nederlander schreef, in verband met de publicaties van het Fransch-Belgische verdrag door het „U. DJ.", wordt o.m. nog het volgende gezegd :
Geven wij voor een oogenblik ruimte aan de gedachte, dat het stuk authentiek is — dat het Utrechtsch bureau relaties heeft, schurkachtig genoeg om geheime strkken van eigen regeering aan vreemden in handen te spelen. Indien dan een Nederlander, die zijn land en zijn volk liefheeft, zulk een stuk in handen krijgt, waarin zijn Vaderknd wordt belaagd en waarin eene Nederlaudsche hooge autoriteit wordt genoemd — dan is de rechte weg hem duidelijk. Deze weg leidt niet naar het Dagbladbureau, maar naar het kabinet van den minister-president. Niet aan de nieuwsgierigheid van het sensatie-begeerige publiek in binnen- en buitenland — maar uitsluitend aan het oordeel en de waakzaamheid der Nederlandsche regeering dient de inhoud van zulk een stuk — als het waarde heeft — te worden onderworpen. Gelijk nu vanuit Utrecht in deze zaak werd gehandeld, kunnen wij in deze daad niet anders zien, dan een ernstige tont, een bewuste schending van den eisch, dat Nederland vermijde eiken na-ijver tusschen de Europeesche grootmachten. De laatste daad uit Utrecht, zoo besluit het artikel, de publicatie van een door spionnage verkregen stuk van twijfelachtige waarde, maar van onrustwekkenden aard, lijkt ons eene bedenkelijke voortzetting vr.n een gevaarlijke reeks. Bredasche Courant. De Bredasche Courant meent, dat men het U. Dagbl. dankbaar meel zijn voor de schending van dit geheim — „al laten wij voorloopig — zoo schrijft het blad — de vraag buiten beschouwing, of het wel tactisch was op deze wijze den sluier over het bewuste verdrag op te lichten. O.i. ware ook nog een andere vaderlandslievende weg te bewandelen geweest door o.a. eens in overleg te treden met ons Ministerie van Btiitcnlandsche Zaken, al begrijpen wij van den anderen kant maar al te wel, dat het lanceeren eener dergelijke primeur voor een journalist een zeer groote bekoring heeft. Wat er van zij: door de publicatie van dit document zijn wij thans gewaarschuwd. En we kennen allen de Fransche spreuk : Un homme averti en vaut deux. (Een gewaarschuwd man geldt voor twee). Nijmeegsche Courant. De Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant zegt o.m. : Het „Utrechtsch' Dagblad" heeft ons land en feitelijk heel de niet-Fiansch-Belgische wereld een grooten dienst bewezen door de publicatie van het in zijn bezit gekomen geheime FranschBelgische militaire verdrag, dat bepalingen bevat, welke voor ons l:.i.d en zijn vrede in de hoogste mate gevaarlijk zijn. Voldoende hlijkt daaruit, dat Nederland zal hebben te zot gen paraat te wezen. Aan het vredeswerk is, wil het ins voorkomen, door dit verdrag een grooten slag toegebracht. Volkomen juist is, wat het „Utrechtsch Dagblad" in zijn beschouwing schrijft, dat we „hier te doen hebben met een gevaarlijke bedreiging, waarmede, achter de schermen eener schijnbaar vredelievende politiek, het vredeswerk wórdt ondergraven." België. De Indépendance Beige, het Brtisselsche blad, zegt, dat de onthulling van het Utrechtsch Dagblad niet anders zou kunnen doen dan in België een algemeen gelach uitlokken, ware het niet, dat men daarin een nieuwe poging ontdekte om de buitenlandsche politiek van de Belgische regc-ering in verdenking te trengen. Wanneer men di documenten van het Utr. Dgbl. leest, vervolgt het Fransch-Belgische hlad, heeft men den indruk terug te zijn in den vollen oorlog, op het oogenblik, waarop de Duitschers, de documenten in de Belgische ministeries opsporend,
zich op de Bprnadiston-conventies beriepen om t-e beweren, dat B 'IgiP teng vóór de oorlogsverklaring, zelf net zijn onzijdigheid had gebroken topn het met Engeland verplichtingen van militairen aard op z'cli nam, die tegen Duitsehland waren gericht. Wat het document van het Utrechtsch Dagblad betreft,"wij hebben den indruk, dat dit blad. dat in betrekking staat tot de weerspannige activisten, zich zoozeer door zijn haat tegen B-lgië heeft laten verblinden, dat het tot publicatie van een grotesk valsch stuk overging. Wat den vervalscher betreft, hij hoopt ongetwijfeld, aldus in Nederland een campagne tegen Belg'ë te ontsteken. Wie zou er van zulk een campagne voordeel hebben ? De Brusselsche correspondent van het Handelsblad meldt d.d. 26 Febr. het volgende : De minister van buitenlandsche zaken Hymans heeft vanmorgen een langdurig onderhoud gehad met Gebel, Duitsch zaakgelastigde te Brussel. Het onderhoud houdt verband met de onthulling omtrent het Fransch-Belgisch militair verdrag. v Engeland. Het Reuterbureau te Berlijn is van officieele Engelsche zijde gemachtigd te verklaren, dat de berichten omtrent een geheime overeenkomst tusschen Engeland en België geheel uit de lucht gegrepen zijn en dat een dergelijke overeenkomst niet bestaat. Bij de commentaren van Britsche conservatieve bladen, over de onthullingen van het Utrechtsch Dagblad, moet men, zoo schrijft de Londensche correspondent van de N. R. Crt., vóór alles bedenken, dat Groot-Brittannië voor een algemeene verkiezing staat en dat het vertrouwen in de buitenlandsche politiek der conservatieve regeering, ne. verleden jaar, veel meer geschokt is dan uit de conservatieve pers gemeenlijk blijkt. Als de onthullingen juist blijken, dan is dat de doodsteek vr>or de buitenlandsche politiek van Baldwin's kabinet en kan dit een onberekenbaren invloed op den loop der verkiezing hebben. Reeds het publiceeren van het document is wegens het daardoor gewekte wantrouwen voor de consc-vatieven een nadeel. De „Morning Post" ontvangt uit Rome een scherpe uitlating van de „Tribuna", die den Britschen steun voor de Fransch-Belgische militaire plannen in verband brengt met de militaire afspraken, welke nog steeds ondersteld worden te hebben behoord bij het mislukt Fransch-Britsch vlootaccoord. Ir. elk geval hlijkt, dat de stemming in Berlijn en Rome onaangenaam is aangedaan .hetgeen dubbel onfortuinlijk is vlak vóór de bijeenkomst van den Volkenbondsraad. Frankrijk. Le Journal meent, dat de Duitsche oorsprong van de zaak niet twijfelachtig is, en maakt de opmerking, dat de aan Engeland toegpschreven rol voldoende zou zijn om de ongerijmdheid der combinatie aan te toonen. Want nooit hebben de Engelschen — zelfs niet op het oogenblik, dat de oorlog dreigde — zich, aldus het blad, op een precies omschreven manier willen binden. Le Journal zegt nog, dat de Duitsche makers van het valsche stuk bewijzen, dat eerbied voor internationale verbintenissen nog steeds onbekend is bij de Duitschers. De Petit Parisien legt nadruk op de proDuitsche en anti-Belgische houding van het Utrechtsch Dagblad en zegt, dat dit het apocriefe document tegeiijk publiceerde met de Montag Post, het orgaan van de Hugenbergpers.
"BINNENLAND. Het Fransch-Belgisch Verdrag.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1929/02/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112054:mpeg21:p005
"Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1929/02/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112054:mpeg21:p005
Door ISICriAHD MAHSII. 48 Woensdag. „En toch, wat ik zelfs niet vermoed liad blijkt de waarheid te zijn. Ge zijt evenmin 1'ercival Talbot als ik. Dat u ooit zooiets beweerd hebt, bewijst een zeer grooto mate van onbeschaamdheid om op dit oogenblik van niets anders te spreken, een onbeschaamdheid zoo kolossaal, dat men z_ haas! ongeloofelij:: zou kunnen noemen. Nu op dit oogenblik weet ik niet alleen dat ge de man niet zijt wiens naam ge hebt aangenomen, ik weet ook wie ge zijt en alles omtrent u'\ De advocaat nam een papier in de liand dat voor hem op tafel gelegen had. „Uw naam is Barry — John Barry. Ge •hebt eenige jaren van uw leven in Amerika doorgebracht en hebt daar geleefd van wat ik zoo beleefd ben te noemen, van uw werk. maar het ging u slecht. Cok hebt ge een tijd in lvlondyke doorgebracht om naar goud te zoeken, maar u hebt dat niet gevonden. Daar hebt ge kennis gemaakt met Percivai Talbot die zich daar schuil hield ; daar hid hij redenen voor. U is daar in zeker opzicht zijn kameraad geworden en ge hebt- u in zijn vertrouwen gedrongen. Hij vertelde u waarschijnlijk van zijn rijken oom, wiens eenig bloedverwant hij was. U schijnt daar dadelijk plannen gemaakt te hebben naar aan leiding van hetgeen hij u verteld heeft. Eer. plan schijnt wortel geschoten te hebben in 'uw hoofd, zooals blijkt uit de vermetelheid die u hadt den ouden Talbot, uw portret te 'sturen en te beweren dat het portret was van zijn neef." „Dat is een leugen." Dit zeggende begreep hij, dat hij den woedenden aanval van den dikken man achter ,iich te duchten had, en draaide bij rond al« een tol zoodat hij den slag die voor hero bestemd was ontweek, do slag zou immers een *traf wezen omdat hij gesproken had; hij maakte zich dus gereed den "aanvaller met
gelijke munt te betalen en sloeg hem een. twee, zelfs drie maal, met zulk een snelheid en juistheid dat de vent, absoluut onvoorbereid op den aanval, niettegenstaande zijn lengte en dikte tegen den grond gesmakt werd. Daar volgde een heele drukte op. Met hun twaalven zouden ze op dien eene zijn aangevallen. Maar de stem van den advocaat klonk luide boven al het lawaai uit: was dat niet het geval geweest, dan had het er leelijk voor hem uitgezien. „Heeren ! heeren I" riep do heer Wilson „houdt u bedaard, als je blieft. Was de afspraak niet dat er niets van dien aard zou plaats hebben voordat het juiste oogenblik gekomen was." Vloekend en dreigend stond de dikke man op. „Laat mij met hem afrekenen; ik zal hem tot moes slaan !" Maar Wilson stond op zijn stuk : „Bennett ik verbied het je! Doe wat je wilt totdat ik met hem afgedaan heb, maar zoo lang zul ge hem niet aanraken." De advocaat sprak op een loon van gezag D e dikke man had geen lust om te gehoorzamen. „Denkt u dat ik me zoo laat behandelen mij op den grond aat gooien alsof ik een zwijn was evenals hij. Neen, neen, dat niet' Maar de advocaat hield vol. „De afspraak was dat ik gehoorzaamd zou worden en dat zal gebeuren. Je kunt hem later alles met interest terugbetalen maar we hebben nu a tijd genoeg vermorst — ik heb geen tijd meer." John Eva fluisterde hem jets toe; de woedende vent luisterde naar hem. Hij mompelde nog iets en hield zijn gebalde vuisten tegen zich aan, maar hij liet den advocaat zijn gang gaan. Voordat hij verder ging begunstigde bij den heer Talbot met enkele woorden die als waarschuwing bedoeld waren. „Tenzij u onverstandiger is dan ik vermoed, zult u zoo iets niet weer probeeren, want dan zou ik u laten vastbinden op uw stoel en Bennett zijn gang laten gaan." Toen nam de heer Wilson weer plaats. Op den zelfden zeurigen toon ging hij voort: „Tk zei zooeven dat u uw portret aanjJen^
ouden heer Talbot gezonden hadt en nu zegt ge dat het een leugen is?" „Bet is een leugen." „Wat was dan u'vv doel toen u lièm dat portret hebt gezonden V' „Ik heb er nooit een gezonden." „Wio heeft het dan gedaan ?" „Dat. kan ik u niet zeggen. Ik ha;J het portret nooit gezien voordat ik het bij u op tafel zag liggen en ik wist ook niet dat hei bestond." „Uw 'woorden dudon op iets dat ik nh' gemakkelijk kan gelooven; trouwens, h°t is niet van zoo heel vel belang, we zullen da' dus maar laten rusten. De oude R^gina'd Talbot was gestorven ; ik heb dat beri"h' medegedeeld aan rercival Talbot, en u an - woordde mij, het was uw handschrift eti onderteekend met zijn naam. Dat kunt u nie tegenspreken. U heeft do vrijheid op mijn vragen te antwoorden en hoeft niet hang te wezen voor Bennett." „Ik ben niet bang voor Bennett." Hij zag den' bewusten man aan niet een uitdrukking op zijn gezicht, die ni;j nir°ct van vrees getuigde — dat scheen d.' dikke man te begrijpen. „Neen, nu ben je niet bang voor mij, maar straks —." Mr. Wilson viel hem in de rede. „Dat zullen wij later zien. Antwoord op mijn vragen, Barry." „Ik heet niet Barry." Nu barstte mr. Farrell in lachen uit. Ach kom! vertel dat verhaaltje nu maar niet in mijn tegenwoordigheid, het is wel wat al te kras. Hoeveel jaren heb ik je gekend onder den naam van Jack Barry, generaal." „Net zooveel jaar als ik jou gekend heb als een dief." „Kom aan, mijnheer Farrell, ik verkies niet — later kunt ge uw hart ophalen." / Het was geen gemakkelijke taak voor mr. Wilson al die mannen het zwijgen op te leggen. Ieder had iets tegen hem in te brengen en eindelijk zei mr. Ilerbert: „Ik bon het met u eens mr. Wilson, dat al dio voor-bereidende maatregelen niet noodig zijn. Hij weet immers reeds d>at wij alles van hem afweten.''
„Misschien wilt u zelf de leiding in handen nemen, mijnheer Ilerbert?" De toon van den advocaat was eenigszins scherp. Dat de ander het voorstel aannam had hij niet verwacht. „Zeer goed als het u niet schelen kan. Luister naar mij vriend." „Waag het niet u mijn vriend tc noemen toonbeeld van eerloosheid." Mr. Herbert wuifde even met de handen, een gebaar waarmee hij wilde te kennen geven dat zulk een opmerking hier totaal niet bij boorde. „Ik ben niet van plan u eolijke namen te geven en het is mij totaal onverschillig wat zulk eon man van mij zegt. Maar ik ben een man van zaken. Er is hier ergens in huis een brandkast. We hebben reden te gelooven da t go daarvan op de l.oogte zijt. Ge w eet immers wat oen brandkast of safe is ?" „Daar heb ik wel meer van gehoord." „Ik durf zeggen, dat go ook van deze gehoord hebt. Dit is een brandkast van zeer bijzondere constructie. Men kan er niet in komon of men moet weten hoe. Wij meenen, dat ge niet alleen weet dat er een brandkast is, maar ook hoe ge hem moet openmaken. Is dat zoo ?" „Maak het mij wat duidelijker." „Als ge dat noodig oordeelt zal ik het doen, ofschoon ik geloof dat ge ons voor den gek houdt om tijd te winnen. Er is slechts één manier om in die brandkast te komen Er bestaan twee soorten van sloten. In de eene soort zijn acht sloten, lettersloten, ge weet wat ik bedoel. Ze kunnen gezet worden op de eon of ndere letter en als je de letters niet weet dan kan je er nooit in komen. Die sloten, on ook de tweede soort, worden geregeld door een tijdwijzr. Dus de heele rij sloten kunnen alleen opengemaakt worden op een zeker oogenblik van een bepaald uur De persoon, die de klok op dat uur gezet heeft, is de eenige dio dat oogenblik weet. De oude Talbot ging zelf over die brandkast hij regelde de letters en de klok en stierf voordat bij aan iemand dat geheim verteld had. In alles wat zijn zaken betrof wa9 hij een voorzichtig man en daar het zeer lastig voor hem gewpest zou zijn om den sleutel
to die combinatie te verliezen, is het vrij zeker dat hij het heeft opgeschreven, het kon toch wezen dat zijn geheugen hem in den «teek liet. Wij meenden zeker te weten, dat hii dit gedaan heeft on dat het papier in uw handen gevallen is. Is dat zoo?" „Er is zeker wel iemand uwer, dio oen logisch verstand van den hemel gekregen heeft on bekwaam is in het maken van gevolgtrekkingen. Wie is het ? U, mijnheer Wilson ?" Mr. Herbert trommelde op de tafel met zijn vingers. „Antwoord op mijn vraag — bobt ge den sleutel tot de combinatie?" „Hoe is iemand op het idee gekomen dat ik dien hebben zou ?" „Dus je hebt hem !" Dio woorden werden uitgesproken met eon zucht van verlichting. Mr. Ta'bot merkte op, dat in de twintig paar oogen, die op hem gevestigd werden, een hongerige blik versclieon. Dat feit amuseerde hem. Hij kreeg bepaald iets van vroolijkheid in zijn oogen. „Ik heb hem gehad, zeker ik heb hem gehad.'' D ze bekentenis verbrak eensklaps de stilte van zooeven. Verschillende mannon spraken tegelijkertijd. „Heb ik het jullie niet gezegd ?" riep John Eva op triomfantelijken tcon. „Heb ik niet gezegd dat hij hem had ? Ilij mag zoo verstandig wezen als do duivel, mij kan hij niet beetnemen. Ik wist dat. hij hem had ! Wilson, wat heb ik je gezegd ?" „Als 'hij hem heeft, dan hebben wij liem !" Het was de advocaat, dio zoo oordeelde. Met vijven of zessen igingen zij rondom Talbot staan. Nu was het Herbert's stem, die boven bet lawaai uitklonk. „Op zij jullie mannen ! Gedraag je niet als een hoop gekken. 7.aten we de zaak bedaard aanvatten.'' (Wordt vervolgd )
"De Plaatsvervanger.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1929/02/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112054:mpeg21:p005
Vergadering van den Raad der gimeente Rolde op Dinsdag 26 Februari 1929, des voormiddags 11 uur. Voorzitter de heer J. Bakker, wethouder. Secretaris de neer Hofkamp. Aanwezig alie leden. De notiaen van ae vorige vergadering worden na eenige wijziging vastgesteld. 1. Ingekomen stukken a. Ingekomen is een schrtfven van den heer H. J. Lamberts, houdende meaedee.-ing dat hij zijn benoeming tot onderwijzer der O. L. school aanneemt. b. Bericht van goedkeuring van G S. van de verordening op de keuring van waien. Deze ingekomen stukken worden voor kennisgeving aangenomen. c. Een schrijven van den heer C. Schooneveld betrefende den verkoop van een perceei; j*; grond. Dit verzoek wordt gerenvoyeerd naar B. en W. om prae-advies. 2. Benoeming onderwijzer. Ter benoeming van een onderwijzer aan de O. L. School te Rolde stellen B. eh W. het volgende drietal voor: 1. G. Breider te Zwartemeer ; 2. H. J. Korf te Beets en 3. J. Burema te Norg. Nadat de Raad in besloten zitting is geweest wordt de heer G. Breider benoemd met 4 stemmen. De heer J. Burema verkreeg 3 stemmen. 3. Toepassing Landarbeiderswet. Het in een vorige vergadering aangehouden verzoek van J. J. Oostra te Eldersloo, om uitstel van rentebetaling van het aan hem verleende landarbeidersvoorschot heeft in de vergadering van B. en W. andermaal een onderwerp van bespreking uitgemaakt, nadat van adressant nadere mededeelingen omtrent zijn financieelen toestand zijn ontvangen. Hoewel Oostra zich met een verzoek om uitstel feitelijk had moeten wenden tot de daarvoor bestaande vereeniging, die voor de betaling van de rente aan de gemeente verantwoordelijk is bestaat tegen het nemen van een goedgunstige beslissing op het verzoek van adressant geen bezwaar en B. en W. stellen mitsdien voor nogmaals voor den tijd van een jaar uitstel van rentebetaling te verleenen. Nadat de Raad in besloten zitting de kwestie besproken heeft, wordt z. h. st. conform het voorstel van B. en W. besloten. 4. Rondvraag. Bij de rondvraag stelt de heer TOMAS de vol - gende vragen: 1. Is het B. en W. bekend dat in de gemeente een collecte is gehouden, waarvan de opbrengst ten goede komt van de hulpbehoevenden ? 2. Zoo ja, is dan door B. en W. voor bedoelde collecte toestemming verleend ? 3. Indien dit het geval is, hebben B. en W. het dan niet wenschelijk geacht, dat indien door de ingezetenen de behoefte wordt gevoeld de nooden der hulpbehoevenden te helpen lee - nigen, het daarheen moest worden geleid, dat de verdeeling van de opbrengst van vorenbedoelde collecte kon geschieden door het daarvoor aangewezen college — het college van B. en W. ? De VOORZITTER beantwoordt de eerste vraag bevestigend, alsook de tweede. Het college heeft wel de wenschelijkheid naar voren doen komen dat op een andere manier moest worden voorzien in den noodtoestand, doch dat is niet gebeurd. Het college toch heeft aan den anderen kant overwogen of het niet goed was, dat door het comité in kwestie d i e menschen gesteund werden, die zich door valsche schaamte lieten, weerhouden bij de gemeente aan te kloppen. De heer TOMAS dankt B. en W. allereerst voor hetgeen door hen ,ten opzichte van de steunregeling is gedaan. Spr. merkt op dat het
voorkomt, dat beter een bedrag aan geld dan bons voor levensmiddelen kan worden verstrekt. De arbeiders hebben geleerd zich van weinig geld zoo goed mogelijk te redden en ten1 opzichte van nun zelfstandigheid is een uitkeering in contanten beter dan het verstrekken van bons. \ Verder zou spreker de aandacht willen vestigen op kleeding-verschaffing. Reeds eerder heelt » spr. hierop in een schrijven gewezen. Spr. meent, al zou de belasting moeten worden verhoogd, dan nog is het noodig om zoo ruim mogelijk steun te verleenen. Tegen een particuliere steunverlening als deze heeft spr. dit: er ligt Iets m van een soort liefdadigheid. Spr. is evenwel van meening, dat het de plicht is van de gemeenschap om degenen onder hen die buiten hun schuld in behoeftige omstandigheden verkeeren. hulp te verleenen. Voor de arbeiders is dit geen schande en de gemeenschap moet gevoelen dat zij de plicht heeft voor hen te zorgen. Tegen diegenen zou spreker willen zeggen: hier 13 een college — de Raad der gemeente — dat den gang van zaken op zich heeft genomen. Spr. heeft een grooten hekel aan „liefhebberijliefdadigheid". Overigens heeft hij alle respect voor degenen die zich er voor leenen, maar hij acht hei een beieediging dat de menschen dankbaarheid zouden moeten bewijzen voor iets, waarop ze recht hebben. Als het noodig mocht blijken, zegt spr., dan kan, evenals door den burgemeester der gemeente Ciasselte is geschied, een beroep worden gedaan op de liefdadigheid der bevolking, maar: de leiding moet bij de gemeente blijven. De VOORZITTER geeft te kennen dat B. en W. het steeds betreuren, dat zich zooveel menschen die net niet noodig heboen, voor steun aanmelden. Spr. is blij dat het comité in kwestie zich met de hulpverleening belast heeft, al had hy liever gezien dat het op een andere wijze was geschied. De heer TOMAS zegt, dat het steeds moeilijk ls, om de menschen die van de omstandigheden misbruik maken, te weren. Ook bij hem zijn wel menschen geweest waarvan hy wist dat ze geen steun noodig hadden: dat is niet te ondervangen. Maar dat ls nog geen reden dat de commissie in kwestie in het leven moest worden geroepen. Toen spr. tegen een der leden de opmerking maakte dat de commissie moreel verplicht was rekening en verantwoording te doen, werd hem geantwoord : dat zal ik weten. De heer N1JBOER vraagt of het niet mogelijk is steun van de regeering te krijgen. De VOORZITTER antwoordt dat dienaangaande reeds plannen bestaan. De heer TOMAS vestigt er voorts de aandacht op. dat van C. Schooneveld in Balloo een adres bij den Raad is Ingekomen. Naar aanleiding hiervan merkt spr. op. dat het eigenaardig is dat de boerschap niet op de hoogte is van haar eigen eigendom. Spr. hoopt dat de Raad tegen den bouw van een gebouw, zooals van adressant de bedoellne is, geen bezwaar zal hebben. Schooneveld had den grond gekocht van de boerschap — en toen bleek plotseling dat het gemeentegrond was. De verandering van het bestaande gebouwtje zal z.i. een groote verbetering blijken te zijn. De VOORZITTER geeft te kennen, dat B. en W. wel geneigd zijn, goedgunstig op het adres te beschikken, doch dat er besloten ls, eerst ter plaatse een onderzoek in te stellen. De heer TOMAS merkt verder nog op, dat bij Raadsbesluit d.d. 30 Juli 1928 ls besloten dat het kasgeld van den gemeente-ontvanger ten hoogste f 500 zou bedragen. Bij onderzoek is hem echter gebleken, dat hieraan niet de hand wordt gehouden. Spr. is van meening, dat de Raad geen besluiten neemt pro forma. Hij heeft voorgesteld, de mogelijkheid om per giro de vorderingen te voldoen, doch toen is hem te verstaan gegeven dat dit niet mogelijk was. Wanneer het indertijd door den Raad genomen besluit niet goed is, zou spr. graag in een prae-advies willen vernemen waarom dit het geval is. Verder is hem ter oore gekomen dat de indertijd door den Raad aangegane leening op last van B. en W. als gewone ontvangst moest worden geboekt. Dan heeft spr. nog van den gemeente-ontvanger vernomen dat door hem op 24 Sept. 1928 een brief tot het dagelyksch bestuur is gericht, waarop geen antwoord is ontvangen. Ook een schrijven d.d. 5 Sept. betreffende landarbeiderswet en woningbouw bleef onbeantwoord. Uit een en ander concludeert spr., dat de zaken niet locpen zooals het behoort. Spr. kan zich voorstellen, dat er by de post een brief zoek raakt, maar dat in de gemeente Rolde verschillende brieven zoek raken, geen antwoorden ontvangen, of geen antwoorden worden verzonden, data verwisseld e.d., dat acht spreker niet mogeiyk en hy meent, dat dan de verhouding tusschen verschillende gemeente-ambtenaren niet in het belang is van een vlotte afwerking der loopende zaken. Dat er verschil van meening ls over verschillende punten, kan spr. zich heel goed voorstollen, maar als dat tot dergelijke dingen aanleiding ge*>ft. fs het toch niet in orde. Spr. verzoekt, op de volgende vergadering hieromtrent mededeelingen te doen. Onderlinge samenwerking der gemeenteambtenaren acht spr. In het belang der gemeente. De VOORZITTER zegt toe, dat B. en W. zullen zorgen, dat de zaken in kwestie zullen worden opgelost. De heer TOMAS vraagt of de secretaris genegen is, inlichtingen dienaangaande te verschaffen. De SECRETARIS weigert zulks In openbare verp-adering te doen. Wèl wil hy de kwestie ln besioten zitting en in tegenwoordigheid van den gemeenteontvanger uiteenzetten. Hierna sluiting der openbare vergadering.
"Raadsvergaderingen ROLDE.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1929/02/27 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 27-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112054:mpeg21:p005