„U wilt hier een betrekking hebben als haringpakker? Wat was uw vroeger beroep i' „Conducteur op lijn 14". „Goed, je bent aangenomen".
Provinciale Drentsche en Asser courant
- 01-03-1930
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Provinciale Drentsche en Asser courant
- Datum
- 01-03-1930
- Editie
- Dag
- Uitgever
- van Gorcum
- Plaats van uitgave
- Assen
- PPN
- 398540756
- Verschijningsperiode
- 1851-1962
- Periode gedigitaliseerd
- 2 juli 1870-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Drents Archief
- Nummer
- 51
- Jaargang
- 107
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
CONDUCTEUR-HARINGPAKKER.
Vrouw Jansen: — Hoe hou ie die twee
Vrouw Jansen: — Hoe hou ie die twee linqen uit elkaar? Vrouw Pletersen: — Ik steek mlJH vinger In Jan's mond en als hij bijt, dat wee» ik. dat bet Henkie is.
DE MODERNE WERELD.
„Deze woning bevalt mij wel, maar ik weet niet of ze ook aan mijn vrouw zal bevallen". „Mijnheer, u moet snel besluiten, tegenwoordig vindt men gemakkelijker ^ een nieuwe vrouw dan een nieuwe woning .
WAT VOOR HEM T VOORNAAMSTE WAS.
Mama: „Och, Karei, wat heb je mama weer een verdriet aangedaan met uit de kast te snoepen! Wanneer je zooiets weer doet, gaat mamaatje weg en komt nooit weer terug". Karei: „En neemt u dan den sleutel van de kast mee, mama ?"
DE TOEKOMSTIGE TIJD.
De onderwijzer vroeg onder de taalles aan een zijner leerlingen hem den toekomenden tijd van het werkwoord „beminnen" te noemen. De leerling antwoordde direct: — Gaan trouwen.
REGEN.
(Voor den regen). „Oef 1 wat is het schrikk'lijk heet", Tsjilpen lui de spreeuwen, 'k Ben zoo droomerig en weet, Niets te doen dan geeuwen ; En de bloempjes In den hof, Laten t kopje hangen, Grijs zien ze van al 't stof; 'fc Weet wat ze verlangen. Brandend schflnt d' Augustuszon Snikheet is 't vandaag ; Wie anders heel goed loopen kon, Oaat nu moe en traag ; t Werk valt allen even zwaar; En of het Zondag was, Zitten soezend bi) elkaar, Werklui in het gras. (Na den regen). Hè, wat is tnu buiten fijn, Na zoo'n buitje regen ; Bloempjes in den zonneschijn, Glinst'ren aller wegen; En de lustelooze lui, Als opnieuw herleven — Wat kan één zoo'n regenbui, Een verkwikking geven !
Raadselhoekje. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 't VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN. 1. Slurf, turf, Turk. 2. Wat een malle, ondeugende meid ben je toch 1 (Leo). Ik zag, dat het slib er tegen aan gegooid was, maar met ai die gekheid kreeg ik het er niet gemakkelijk af. (Bert en Meta). Wees toch voorzichtig met dat vuurscherm, andere schermen heb ik niet ! (Herman). Wat ben je laat! Hé, Oom ! ik haastte mij nog zoo. (Theo). Ik hoop, dat het vliegtuig spoedig mag dalen ; anders vrees ik een ongeluk. Magdalena). 3. (Jaa) r, ei, ger (rit) ; reiger. 4. paard Aalsmeer. kraai Delft Assen zomer vlerk leeuw April VOOR KLEINEREN. 1. Onze kat zat op een tak. 2. Nooit. 3. Een muisje. 4. Een appel (eerst de bloesem). OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN. 1. Mijn geheel wordt met 10 letters geschreven en noemt een stad in ons land. 1, 3, 10, 6 is een meisjesnaam. Een 6, 7 is een voertuig, dat soms 's winters, maar in ons land nooit 's zomers gebruikt wordt. Een 1, 9, 2, 4, 5 is een groot roofdier. Een 8, 3, 10 is een boom. S SL 2, L 8, 3 beteekent overdaad.
2. Kruisraadsel. Op de beide knrisjeslij'nen komt de naam van een bloem. X • X • . . x • * X X X X X X X • • X • • • X • X le rij een medeklinker. 2e „ een kleedingstuk. 3e „ een roofdier. 4e „ 't gevraagde woord. 5e „ een drank. 6e „ iets, wat men in de meeste vruchten vindt. 7e „ een klinker. 3. Verborgen plaatsen in ons land. Ik heb voor heden genoeg van je muziek (2) Hij bood Ru ten minste zijn verontschuldigingen aan. Je moet maar nergens over spreken, als je haar ontmoet. Hij vond een schat te midden van puin 4. Mijn eerste is een bijvoeglijk naamwoord; mijn tweede verleent gewoonlijk toegang tot iets en mijn geheel is een plaats in ' Zuid-Holland. VOOR KLEINEREN. 1. Tk word in den tuin, zoowel als in het bosch, in de wei, op de hei en in de kamer gevonden, terwijl ik in de keuken en in de bakkerij gebruikt word. Hoe luidt mijn naam? 2. Met eo ben ik heel groot, met oo een bloem, met o een paard en met een el kan ik soms heel ver zijn. 3. Wie kan een koekje maken van ; Karei Kin c.
— Keliner, was dat kippensoep, die u mi
— Keliner, was dat kippensoep, die u mi bracht ? - Jawel, mijnbeer, dat was kippensoep. — De kip moet er dan op stelten door heb ben gewanueld.
HET MOTIEF.
Hotelhouder: — U geeft aan dien vreemden heer de mooiste kamers op de eerste étages. Ben je er zoo zeker van, dat hij betalen zal ? - O'berkellner: — O, die is schatrijk. Hotelhouder: — Hoe weet je dat? Oberkellner : — Omdat hij oud en Ieelijk is en zijn vrouw jong en mooi.
DE OPTIMIST.
De oude Bill was gedurende de hevige overstrooming op den nok van zijn boerderij geklommen en zat daar nu rustig z n pijpje te rooken, toen z'n buurman voorbij kwam roeien. „Hallo Bill", riep de buurman. „Hahah Tom I" antwoordde Bill ( Mij. „Is al je pluimvee verdronken '<' „Ja, op de eenden na, die konden zwemmen". . „Is heel je boomgaard vernietigd i „Ja, maar men zegt, dat t toch n slechte oogst zou worden". „Ik zie, dat het water al boven je vensters reikt •••••• „Ja, dat is in orde, ze moesten toch 'n keer gewasschen worden."
Heer: — Wat nu ?
Heer: — Wat nu ? — Mijn broer oefent zich voor zijn nieuw* beroep van kellner in een teatauraUcwagen.
IN DIENST.
De sergeant van de week heeft voor een klein karweitje een schilder noodig. Hij vraagt aan de recruten: — Wie van jullie kan er schilderen. Geen antwoord. Hij preciseert: — Is er niemand onder jullie die met 'n kwast kan omgaan ? — Present, sergeanti roept dan een bleeke, magere soldaat. — Zoo jongen, dat is goed! Wat ben je van je vak ? — Barbier, sergeant
EEN MOOIE VERGELIJKING !
Een jong advocaat kreeg als eerste zaak een eisch tot schadevergoeding van een boer tegen een spoorwegmaatschappij, wegens het dooden van 24 varkens, te behandelen. Hij wilde de jury goed laten voelen, hoe zwaar de slag voor den boer was geweest, toen er 24 varkens tegelijk door den trein overreden werden, en zei: — Stel u voor, mijne heeren van de jury, vier-en-twintig varkens, vier-en-twintig I Dat is twee keer zooveel als in de bank van de jury!
Kamt u het hear met een scheermes, oom ?
Kamt u het hear met een scheermes, oom ?
KUNNEN EN DOEN.
Amerikaan trotsch: „Wij zijn vóór alles een eerlijk volk. Uit ons midden is George Washington voortgekomen, een man, die niet liegen kon". Leipziger: „Och, dat beteekent nog niets. Wij Saksers kunnen wel liegen, maar wij doen 't niet.
PRACTISCH.
A. (het portret van zijn vriend en diens verloofde bekijkend) : — Zeg, ik vind het zoo vreemd, dat jullie op die kiek zoo ver van elkaar aan de tafel zitten. B.: — Dat heb ik zoo laten doen, om, als onze verloving nog eens verbroken wordt, het portret in tweeën te kunnen snijden.
DE GRAPPIGE CONDUCTEUR.
Twee Engelschen zitten in de tram naar *t Loo en de conducteur komt om geld. „Two to the Loo" (Toetoeteloe) zegt één van hen. De conducteur, die het voor een grapje hield, liet zich niet onbetuigd, en antwoordde : -Tititeli".
ZE KWAM GOED WEG.
— Mag ik u even lastig vallen, mevrouw ? vroeg de verver beleefd. . — Heb je lang werk? vroeg de dame scherp. — O nee, mevrouw. Ik wou alleen maar even op de bank waar op u zit een bordje hangen dat ze pas geverfd is.
ZOO'N DOMME HAAS.
Haas Wiemper Piemper ging naar school, Al zeker zeven jaren 1 ' De meester kreeg van dezen haas Te vroeg zijn grijze haren ! Haas Wiemper Piemper kon maar niet De letters rechtop schrijven! Dus moest hij bijna eiken dag Na schooltijd nog wat blijven ! HETTY BOREU
De kleine Vraag-al door C.E.de Lille tfogerwaard
— Omaatje-lief, toe vertelt u mfl eens : —('k Zie u zoo ijverig breien !) — Wat moet het worden, die heele groote kluw? — Is het voor één van ons beiën ? — —Voor kleine Zusje een truitje • of muts ? — Of soms voor rrij een nieuw jasje ? — Moeder zei laatst nog ('k heb 't zelf heuseh gehoord 1) — Ik had wel heel graag een dasje ! — Of is het soms een mooi kussen voor Paps' 1 — Makk'HJken stoel in het hoekje? — Waar ik zoo graag bij de schemerlamp zit, — Als u me voorleest uit t boekje, — Dat u mij meebracht? — Het Is toch zoo leuk — En het vertelt van prinsessen. — Daarom alleen al toch houd ik zoo van — 't Uurtje van vijven tot zessen.
— Omaatje-lief, toe vertelt u mij eens: — Was u ook vroeger een meisje ? — Hieldt u van poppen en sprookjes als ik? — Hadt u een poesje als GriJsje ? — Omaatje, luister eens! Eén ding wist ^ graag — Kon u als kind wel eens stout zijn? — Speelde u toen ook voor „groote mevrouw"? — Wou u altijd al zoo oud zijn ? —Oma en dan nog: — van wie houdt u 't meest? — Wie wilt u kusjes graag geven ? — Toe, als u d a t mij alleen maar vertelt I — Fluister 'tmij in, maar heel even 1 Omaatje bukt over 't meisje zich heen, Drukt op haar voorhoofd een kusje, Antwoordt: — Het meeste, mijn vraagstertjeklein, — Houd ik van Jou en van Zusje! —
NOG LANG DE SLECHTSTE NIET.
Van Zanten kwam z'n vriend tegen op den Dam. — Wat kijk je verschrikkelijk zwart, zeide hij, — scheelt er iets aan ? — Ja, zei zijn vriend : — ik denk er over van mijn vrouw te scheiden ! — Bewaar ons. zegt Van Zanten: — wat is er dan gebeurd ? — Wel, zegt zitn vriend : — 't is nu precies zes maanden geleden, dat ze één woord tegen me frezend heeft! Kerel, zegt Van Zanten, — kerel, wat n fortuin I Wees toch wijs, man, zóó'n vrouw krijg je in geen honderd jaren ooit weer I
DE ZEEREIS.
„Hoe beviel u de zeereis, mevrouw ?" „Zeldzaam 1 Als ik niet gedurende den heelen overtocht zeeziek was geweest, had ik heelemaal niet gemerkt, dat ik op zee was".
Oom: — Zie goed uit naar de wormen Jantie.
Oom: — Zie goed uit naar de wormen Jantie. Jantje: — Als ik een appel eet mogen d« L wormen wel goed uitkijken naar ntt> -