Wij mogen van inzicht verschillen met een grooten Geest, de uitingen van zulk een ernstig Denker blijven toch steeds de overweging waard, omdat er altijd iets in schuilt voor onze leering, Dit geldt o.m. voor de geschriften van Multatuli. Men zal bijna geen bladzijde van hem opslaan of men vindt er iets van beteekenis op. Een men behoeft het niet eens" te zijn met een schrijver of spreker cm toch van hen te leeren. Van de producten van Multatuli is o.a. }, e t „Gebed van den Onwetende" steeds weer de moeite van het herlezen waard. Velen hebben daarin gezien en zien er nog in de ruwe uitingen van een atheïst. Maar tezelfdertijd waren en zijn er anderen, die in dat gedicht hebben gewaardeerd een telfopenbaring van een religieusen mensch, die veel teleurstelling had ondergaan. j n h e t godsdienstig leven neemt het gebed een zeer bijzondere plaats in. Aan zijn gebed heeft men een soort waardemeter van de godsdienstige gesteldheid van den mensch. Waar een laag Godsbegrip aanwezig is, daar zal men ook vinden een lage opvatting van het Gebed. Wordt het gebed een plichtpleging, een formaliteit op vastgestelden tijd, clan is het van weinig waarde; de ziel ontbreekt er dan in, het is zielloos. Van zulk een gebed kan nimmer een tterk-verheffenden invloed uitgaan. Werktuigelijk bidden moge in het Westen iets anders schijnen dan het „werken" van zekere Boeddhisten met hun gebedsmolentjes — het is één en dezelfde „doode" bezigheid. En men zal het dan ook wel ervaren, dat zulk mechanisch bidden geen innig contact geeft met het Leven in hoogere regionen. Het is ermee zooals Claudius in de „Hamlet" ondervindt en zegt: -„Ledige woorden nooit ten hemel stijgen". De gebedsmolens zouden wij kunnen vervangen door een grammofoon; maar het resultaat zou dezelfde geestelijke armoede blijven. Bidden als formaliteit en gewoonte mist een krachtige beweging en zooals een vogel met zwakke vleugels niet hoog kan vliegen, zoo bliift ook het gewoontegebed dicht bij de physieke aarde. Er is een gebed, dat in den nood geboren wordt, en dit stijgt hooger of dieper. Het ware bidden van werkelijk religieuse beteekenis begint echter pas daar, waar een intens geloof ons denken kleurt. Er is beweerd, dat de mensch oorspronkelijk niet door een zuiveren drang naar waarheid tot den godsdienst is geleid, maar door zelfzuchtige motieven. Bij tegenspoed en moeilijkheid kwam hij er toe, veronderstelde hoogere machten aan te roepen ; de zucht tot zelfbehoud zou daarbij dus gedreven hebben. Zoo zou het begin van den godsdienst egoïsme zijn geweest. En egoïsme — lager of hooger — is zich eeuwen-lang in het gebed blijven uiten. Wat dan één der redenen is geworden van veler weerzin tegen het gebed. Een weerzin, die dus niet geboren werd uit ongodsdienstigheid maar juist uit het ontwaken van ernstige religieuse gevoelens. Uit die gevoelens toch beseft men het, dat het gebed een heilige overgave moet zijn, een verlangen naar reiniging en versterking, om eindelijk iets van Liefde te kunnen demonstreeren, van het tegenovergestelde dus van ons oude egoïsme. Gebed moet niet zijn een gepraat uit sleur, ook niet een hulpgeroep in angst en vrees, maar een zoeken van intens innnerlijk verband met God, een vurig verlangen om al het lagere prijs te geven en te laten doorstroomen met goddelijke Kracht. In ons gebed moet Onze rede spreken ; het gebed moet niet alleen serieus gemeend zijn, maar het moet ook een verheven, geestelijke inhoud hebben. Menschelijk is het, in zwakheid en begeerte te bidden om voordeel, gewin, succe s, bescherming, om vervulling van wenschen, die wij voor ons-zelf of voor anderen hebben ; en eenige werking gaat vermoedelijk zelfs uit van het laagste gebed. Maar het ware bidden heeft een geheel ander karakter : het is een zoeken van vereeniging met God. En dit zal anders en üiooger geschieden naarmate men zich God anders voorstelt, minder beperkt, minder Henschvormig, als het groote Leven, de groote Kracht, als het goddelijk Beginsel van alles. Onze voorstelling moge kinderlijk zijn, als zij maar zuiver is en groot, vèr buiten de grenzen van het kleinmenschelijke of zichtbare. In het gebed is het, dat wij ons ware Wezen diep-innerlijk Roeten leeren kennen, om onze Opstanding uit de aardsche Natuur te bevorderen. Zich innerlijk bewust te maken van Gods •afwezigheid, dat is heel iets anders dan "or vragen, smeeken, roepen invloed te *»len oefenen op God. Een zeer klein befj n P van God wordt gedemonstreerd door ,! e ' 8 gere gebedspogingen — ja, er zijn er , le zulk „bidden" goddeloos noemen. En j*^ een gebed van den onwetende als af - door Multatuli geschreven, niet nog waarde dan de bedoelde zelfzuch1U t e S eer tegebeden ? c . ' tfltu li s gebed is voor een groot deel '^caricatuur van het alledaagsche bekten r en ' s P ot °P gebedel om gun*oo Saven van God. De dichter moge genaamd ongeloovig zijn, hij toont met*ucht y°! doen de te beseffen, dat onbaato! • Sheid en toewijding het hoogste zijn RcxM* geval de kern van alle groote ^diensten en van alle ware religie: OÏÏ 6 1 " oede doet ^Poat een God hem loonen zou, maakt i» . juist daardoor goede tot iets kwaads tot handel. En \Jit wie boosheid vliedt es voor de ongenade van dien God, Is laf!"
Multatuli noemt zijn Gebed dat van den „Onwetende". Als de „wetende" stelt hij satyrisch voor den man van de dogmatische leer, van de traditie, die zijn zelfzucht wil verbergen onder het kleed van zoogenaamde vroomheid. De „onwetende", die zijn zwakheid en twijfel belijdt, zal echter gemakkelijker in het Koninkrijk der Hemelen komen dan wie zich-zelf als wetend en vroom aanbiedt. Multatuli heeft geleden door het onwaarachtig Christendom van zijn dagen. Maar is dat onwaarachtige nog steeds niet in ons midden als het overheerschende ? Nieuwe stroomingen hebben den religieusen ernst gezocht, maar het onware blééf nog. De „onwetende" uit het Gebed komt in wanhoop tot den uitroep, dat er niet zulk een God is als men officieel beweert. Maar tegelijk voorvoelt hij iets, dat komen kan : „Misschien zijn we eenmaal wijzer 1 Eens misschien zien we in, dat Hij er is, dot Hij ons gadesloeg, En dat Z n zwijgen oorzaak had en grond. Welnu — Zoodra wij 't weten, is de tijd van loven daar." Is dit niet de taal van een wijze, die zich boven het kleinburgerlijke Christendom verheft ? Moet niet elk, die waarheid zoekt en dus ook waarachtige religie, éérst een periode van critiek doormaken, om daarna een zuiver godsdienstig inzicht op te bouwen '( Ons geloof moet berusten op kennis en ervaring van God en niet op dogma's, formules of theorieën. Echter die geestelijke kennis krijgen wij niet anders dan door veel strijd en langdurig innerlijk zoeken. Dr. G. A. van den Berg van Eysinga heeft gezegd : dat het waarachtig bidden is aanbidden. Als wij „religie" mogen definieeren als het besef van de eenheid van Eindig en Oneindig, dan is Gebed het gevoelen en het weten en het willen van die eenheid : het nalaten van het gebed, van dit gebed, is daarom met reden door Fr. von Baader „de eigenlijke zonde" genoemd. Onbeduidend en eigenlijk zelfs goddeloos is een bidden, door zelfzucht ingegeven ; de zuivere ziel bidt binnenwaarts met stille woorden. In zulk gebed komt de goddelijke Geest tot zich-zelven. Hij zoekt en vindt zich-zelf van binnen, in zich-zelf. De mensch, goddelijk van Wezen, maar door de veelheid van de verschijningswereld verbijsterd, moet tot zich-zelf komen, tot zich-zelf terugkeeren in het waarachtige Gebed, om zich van God bewust te worden. Zich aldus, biddende, bewust te worden van eigen diepen Aanleg — dat voert ons uit de vereenzelviging met het physieke leven op naar de vergeestelijking.
"GEBED.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1930/05/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112287:mpeg21:p005
"Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1930/05/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112287:mpeg21:p005
Te Carthago is deze week het internationaal Eucharistisch Congres gehouden. En na afloop hiervan zal er de 1500ste sterfdag van den Heiligen Augustinus worden herdacht. Carthago ! Welk een beteekenis gaat er van dien naam uit. Immers Carthago is eens, in de oudheid, een der meest vermaarde wereldsteden geweest; een stad die, na Rome, den grootsten glans heeft gekend ; die beschavingen heeft zien opkomen, bloeien en vergaan, die wereldheerschappijen heeft zien triomfeeren en ineen' storten en die tenslotte verwoest werd, doordat in vervulling ging het bovenvermelde woord van den Romeinschen senator Cato „Delenda quoque Carthago ; Carthago moet verwoest worden !" Carthago was aan een baai op een schiereiland gelegen en slechts met een vier kilometer breede landengte met den vasten wal verbonden. Het oudste gedeelte was de burcht, Byrsa genaamd en 69 meter hoog, die weldra de kern der stad uitmaakte. Naar de zeezijde werd de steile oever door een enkelvoudige, naar de landzijde door een dubbele versterkingslinie, alsmede door een veertien meter hoogen en negen meter breeden muur beveiligd. In de onderste verdieping van den muur was plaats voor 300 oorlogsolifanten, daarboven voor 24000 paarden en 2400 man. De omvang der stad bedroeg waarschijnlijk 24 K.M. Bij den aanvang van den derden Punischen oorlog (149 vóór Christus) zou het aantal inwoners van Carthago 700.000 hebben bedragen. Na de verwoesting der stad in 146 na Christus werd ten tijde van Keizer Augustus het plan uitgevoerd om Carthago te herstellen. De 3000 Romeinsche kolonisten, die derwaarts trokken, deden dicht bij de plek de oude stad hun NieuwCarthago verrijzen, doch dit breidde zich weldra zoozeer uit, dat het vermoedelijk allengs de plaats van het oude innam, althans het werd tot aan zijn verovering door de Vandalen tot de belangrijkste steden van het Romeinsche Rijk gerekend. In de Middeleeuwen werd het marmer der bouwvallen naar alle kanten verspreid en zelfs naar Italië overgebracht, zoodat men er thans van de grootheid der vroegere eeuwen weinig anders aantreft dan oude waterbakken en de overblijfselen van de groote Romeinsche waterleiding. De staatsregeling van Carthago was over het geheel aristocratisch. Men had er intusschen meer een aristocratie van geld dan van geboorte. De inkomsten der stad vloeiden voort uit schatting, door andere, afhankelijke koopsteden in geld en door de plattelandsbevolking in naturaliën opgebracht, uit de havengelden en tollen en vooral uit de opbrengst der mijnen. Voordat men deze laatste ter beschikking had, was er weinig muntgeld aanwezig. Men maakt zelfs gewag van lederen muntstukken, van staatswege gestempeld en tot gedwongen koers in omloop gebracht. Het huidige Carthago, de resten van wat eens
de groote wereldstad was, vormen een oord, waar de verbeelding gemakkelijk naar het groot verleden terug voert. Hoe oud dat verleden is? De Noordkust van Afrika is reeds vroeger gekoloniseerd geweest door de Phoeniciërs, die Syrië overbevolkten. Zij vonden een gemakkelijke landingsplaats tegenover Sicilië, reeds in hun macht, in een gunstige baai en drongen in het land door tot aan de bergketen toe, bekend als de Kolommen van Hercules. Tegenwoordig neemt men aan, dat Carthago ongeveer 822 jaren vóór Chr. door de Phoeniciërs werd gesticht, maar de oudste historie van Carthago ligt geheel in het nevelenrijk der legenden. Wat is er waar van de komst van Didon, de zuster van koning Pygmalion, die de Phoeniciërs zou hebben geleid, welke aan de kolonisatie van Sicilië niet meer voldoende hadden ? Wat is er waar van de herkomst van Carthago's naam, die niet anders heet te beteekenen dan „de nieuwe stad", (het nieuwe Tyr), „Cart Hadchat", wat door de Romeinen tot „Carthago" zou zijn gemaakt ? Wat is vast te houden van een oudste historie, waarvan slechts de fragmentarische mededeelingen van Romeinsche schrijvers, voornamelijk Titus, Livius en museumstukken als Punische maskers en fragmenten van afgodsbeelden en gebruiksvoorwerpen ons resten ? Iets meer hebben de geschiedschrijvers nagelaten omtrent het glorietijdperk van het Phoenicisch Carthago, dat met Griekenland worstelde en als beschermster optrad van de landen, die de Grieksche dominatie wilden weerstaan. En meer nog van de langdurige worsteling met Rome, dat, door de in Carthago ingetreden decadentie geholpen, in 146 vóór Christus voor goed ging domineeren. Veel is bekend van de Romeinsche overheersching, die Carthago platbrandde en slechtte, maar niet kon beletten, dat het uit asch en puinen herrees en opnieuw een metropolis werd, hoofdstad van de Afrikaansche provincie van het Romeinsche Keizerrijk, provinciale hoofdstad die andermaal met Rome zelf ging wedijveren. Een tijdperk bekend als dat van de Punische oorlogen. In den eersten daarvan betwistte Carthago Sicilië aan de Romeinen, en in den tweede streefde Hannibal hardnekkig er naar, om tegen Rome de Italianen op te zetten, die het onderworpen had en de Middellandsche zeevolken, die het bedreigde, maar het noodlottig einde ervan werd op Afrikaanschen bodem uitgevochten en leidde tot den militairen en maritiemen val van Carthago, wat echter niet belette, dat de stad de eerste handelsplaats bleef. Totdat in 147 vóór Chr. de Romeinen het wreede vonnis ten uitvoer brachten, om Carthago te doen vergaan, te verbranden en te slechten en zelfs zout over den bodem uit te strooien, opdat geen voedsel ooit er meer zou groeien. Caesar en Augustus hebben ten slotte Carthago weer opgebouwd, hetgeen 't aan zijn bevoorrechte ligging als handelsplaats en als graanschuur, die Afrika voor Rome was, te danken had. En Carthago herstelde zich spoedig. Als stad van handel, bestuur en studie, ook als stad van weelde en vermaak. Doch ook bracht het herstelde verkeer met Rome te Carthago het Christendom, dat zich vandaar over Afrika verbreidde. Andermaal kende Carthago de fabuleuze grootheid en weelde, maar tevens de decadentie, die opnieuw de paleizen zou doen ineenstorten. Deelend in Rome's grootheid en verval, ging het Romeinsch Carthago onder, toen het in 439 door de Vandalen werd genomen en aan Genseric en zijn opvolgen ten deel viel. Langzamerhand
zag het als het ware het rad van historie terugdraaien. In 533 door Belisarius in naam van Justinianus genomen, werd het aan het juk van den afvalligen Byzantijn onderworpen. Wreede lotgevallen, met zulke schrikkelijke verwoestingen gepaard, spaarden nochtans Carthago's bestaan, totdat de totale ondergang werd voltooid, toen in 698 Hassan Ben Nomane Carthago onder het Muzelmansche juk bracht en er slechts puinen liet, die door de Arabieren van Tunis en de Italianen en Sicilianen als stapelplaatsen van bouwsteenen beschouwd, en als steengroeven werden leeggehaald. Delenda quoque Carthago, had Cato gezegd. Carthago moet verwoest worden I En Carthago werd verwoest I Als zoon van een vrome moeder, Monica, en een heidenschen vader, Patricius, werd den twaalfden November 354 te Tagaste in Numidië geboren Augustinus, de later meest beroemd geworden kerkvader van het Westen. En het was in Carthago dat de 17-jarige jongeling zich toelegde op de letteren en de welsprekendheid, maar zich daarbij aan velerlei buitensporigheden overgaI in de heidensche kringen dier stad. Cicero's „Hortensius", een verzameling wijsgeerige artikelen, vestigde zijn aandacht op de wijsbegeerte en. in 374 voegde hij zich bij de secte der Manichaeërs, die door het vrije onderzoek der rede tot kennis der waarheid zochten te komen. Gedurende negen jaren vertoefde hij in hun midden en nog was hij niet bevredigd, zoodat hij aan alle waarheid begon te twijfelen. Toen opende de kennis der geschriften van Plato voor zijn onderzoekenden blik een nieuw gebied. Intusschen was hij in 383 te Rome en in 384 te Milaan als leeraar in de welsprekendheid opgetreden. Daar ontmoette hij bisschop Ambrosius en het was deze bisschop, die in Augustinus' leven een volledige ommekeer in levensopvattingen te weeg bracht. De ontmoeting van bisschop Ambrosius was voor Augustinus' leven beslissend. Aan dit feit heeft de Katholieke kerk (3 Mei) een feestdag gewijd. Na vrome overpeinzingen en wetenschappelijke oefeningen in de eenzaamheid werd Augustinus in den Paaschnacht van het jaar 387, tegelijk met zijn zoon Adeodatus door Ambrosius gedoopt. Op twee en dertig jarigen leeftijd keerde hij het volgende jaar over Rome naar zijn vaderstad Carthago terug, verkocht zijn goederen en gaf het geld dat hij er voor ontving aan de armen. Als hoofd eener ascetische vereeniging leefde hij nu in gestrenge afzondering, totdat in 391 de gemeente van Hippo Reguis hem tot presbyter (leeraar) koos. Als redenaar en als voorstander der rechtzinnige leer, trok hij weldra algemeene aandacht. In 395 ontving hij uit handen van Valerius, den bisschop van Hippo, de priesterwijding en geen van beide zal er op dat oogenblik aan hebben gedacht, dat Augustinus bisschop Valerius nog eens als bisschop van Hippo opvolgen zou. Sindsdien zocht Augustinus allerwege - n strijd met de Donatisten, om ze terug te voeren naar de katholieke kerk. Dat gelukte ^ 4U op een vergadering te Carthago, waar de secte ten °°£ »«» Augustinus grooten invloed uitgeoefend door de
I macht van zijn geest en van zijn taal. Hij overleed te Hippo den achtentwintigste» Augustus 430, terwijl die stad door de Vandalen werd belegerd, op 75-jarigen leeftijd. De stad werd na de inneming grondig verwoest en de wereld, die daverde van oorlogsrumoer aan alle kanten, had geen tijd om acht te slaan op het afsterven van een tijdgenoot, zelfs al was hij van een geestelijke grootheid van een Augustinus. Eerst later gaf men er zich rekenschap van wie en wat Augustinus geweest was en tot op heden heeft deze verreweg grootste der vlei heilige kerkvaders uit het Westen de eeuwen door de geesten weten te boelen. De heiligt Augustinus heeft meer dan wie ook, zijn stempel gedrukt op het geestelijk karakter van dl kerkleer en machtiger dan wie ook ingegrepen in de vorming van de christelijke dogmatiek Oneindig veel zou nog over dezen grooten kerkvader, dezen grooten heilige te schrijven zijn Wij willen daartoe in dit artikel echter niet overgaan, maar besluiten met een der vele lessen, die Augustinus der menschheid nagelaten heeft, nl. deze „dat het hart eens menschen niet stil wordt eer het in God z'n rust gevonden heeft".
"De 1500ste sterfdag van den heiligen Augustinus. Delenda quoque Carthago-Cato.". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1930/05/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112287:mpeg21:p005
Neen vriend over sigaretten kun je mij niets nieuws vertellen, want ik weet sinds jaren dat Chief Whip de beste voor mijn gezondheid is: t ARDATH VIR.GINIA Ook met kurk en goud LONDON
"CHIEF WHIP". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1930/05/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112287:mpeg21:p005
Na een ernstige ziekte is te Groningen overleden de heer R. Roelofs, arts en hoofdassistent bij de kindergeneeskunde. Hoewel geheel in beslag genomen door een drukken werkkring aan het kinderziekenhuis, vond de heer Roelofs nog tijd voor belangrijke onderzoekingen en publicaties. De thans ontslapene werd op 25 Februari 1887 te Kolium in Friesland geboren. Hij bezocht de rijkskweekschool voor onderwijzers te Groningen en was eenige jaren als onderwijzer werkzaam. Intusschen behaalde hij verschillende onderwijsakten. De heer Roelofs voelde zich evenwel aangetrokken tot de geneeskunde. Hij liet zich inschrijven aan de Rijksuniversiteit te Groningen, waar hij in 1918 het artsdiploma behaalde. Voor dien was hij reeds assisent bij de psychologie. Hij vestigde zich te Veenwouden. In Sept. 1923 werd de heer Roelofs assistent van Prof. Scheltema bij de kindergeneeskunde. VEREENIGING TOT AFSCHAFFING VAN ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN. Het jaarverslag over 1929 van de N ed - ® r ~ nio-ïnar tnt afsi-haffine van alcoholhoudende tot afschaffing van dranken spreekt o.m. van eemging un — 'Jen "sterken indruk, ri'aS der leden groeiende is en d* de vereenieing bezig is zich de plaats te herweren in het gevoels- en gedachtenleven van velen, welke zij eenige jaren aan andere dingen heeft moeten .afstaan. In schijnbare tegenspraak hiermede is de teruggang van het aantal leden van 19.017 tot 18.533. Op ljan. 1929 bedroeg het aantal afdeelingen 361, op 31 Dec. d.a.v. was het 350. Het verslag getuigt van optimisme op grond van verschillende geslaagde ondernemingen en de bovengenoemde opleving in het vereenigingsleven. Het bevat voorts een groot aantal gegevens omtrent de» verrichten arbeid op verschillend gebied: jfe
Bchriftverspreiding, reclasseering, jeugdbeweging, alsmede omtrent het contact met de di verse overheidsorganen. („N. R. Crt.") DE IEPZIEKTE. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw heeft nog eens de aandacht gevestigd op het K. B. van 17 April j.1., waarbij is bepaald, dat de gebruiksgerechtigde van iepeboomen, welke door den Minister zijn aangewezen als stervende of als reeds gestorven, verplicht is, binnen een door dien Minister te bepalen termijn die boomen te vellen en de schors onschadelijk te maken. De Minister roept thans de medewerking in van alle gebruiksgerechtigden van stervende of reeds gestorven iepcboomen, ten einde tot de opruiming daarvan en het onschadelijk ma ken van de schors te geraken. Aan de burgemeesters is verzocht, nauwkeurig toezicht te doen houden op de uitvoering der beschikkingen, op grond van bovengenoemd Kon. besluit te nemen. Daadwerkelijke Dierenbescherming. Een commissie tot wetsverbetering. Naar het maandblad „Daadwerkelijke Dierenbescherming" mededeelt, is een commissie gevormd, welke zich ten doel stelt het vraag stuk ter verbetering van onze tegenwoordige wetgeving ten opzichte van het dier, nader te bestudeeren en een verbeterde wetgeving te verkrijgen. Dit voorloopige werk-comité bestaat uit Mr. N. de Beneditty, rechter in de Arrond.-Rechtbank, voorzitter ; Jkvr. Mr. J. E. van Lennep, advocaat en procureur, secretaris-penningmeester der vereeniging ; Jhr. Mr. W. v d. Goes van Naters, ambtenaar van het O. M.; Mr. O. H. Arnhardt Jr., ambtenaar en O. F. J Brands, notaris, allen te Amsterdam. DE TOLLEN. Het Tweede Kamerlid Braat heeft den Mi nister van Waterstaat gevraagd of het den Minister bekend is, dat in den laatsten tijd veel moeilijkheden ontstaan door het drukke weg verkeer, in verband met de tollen op de wegen en of de Minister bereid is de Kamer mede te deelen, welke maatregelen genomen worden om de tollen op de wegen op te heffen en welke tollen daarvoor, met behulp van Rijkssteun, in de naaste toekomst in aanmerking komen ? DE „JOHAN VAN OLDEBARNEVELDT" HERSTELD EN WEER VERTROKKEN. Het reparatiewerk aan het stoomschip „Johan van Oldenbarneveldt" is, dank zij het \arde werken van de Amsterdamsche Droogaok-Mij., in zeer korten tijd gereed 'gekomen. Het groote nieuwe schip kon gisteren vertrekken. De passagiers kwamen voor het meerendeel gistermorgen weer aan boord. Toen zij allen te 12 uur binnen waren, was er geen aanleiding meer met vertrekken te wachten. Er was gemeld, dat de reis om twee uur iou worden aanvaard, op welk tijdstip het heel druk was aan de De Ruyterkade. De velen echter, die naar den lj-kant waren gegaan om het schip te zien passeeren, wachtten vergeefs, want het schip was reeds een uur eerder gepasseerd. Bestrijding der Kinderverlamming Landelijke organisatie. l*e 'sGravenhage ls onder leiding van Dr. J. Th. Terburgh, hoofdinspecteur van de Volksgezondheid (besmettelijke ziekten), een bespreking gehouden betreffende de landelijke organisatie van de poliomyelitis (kinderverlamming) - bestrijding. Hieraan namen deel een twintigtal specialisten, vertegenwoordigers van de gemeentelijke, geneeskundige en gezondheidsdiensten der drie groote steden, een afgevaardigde van het Instituut voor praeventieve geneeskunde te Leiden en de daarbij betrokken geneeskundige Inspecteurs. Prof. Dr. H. Aldershoff, directeur van het Rijks-Serologisch Instituut, was mede aanwezig, terwijl de voorzitter van den Gezondheidsraad, die verhinderd was zelf de vergadering bU te wonen, een vertegenwoordiger had gezonden. Een commissie uit den Gezondheidsraad had reeds vroeger een regeling ontworpen voor de bestrijding van deze ernstige kinderziekte, met welke regeling de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid zich had vereenigd. Daarbij wordt gerekend op de medewerking van een aantal specialisten, die de practiseerende geneeskundigen behulpzaam zullen zijn in het stellen der diagnose, wanneer vermoed wordt, dat een geval van kinderverlamming aanwezig is. Want het is voor de behandeling van deze ziekte van het allergrootste belang, dat het bestaan der aandoening spoedig wordt herkend, ten einde onmiddellijk de noodige maatregelen te kunnen treffen. Aan de geneeskundigen in Nederland sal spoedig bericht worden gezonden tot welken specialist zij zich in zulk een geval kunnen wenden. De te nemen maatregelen werden nitvoerig besproken, waarbij ook de aandacht werd gevestigd op het nut van een vroegtijdige toepassing van serum afkomstig van herstelde lijders of in het laboratorium bereid. Zoo spoedig over een voldoende hoeveelheid serum kan worden beschikt, zal aan de medewerkende specialisten een hoeveelheid in voorraad worden gegeven, zoodat deze behandeling na het stellen der diagnose oogenblikkelijk toepassing kan vinden. Pachtprijzen veenkoloniale boerderijen. . Kwijtschelding van liunr gevraagd. De scherpe daling van de prijzen der landbouwproducten, in het bijzonder van de hoofdproducten van het gebied van de Groninger en Dientsche Veenkoloniën, waardoor menig landbouwer in eene moeilijke finantieele posiüe is gekomen, is voor het bestuur van den Veenkolonialen
Boerenbond aanleiding geweest zich te wenden tot alle betrokken grondeigenaren-verpachters mei het verzoek te willen overwegen tot gedeeltelijke kwijtschelding der verschuldigde huur over te gaan, hetzij uit een daad van menschelijkheid, hetzij op grond van het meer zakelijk motief van eigen en algemeen landbouwbelang. DR. JULIUS RÖNTGEN 75 JAAR. Dr. Julius Röntgen, de bekende musicus, is gisteren 75 jaar geworden. DE ZAANDAMSCIIE SCHATGRAVERS. In strijd met de verwachtingen, zijn de Duitsche schatgravers gistermorgen teruggekeerd en hebben de opgravingen hervat. De kuil aan het einde der oude begraafplaats, werd weer open gemaakt. Hieraan werkten vijf menschen, die gistermorgen opnieuw zijn aangenomen. Naar de heer Langhirt mededeelde, zijn de noodige machines spoedig te verwachten. LOODAZÏJN GEDRONKEN. Het 3-jarig zoontje van den landbouwer A. Koene te Zuidhorn dronk- uit een fleschje loodazijn met het gevolg, dat het uit- en inwendig ernstige brandwonden opliep. De toestand van het kind was gisteren zeer ernstig. IN HET RUIM GEVALLEN EN GEDOOD. Te Dordrecht viel de 23-jarige Grieksche matroos D. T., aan boord van het s.s. „Anna Mazaraki", in het ruim. Met een zware hersenschudding werd hij opgenomen en naar het gemeentelijk ziekenhuis vervoerd, waar hij 's avonds zonder tot bewustzijn te zijn gekomen, overleed.
"BINNENLAND DR. R. ROELOFS †". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1930/05/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000112287:mpeg21:p005