De Duitsche dichter Bierbaum moest in zijn studententijd dienen en verhaalt daarvan in zijn herinneringen o.m. het volgende : Ik onderschat het gewicht van het marcheeren in 't geheel niet en ben er van overtuigd, dat kniebuigen en voorwaarts strekken van het geweer voor de spieren uiterst probaat is, aldus de dichter, maar mijn lyrisch gemoed vond er te minder bekoring in, omdat men het tc/en voor noodig hield, juist tegenover de „Einjahrigen" een kazernetoon aan te slaan, die ook minder fijn besnaarde zielen eenigszins onaangenaam aan moet doen. Gelukkig hadden wij een ouden korporaal,f wiens grofheid humoristische ondertonen bezat. Eens kwam hij me 's avonds, toen ik in burger met de roode Thüringer pet op naar een café ging, tegen. „Wel heb ik ooit 1" zei hij, „bent ,u niet de „einjarige" Bierbaum?" „Neen", antwoordde ik, „ik ben de corpsstudent Bierbaum." Hij kneep de oogen toe en knorde : „Dat is uw geluk! Anders moest u morgen in dekast!" Den volgenden dag vroeg hij mij : „Kent u een corpsstudent,, die precies op u lijkt en ook denzelfden naam draagt ?" „Ja," antwoordde ik, „ik ken hem uitstekend." „Zoo," antwoordde hij, „groet hem dan van mij eri zeg hem, dat zijn vader mij vijf-entwintig flesschen wijn moet sturen. Van een „Einjahriger" neem ik n.1. niets aan."
Provinciale Drentsche en Asser courant
- 15-06-1929
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Provinciale Drentsche en Asser courant
- Datum
- 15-06-1929
- Editie
- Dag
- Uitgever
- van Gorcum
- Plaats van uitgave
- Assen
- PPN
- 398540756
- Verschijningsperiode
- 1851-1962
- Periode gedigitaliseerd
- 2 juli 1870-30 december 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Drents Archief
- Nummer
- 139
- Jaargang
- 106
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
UIT BIERBAUM'S DIENSTTIJD.
Amateur-bergbeklimmer: — Ik ben verdwaald en
Amateur-bergbeklimmer: — Ik ben verdwaald en tie zelfs geen enkele wegwijzer of telefooncel, waai ik den weg te weten zou kunnen komen.
Maar Bert kwam niet.
„Bert jijI" zei meneer no» eens. Bert was geschrokken. Daar had hij heel niet op gerekend. Maar hij vatte moejl. ,,'k Heb den vorigen net een beurt gehad, meneer", zei Bert haperend. „Geen kwestie van", zei de onderwijzer. Het laatste cijfer staat bij Anna van Diemen". „Heusch waar, meneer, 'k heb alle plaatsen in Noord-Holland moeten opnoemen". ,,'t Doet er ook niets toe", zei meneer „jij hebt nog geen cijfer, dus je komt in alle geval hier". Met looden schoenen kwam Bert voor de klas. O, wat voelde hij zich ellendig. Wat een pech, dat meneer vergeten had, zijn cijfer op te schrijven. En nu juist de eerste beurt 1 „Vooruit, begin maar", zei de onderwijzer, terwijl bij hem den aanwijsstok in de handen gaf. Nu, Bert kon wel aanwijzen, maar niets zeggen. Hij stond daar met een mondvol tanden. En 't kwam natuurlijk uit, dat hij niets geleerd had. Hij moest nablijven en vertellen, waarom hij er niets van wist. Meneer van Dam vond hem erg dom. Nu moest hij voor zijn vrijen Woensdagmiddag alle wateren van Zuid-Holland en Zeeland vijf keer uitschrijven. En ze bovendien nog leeren. Hij was er het grootste deel van zijn prettigen middag mee bezig. Dat was wat anders dan met de soldaten spelen! Maar Bert nam zich voor niet meer zoo dom te zijn ï J. H. BRINKGREVE-ENTROP.
WIE HET STERKST IS.
door C. E. DE L1LLE HOGERWAARD.
Jongens, jongens, stevig trekken ! Wie het sterkst is 1 Opgepast! Twee aan één kant, twee aan d'ander ! Houdt het touw maar heel goed vast! Op den grond, juist in het midden, Teeken ik een dikke lijn. 't Tweetal, dat daar achter staan blijft, Zal de overwinnaar zijn. Jan en Karei, toe dan jongens, Geef 't niet op, maar houd flink vol ! — Als je toegeeft, is 't verloren, Krijg je samen op je bol.
Piet en Bob, laat 't touw niet schieten ! Glijdt het door je vingers 'heen, Dan verlies je 't vast en zeker En raakt stellig van de been ! 't Eind van 't liedje ? — 't Heele viertal Spartelt samen op den grond Niemand heeft het spel gewonnen, En Fifi, de kleine -hond, Blaft nu in zijn hondentaaltje : — Als vier vechten om een touw, — Rollen allen door elkander. — Is dat ook een spreekwoord, vrouw ? -
LEGPLAATJE.
j3it legplaatje kun je maken van leghoutjes of lucifers, waarvan de koppen verwijderd zijn, en knoopen (voor de zon en de hoofden der vroolijke jongens.) Je kunt wel zien, dat liet nu zomer is !
Anecdoie.
Op zekeren dag reed de Prins van Wales (die later Eduard VII zou worden) in een karretje naar een naburig dorp, waar bet juist markt was. Een oud vrouwtje, dat den Prins niet kende en niet het geringste vermoeden had, wie hij zijn kon — zich daar ook niet druk over maakte — vroeg hem, of hij wel zoo vriendelijk zou willen zijn, een zware mand met garnalen voor baar naar de markt mee te willen nemen. Hij reed immers tochl „Zeker wel, Moedertje," antwoordde de Prins, „maar je zou de garnalen toch zeker nog liever willen verkoopen, denk ik. Wat moet je er voor hebben?" „Twee shilling." 1) „Die heb ik niet, maar als ik je het portret van mijn Moeder er eens voor gaf ?" Het vrouwtje haalde de schouders op en vroeg: „Het portret van uw Moeder, mijnheer?! Maar wat heb ik daar aan? En wat moet ik er mee doen?" „Dat moet jij weten. Begin maar met het aan te nemen", antwoordde de Prins lachend. En hij stopte het verbaasde vrouwtje een goudstuk in de hand, dat ongeveer twaalf en een halven gulden waard was en de beeltenis van Koningin Victoria vertoonde. Lachend reed de Prins daarop verder. Het oude vrouwtje was niet alleen hoogst verbaasd, maar ook zeer tevreden over zulk zaken doen. En geen wonder! 1) Een shilling is zestig cent.
Raadselhoekje. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 't VORIGE NUMMER.
VOOR GROOTEREN. 1. Men moet geen slapende honden waKTcer maken. Londen, Athene, landlooper, kerk, Weenen, Sneek, mager, mom. 2. Olm, molm. 3. Heeft boer Japiks n ezels te koop aangeboden ? (Suez). Moet het nieuwe zadel hier bezorgd worden ? (Delhi). Hoeveel graden heeft het vannacht gevroren ? (Aden). Is Jan Staver onaardig tegen u geweest? (Verona). Laat meneer om ««;n uur of twaalf terug komen. (Rome). 4. In Arnhem, want ten Noorden van Arnhem ligt: de Zuiderzee, ten Zuiden : NoordBrabant, ten Oosten : Westervoort en ten Westen : Oosterbeek. VOOR KLEINEREN. 1. Vljegen. 2. P o e s Poortvliet. s t r o n n P k b b O 0 1 k g P Een beek. Rot. krot.
OM OP TE LOSSEN. VOOR GROOTEREN.
1. 2. Maak eens plaatsnamen in het buitenland van : Koos Mei Ab E Hein D Burg Toos En lu Leo G Brad Guus Barg Bedenk op ieder der onderstaande woorden een rijmwoord, maar doe het zóó, dat de nieuwe woorden, in dezelfde volgorde genomen, een bekend spreekwoord vormen. Meter — been — kogel — zin — te — zand — kan — Stien — vin — me — zucht. 3. Met h ben ik een insect, met sch sta ik in menigen tuin, soms zelfs op zolder, met D ben ik een rivier in Noord-Brabant. 4. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een groote, gekweekte bloem.
le rij een klinker. 2e „ een lichaamsdeel. 3e „ een grappenmaker. 4e „ een gedeelte van een duin. 5e „ 't gevraagde woord. 6e „ een vogel, die bij ons in 't vorjaar terugkeert. 7e „ een roofvogel. 8e „ een hooge berg. 9e „ een medeklinker. VOOR KLEINEREN. 1. Verborgen planten en bloemen. De weg langs het strand is te lang, Ann>e. Had Papa vergeten het nieuwe boek t<* bestellen ? Hij had liever Ben alleeit gesproken. Je hebt het gaas te ruim gespannen. Anton. (2). Jan de Riva rende als een pijl uit den boog weg. (2). 2. Een halve meisjesnaam, een verkleinuitga- g en een snaarinstrument vormen samen een bloem. 3. Welk zangvogeltje kun je maken van r ii s t el 4. Soms ben ik wit, je vindt mij dan in boeken en schriften. Wanneer ik echter in de natuur voorkom, kan ik heel verschillende kleuren hebben.
GEILLUSTREERDE HUISVRIEND
La....!a....Iaten we e—.even w....wachten, t....tot dit f....fakke!opt....tocht v—voorbij is.
AFZETTERIJ.
In het postkantoor te Amsterdam stond een heer voortdurend te morrelen aan een briefkaarten-automaat. De zaalwachter kwam eens kijken wat hij daar deed. — Ik heb strakjes 'n stuiver in de automaat gedaan en toen kwamen er drie briefkaarten uit, zei de meneer. — Daarom hoeft u nu toch niet zoo aan de handle te trekken ? — Ja, maar ik heb er zoo net weer een stuiver in gedaan en nu komt er niets. Dat vind ik afzetterij.
r — O, Jan dan toch! Mijn lippenstift is geen zegellak I
TERUGGEKAATST.
Vorst Hohenlohe zat eens als stadhouder van Elzas Lotharingen aan een diner, dat de Fresident der Fransche Republiek te Parijs gaf. Hij kwam naast een grootheid uit de Parljsche geldwereld te zitten. Deze kende den stadhouder niet. Een oud-Johannisberger werd rondgediend, maar de geldman dronk er niet van, en merkte op : „Ik houd niet van Rijnwijn, hij is zoo zwaar en grof als de Duitschers zelf zijn." Het antwoord van den stadhouder was kort: „Uwe opmerking is net als de Rijnwijn," zeidc hij.
DAT GING NIET.
President Lincoln stond eens in een der straten van Washington met een senator te spreken. Een neger kwam hem voorbij en groette onderdanig. Beleefd nam Lincoln wederkeerig zijn hoed af. „Groet je zoo'n neger zoo deftig?" vroeg de senator. „Zoudt ge dan wenschen," was de wedervraag, „dat een arme neger beschaafder was dan de President der Vereenigde Staten ?" vroeg Lincoln.
— Iedereen heeft één voet die kleiner is dan den andere. , — Bij mij is het juist anders. Ik heb éen voet, die grooter is dan den andere.
HET VERSCHIL.
Mark Twain verzuimde als kleine jongen dikwijls de school, en werd deswege door zijn vader met een stok gestraft. „Geloof me, jongen," zei de vader, „als ik je slaan moet, heb ik nog meer pijn dan jij." „Dat kan wel, vader," antwoordde de kleine Mark, „maar toch niet op dezelfde plaats."
VEGETARIERS.
De jongeman zocht geschikte kamers in een zeker dorp en hield een oude landman op den v/eg staande. „Kunt u mij ook zeggen of er hier vegetariërs zijn ?" „Dat weet ik niet," zei de boer In twijfel, „maar mijn zoon Jan heeft verleden week een vreemd beest geschoten, misschien was dat er wel een."
BEGRIJPELIJK.
Een toerist uit New-Foundland kwam woevend protesteeren bij den directeur van een groot hotel. —Ik voel me diep beleedigd, raasde hij. Toen ik vanmorgen in mijn kamer kwam om te ontbijten, stond daar slechts een bak water cn een schoteltje met hondenbrood ! De directeur was zeer ontdaan en belde het dienstmeisje op. — Heb je water en hondenbrood neergezet in kamer 23 ? vroeg hij. — Ja zeker, meneer, was het antwoord. De ober had me toch gezegd, die kamer klaar te maken voor een New-Foundlander 1
— Je kunt je niet voorstellen hoe moeilijk het fa om met een pen op papier te schrijven. i — O, dat is niets bijzonders drie weken geleden heb ik met een spijker op de meubels geschreven. Dat was lastig 1
ZIJN GALGENMAAL.
Gevangenbewaarder (tot een ter dood veroordeelde) : — Morgen wordt je vonnis voltrokken. Heb je vandaag nog ergens trek in ? Veroordeelde: — Jawe!, in 'n bordje verscTie aardbeien. Bewaarder: — Die zijn in dezen tijd van het jaar nergens te krijgen. Veroordeede : — Nu, ik wil met pleizier wachten, tot ze rijp zijn.
NIET ZOO BEDOELD.
Mevrouw (haar nieuwen mantel van mollebont aanpassend) : — Prachtig, hè, mannle T En wat merkwaardig, dat zoo'n kosteijke Jas komt van een klein, onbeduidend Menecf («en klein mannetje, woedend) : — Koor eens, dankbaarheid begeer ik niet, maar ik wou toch wel, dat je niet alle respect uit het oog verloor.
ZE WAREN BEST.
Tommy bij den drogist: — Meneer, mag ik nog zoo'n doos pillen, zooals ik gisteren voor mijn moeder gehaald heb ? Drogist: — Zei je moeder dat ze goed waren ? Tommy: — Neen, dat niet, maar ze passen precies in mijn windbuks.
ARME VROUW.
Jansen wenkt een auto aan, en vraagt; ,,Wat kost de taxi naar den schouwburg?" „Een gulden, mijnheer." „En als m'n vrouw meerijdt?" „Dat blijft 't zelfde, mijnheer." ,.Zie je nou we!," zei Jansen tot z'n vrouw, „ik heb je al zoo dikwijls gezegd, dat jij niet meetelt."