De minister van Oorlog heeft aan zijn Memorie van Antwoord inzake de rijksbegroting 1950 enige mededelingen, over de ontwikkeling van het defensiebeleid, mede als gevolg van de jongste internationale gebeurtenissen, vooraf doen gaan. Hierin zegt hij: „Mede naar aanleiding van een verzoek van de zijde van de Amerikaanse regering om zich uit te spreken over de maatregelen, welke Nederland in samenwerking met zijn bondgenoten in het Atlantisch Pact zich voorstelt te nemen, heeft de regering zich wederom beraden over de wijze, waarop Nederland op korte termijn kan deelnemen aan de algemene inspanning tot versterking van de defensiemiddelen."
Drie operationele divisies voor eind 1951 „Met nadruk heeft de regering zich geschaard achter het uitgangspunt, dat van de opbouw ener doeltreffende verdediging van het Noordatlantisch gebied geen sprake kan zijn, tenzij alle verbonden mogendheden bereid zijn om, naar mate hun krachten zulks veroorloven, een positieve bijdrage te geven aan de gemeenschappelijke defensieopbouw. De voornemens tot versterking van onze landsverdediging worden derhalve in belangrijke mate beheerst door de richtlijnen, welke internationaal zijn aanvaard en ook nog verder zullen worden uitgewerkt". De minister vervolgt: „de aanvaarding van dit uitgangspunt werd verantwoord geacht, niet enkel op principiële overwegingen, voortspruitende uit de strekking van het Noordatlantisch verdrag, maar bovendien nu zekerheid werd verkregen, dat de VS. en Canada bereid zijn om in omvangrijker mate dan reeds het geval was, landen ,welke materiele steun zouden behoeven, en daaronder Nederland, behulpzaam te zijn. Ook Groot-Brittannië gaat in Westeuropees verband een bijdrage leveren, die voor Nederland betekenis heeft." „Alleen op deze steun kan de versnelling der landsverdediging niet worden gebaseerd", zo verklaart de minister. „Deze hulpverlening kan voor de gevende en voor de ontvangende partij slechts van volle betekenis worden, wanneer zij wordt aangevuld door de resultaten van een verhoogde krachtsinspanning, welke zich weliswaar in de eerste plaats op het personeelsgebied, doch ook, zonder vitale economische belangen te
schaden, op het materieelgebied dient te ontplooien. Als basis voor de opbouw van de Nederlandse landsverdediging handhaaft de regering de principes, welke voor de defensieopbouw reeds eerder werden aanvaard". „Thans is dan in internationaal verband vastgesteld, dat boven en behalve het hierboven bedoelde programma maatregelen getroffen dienden te worden van de volgende aard: 1. Ten spoedigste dienen op het gebied van de landstrijdkrachten uit de beschikbare getrainde manschappen operationele eenheden te worden gevormd, welke in geval van nood terstond gemobiliseerd dienen te kunnen worden. 2. Ter verhoging van de veiligheid van West-Europa, zal ook Nederland een bijdrage dienen te geven in de nodig geachte paraat aanwezige en volledig getrainde troepenmacht te land. 3. Aan de versterking van de strijdkrachten voor luchtverdediging en van de tactische luchtstrijdkrachten zal door Nederland een passende en snelle bijdrage dienen te worden gegeven. Voorts zal, zodra de permanente raad een standpunt heeft bepaald oveij,de vraag, welke consequenties het 'principe der „balanced forces" voor de onderscheidende bondgenoten, en dus ook voor Nederland met zich meebrengt, de regering, ten deze rekening houdende met de verhoogde aandacht, welke voor de naaste toekomst zal moeten worden geschonken aan de verdedigingsvoorbereidingen te land, ter zee en in de lucht, de nodise beslissingen moeten nemen. Zij zal daarin uiteraard de StatenGeneraal kennen". Drie operationele divisies Ten aanzien van deze hoofdpunten merkt de minister nog het navolgende op: „Door het mobilisabel maken van uit Indonesië teruggekeerde landstrijdkrachten, alsook door het voltooien van de geoefendheid van de lichting 1949-11, vertrouwt de regering in staat te zijn om, indien op materieelgebied door internationale samenwerking tijdig het benodigde zal kunnen worden verkregen, voor het einde van 1951 drie operationele divisies ter beschikking te hebben". Met grote erkentelijkheid wil de regering te dezer plaatse doen blijken van het begrip, waarmede degenen, op wie thans een beroep moet worden gedaan, de reeds eerder aangekondigde maatregelen van bovenbedoelde aard hebben opgenomen. De diensttijd De periode voor eerste oefening krachtens de dienstplichtwet zal voor de jonge lichtingen worden aangehouden. Wanneer de internationale omstandigheden volgens het oordeel van de in het Atlantisch pact verbonden mogendheden vorderen, dat gemeenschappelijk een bepaalde sterkte aan parate troepen bij voortduring dient te worden aangehouden, zal de Nederlandse regering van de troepen, welke hun eerste oefening zullen hebben volbracht, moeten vergen, dat zij voor een alsdan nader te bepalen periode, langer onder de wapenen zullen Mijven. Ten aanzien van de kosten van de defensieplannen zegt de minister, dat de gemeenschappelijke verhoging van de voorbereidingen van de defensie van 's lands middelen omvangrijke offf-rs eist. Extra bedragen nodig „Ter dekking van de eerst nodige maatregelen in hoofdzaak op het gebied van land- en luchtmacht zal de regering voorstellen doen om boven
het totaalbedrag van de begrotingen voor Oorlog en Marine voor het dienstjaar 1951, welke eerlang aan de Staten-Generaal zullen worden aangeboden en welke hun grondslag vinden in het oorspronkelijke defensieprogramma der regering, extra bedragen aan te vragen, welke, naar verwacht wordt, 10 tot 15 procent zullen belopen van de voor 1951 aan te vragen gelden". „Vast staat, dat de defensiemaatregelen een verhoogde inschakeling van de Nederlandse industrie met zich brengen, waarbij het streven der regering gericht is op een zodanige werkverdeling tussen de verbonden mogendheden, dat op die terreinen, waarop de Nederlandse nijverheid zich heeft gespecialiseerd, ook voor andere landen het noditre zal kunnen worden gefabriceerd." De minister merkt op, dat met het bovenstaande slechts een eerste aanduiding is gegeven van de richting, waarin het toekomstige defensiebeleid zich zal bewegen. Hij hoopt in staat te zijn, tijdens de behandeling van de militaire begrotingen over 1951 nadere bijzonderheden te kunnen geven. Rekening moet worden gehouden met verdergaande maatregelen, waartoe in internationaal verband zal worden besloten. Orders voor Nederlandse industrieën Over de inschakeling van de Nederlandse industrieën, zegt de minister in zijn Memorie, dat zulks zoveel mogelijk zal geschieden. Onder vrije mededinging van alle daarvoor in aanmerking komende bona fide leveranciers. Enkele industrieën hebben zoveel orders van militaire zijde, dat zij daardoor, althans voorlopig, uitermate
afhankelijk zijn van de militaire departementen. Herbewapening West-Duitsland De opvatting, door sommige leden uitgesproken, dat het voor de versterking van de Westeuropese defensie noodzakelijk is om'alle in West-Europa aanwezige krachten samen te bundelen, deelt de minister ten volle. Dat hierbij ook gebruik moet worden gemaakt van de krachten, welke WestDuitsland kan bijdragen, meent hij te kunen onderschrijven. Herbewapening van dit land moet, naar het oordeel van de Nederlandse regering, worden gezien in nauwe samenhang met de opbouw van een geïntegreerde Westeuropese en Noordatlantische defensie. Voorts deelt de minister mede voornemens te zijn voor het verkrijgen van een grotere eenheid in het defensiebeleid, binnenkort over te gaan tot het instellen van een defensieraad, welke onder voorzitterschap van de minister van Oorlog en Marine zal bestaan uit de staatssecretarissen van beide departementen, de secretarissen-generaal van Oorlog en Marine, de chefs van staven van de krijgsmachtonderdelen en waaraan een secretaris wordt toegevoegd. Ofschoon de minister in principe van mening is, dat de leiding der defensie zou worden vergemakkelijkt door de instelling van een staatssecretariaat voor de luchtmacht bestaat, daaraan voor het ocrenblik nog geen onmiddellijke behoefte. In de hogere legerleiding zal binnenkort een nieuwe taakverdeling komen. Onder de topleiding zullen ressorteren: een chef van de generale staf, een chef luchtmachtstaf, een directeur personeel, een directeur materieel landmacht, een directeur materieel luchtmacht, een directeur bouwdienst en een directeur administratieve diensten.
"Regering gaat extra bedragen voor defensie aanvragen Zij zullen 10 tot 15% van de voor 1951 aan te vragen gelden belopen". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1950/09/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000147702:mpeg21:p002
"Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1950/09/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000147702:mpeg21:p002
Aldabi, Buenos Aires-R'dam 4 pas. Kp. Verde eil.; Bengkalis, DjakartaA'dam pas. 4 Gibraltar;Borneo, 4 vn. Djkarta nr. Cheribon; Celebes, 5 te A'dam vn. Djakarta; Cottica, 4 vn. Trinidad nr. Laguaira; Edam, 3 vn. New York nr. R'dam; Fairsea, Djakarta-R'dam 5 520 m W. Mentaweieil.; Garoet, R'dam-Djakarta 4 van Colombo nr. Belawan; Goya, Djakarta-A'dam 4, 275 m. W. Point de Galle; Indrapoera, R'dam-Djakarta pas. 4 Gibraltar nr. Marseille; Jagersfontein Daressalaam-A'dam 5 te Suez; Japara, 3 te Djakarta van R'dam; Java, A'dam—Balikpapan 5 te Port Said; Kamerlingh Onnes, 5 te R'dam vn. Dja karta; Klipfontein, 5 te Beira van A'dam; Kota Baroe, Djakarta-R'dam 5 te Djeddah; Kota Gede, 1 van New York nr. Djakarta; Kota In ten, 4 vn. Menado nr. Tarakan-Djakarta; Oranje, Djakarta-A'dam pas. 4 Socotra; Oranjefontein, A'dam-Beira 5 verw. Teneriffe; Phrontis, A'dam-Djakarta 4 pas. Beachyhead; Poelau Laut. 4 vn, Djakarta nr. Belawan; Polyphomus, 5 te Djakarta vn. Surabaja; Ranchi, Djakarta A'dam 3 van Colombo nr. Aden; Talisse, DjakartaA'dam 5 pas. Startpoint; Tawali, Djakarta-A'dam 5 te Port Sudan; Westerdam, R'dam-New York pas. 4 Scilly; Zuiderkruis, 4 vn. Surabaja, 5 verw. Djakarta. KLEINE VAART Amigo 5 pass. Holtenau naar R'dam. — Eemsstroom 4 pass. Holtenau naar Kampen. — Geja 5 te Delfzijl. — Inspecteur Mellema 5 te Delfzijl. — Libelle 5 te Rotterdam. — Meeuw 5 te Middlesbro. — Maria S 5 te Stallarholmen. — Navigatie 5 pass. Holtenau naar Delfzijl. — Rijn 4 van Helsingfors naar Amsterdam. — Tubo 5 te Harlingen. — Tuko 4 te Sundsvall. — Zeemeeuw 5 te Emden. — Wilhelmina W 4 van Kalmar naar Groningen.
"Waar zijn onze schepen?". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1950/09/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000147702:mpeg21:p002
60) Daarna was er nog tijd genoeg, om de toekomst verder onder 't oog te zien. Intussen bracht de morgenbestelling geen brief van Rufus en de avondpost, evenmin. „Ik zal wachten tot morgen en dan moet ik hem in elk geval schreven, of er een brief is of niet". En opnieuw trachtte ze te bedenken wat ze moest schreven, maar woorden en zinnen lieten haar in de steek of schenen een dubbelzinnige betekenis te hebben. Ze konden wel eens een heel andere indruk op Rufus maken dan zij wenste! „Als ik hem maar kon zien en spreken", dacht Letty. „Dan zou ik alles zo gemakkelijk kunnen uitleggen. Niet alleen wat betreft die el lendige geschiedenis met Alec, maai ook, hoezeer ik Rufus' edelmoedigheid en fijn gevoel op prijs stelde. Nwem bfl maar onverwacht op
Edenfield terug! Wat zou het heerlijk zijn met hem te spreken en te voelen, dat ik nü de woorden had gezegd, die ik al lang geleden had moeten zeggen. Brieven geven maar onjuiste indrukken. Als ik hem maar kon spreken!" En zo kwam ze tot de waarlijk toch eenvoudige oplossing. Ze zou hem opzoeken bij zijn moeder, 't Was niet zo ver, minder dan honderd mijl per auto en zelfs met de trein, die een omweg maakte, kon het onmobelijk een lange reis zijn. Het besluit was genomen. Ze zou Rufus opzoeken, alles uitleggen en dan haar toekomstplannen maken. HOOFDSTUK XI Het denkbeeld van deze reis om Rufus te spreken, scheen Letty zo eenvoudig en tevens zo uitstekend, dat ze nu maar hoopte, dat er de volgende morgen geen brief zou zijn. Immers, als hij niet had geschreven, zou z^j een veel krachtiger reden hebben, om naar hem toe te gaan. En, haar hoop werd vervuld, er was geen brief. GabrieHe, die in de laatste verlopen
twee dagen haar nogal doorzichtige voorraad tact had geoefend en beoefend, betuigde meer instemming dan verrassing, toen Letty haar plan, om Rufus die dag op te zoeken, aankondigde. „Je bent een gevoelig meisje", was haar commentaar. „Kun je autorijden? Zo ja, dan mag je mijn wagen lenen". „Maar Gabrielle, wat lief van je! Kun je hem werkelijk de hele dag missen ?" „O, dat denk ik wel". Gabrielle schepte blijkbaar behagen in haar rol van zelfopofferende vrouw, nu er weinig aan gelegen was. „Je kunt mijn rijbewijs nemen en zeggen, dat ik het ben, als er iets gebeurt", voegde ze er bij, met een argeloze voorliefde tot wetsovertreding, welke Letty in de lach deed schieten. „O, dat behoeft niet. Ik heb mijn eigen rijbewijs. Ik reed auto, tot vader gestorven is, weet je". „Is 't heus?" vroeg Gabrielle verrast en belangstellend. „Waarom ben je er dan mee opgehouden ?" „Nu, de financiën waren niet al te ruim", bracht Letty in herinnering. „O, maar toch een auto van de hand doen!" Gabrielle scheen het
een wonderlik denkbeeld te vinden, om iets uit gebrek aan geld na te laten. „In elk geval, neem de mijne maar. Hy loopt als een haas, dank zij zijn motor!" „Dank je wel", zei Letty ernstig. „Dat zal de reis veel gemakkelijker maken". Gabrielle was zo verheugd over haar eigen edelmoedigheid, dat ze Letty bij haar vertrek naar buiten volgde en zowel auto als bestuurster voldaan gadesloeg. „Als je denkt, de nacht te moeten overblijven of zo, doe het dan gerust", zei ze, blijkbaar meegesleept door haar eigen illusie, een weldadige sprookjespetemoei te zijn. „Ik bedoel, dat ik de auto wel een paar dagen kan missen, omdat ik altijd Al " Zelfs Gabrielle bleef nu in haar woorden steken en begreep, dat toespelingen op 't gebruik maken van Alec's auto op 't ogenblik wat misplaatst waren. Gelukkig had Letty gevoel voor humor genoeg om te glimlachen. „O, ik verwacht niet langer dan vandaag weg te blijven", sprak ze. „Maar als dat wel nodig is, zal ik er aan denken, dat je met oom wederzijdse
vriend kunt meerijden". Glimlachend en met de hand wuivend reed ze weg, terwijl Gabrielle haar stond na te kijken met een uitdrukking op haar gezicht waaruit duidelijk bleek, dat ze af en toe haar stiefdochter moeilijk te begrijpen vond. Het was een mooie morgen en Letty reed snel, opgevrolijkt door het gevoel, weer eens een auto te besturen en graag erkennend, dat Gabrielle's wagentje inderdaad „als een haas" liep. Met deze snelheid voortrijdend, zou ze op Birch Cottage (Berkenhoeve), het huis van Rufus moeder, tegen lunchtijd aankomen. Tenminste Bij nader inzien besloot ze, liever onderweg de lunch te gebruiken en dan in de middag haar reisdoel te bereiken. Zij was voor mevrouw Arling een vreemde. Mogelijk zou deze haar amper bij de naam kennen, want Rufus zou wel erg terughoudend zijn geweest tot hij wist, waaraan hij zich inzake hun verloving had te houden. Daarom was 't maar beter, een maaltijd, met de daaraan verbonden algemene gesprekken en gemakkelijk oprijzende vragen, te vermijden.
h Letty hield dus stil voor een De scheiden, maar welvarend ui a buitencafé en bevond, wat ze i ^ wens ook verwacht had, dat op lunch niets was aan te merken. Daarna reed ze in langzamer po verder en bereikte om pimuur de marktplaats Barcastle. ^ dat wist ze, was ze nog maa . - mijl of acht van haar bestem verwijderd, want Rufus ha n terloops zo ongeveer de te ^ weg verteld, juist voor hfl was ingeslagen. , ■_ na . Nu ze het doel van haar <■ ff . derde, begon ze zich nogal ^ achtig opgewonden te voe • ^ tussen liet ze zorgvuldig « - zichzelf de dingen, die z e zoll wilde, te herhalen. Immers. haar nog nerveuzer maken- ^ m wens, ze wist zeker, dat ze , gn over Rufus wel de juiste ^1 zou kunnen vinden. Als aai ^ ^ gebeurd was en gezegd wa ^ ee n zegd moest worden, zou ze ^ ^ zuiver geweten weggaan nieuw leven beginnen. (Wordt vervol
"LETTY'S moeilijke keuze door MARY BURCHELL". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1950/09/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000147702:mpeg21:p002
In de Memorie van Antwoord geeft minister Schokking als zijn mening te kennen, dat de geestelijke weerbaarheid van het Nederlandse volk een dusdanig vanzelf sprekende voorwaarde voor het welslagen der defensie is dat hij daarover dan ook niet in de nota over het defensiebeleid heeft gesproken. Het is waar, dat — en de afgelopen wereldoorlog leverde daarvan de bewijzen — een regering veel kan doen om het volk te doordringen van de noodzaak der verdediging. Hij meent echter, dat, ook al zal de stimulans der regering hier niet kunnen worden gemist, in Nederland het proces der geestelijke weerbaarmaking zal moeten verlopen op Nederlandse wijze. Dus in het bijzonder door het voorbeeld en de werkzaamheid van de talrijke organisaties, die het Nederlandse kerkelijke, politieke, sociale, economische en culturele leven kent. Vooral zij zijn het. die de betekenis van een verlies van ons vrije volksbestaan aan degenen, die het — na de bezetting — nog niet duidelijk mocht zijn, moeten inscherpen.
"GEESTELIJKE WEERBAARHEID". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1950/09/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000147702:mpeg21:p002
door I. D. VAN EXTER
8. Nee, het valt Pim, Pam en Pom lang niet mee. De hele dag moeten zij kolen rondbrengen en Berend blijft rustig achter het stuur zitten. Het enige wat hij doet is wegrijden, wanneer Pim, Pam enJPöm met een klant klaar zijn. De drie hondjes willen niet mopperen, maar het werk is veel te zwaar voor hen en bovendien zijn ze nog pikzwart geworden ook. Sommige zakjes lekken een beetje en
in de loop van de dag is er een hele laag kolengruis over hen heengedaald En Berend moet er nog om lachen ook. „Je moeder zal wel blij zijn, als ze jullie aan ziet komen", roept hg. „Lieve hemel, jullie lijken wel drie negers". Pim, Pam en Pom kijken elkaar aan. Wat moet dat nu? Ze kunnen het niet aan Moeder vertellen. Het moet een verrassing blijven.
"Pim Pam Pom". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1950/09/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000147702:mpeg21:p002
Beroepen te Heerlen, 3e pred. plaats G. Buitenmeyar, leger^redikant te Utrecht. Aangenomen naar Velsen H. P. Huisman te Makkum. Aangenomen naar Gent bij Nijmegen (toezegging) J. H. Renting te Heinekenszaad. Aangenomen naar Didam G. J. v.d. Burgt te Loenen. Bedankt voor Klundert JWieman te Hoog Blokland. Benoemd tot voorganger te Ede, Evangelisatie, P. G. de Vey Mesdagh te Rotterdam. Beroepbaarstelling: Ds. M. C. W. Wegelink, predikant bij de Belgische Nat. Kerk te Brussel (Laeken) stelt zich beroepbaar. Zijn adres is Romeinsesteenweg 896, Wemmei (Brussel). Gereformeerde kerken. Beroepen te Bodegraven vacature C. Houtman, J. P. Hartvélt te Ooster Nijkerk. Beroepen te Roosendaal J. Rinks, reserve leger-predikant te Heemstede. Gereformeerde kerk art. 31 K.O. Beroepen te Amsterdam-Z. J. Moester te Haarlemmermeer Westzijde. Bedankt voor Zaandam, C. Stam Ermelo. Chr. Gereformeerde kerk 2-tal te 's Gravenhage Oost. C. H. Polman, oud missionnair predikant, wonende te Zwijndrecht en J. H. Velema te Bunschoten. 2-tal te Zwolle, B. Nederhof te Dokkum en G- H. Velema
te Bunschoten. Bedankt voor Urk G. G. v. Minne te Huizen N-K Bapti. Gemeente Beroepen te Utrecht vac. G. W. Rijmen H .v.d. Werf te Tweede Exloërmond. Schoolnieuws ERE PROMOTIES AAN DE VRIJE UNIVERSITEIT Gelijk bekend zal ter gelegenheid van het 70-jarig bestaan van de Vrije Universiteit op 20 October a s. 3 EreDoctoraten worden uitgereikt- Als promotor van Prof. Dr. Bohatec te Wenen zal optreden Prof. Dr. H. Dooyeweerd, rector magnificus, als promotor van Prof. Dr. Hubert te Zürich Mevr. Prof. Dr. G. v.d. Molen en als promotor van het Tweede Kamerlid, de heer J. Schouten, Prof. Dr. A. M. Donner.
' l B'eel niet bij (UB.MW De onlangs wegens V e M . ' van een B.M.W.-automobiei Ulst ««n e gestelde W. van E. blijkt m ar *J op zijn kerfstok te hebben 8 Van E. is namelijk eni*. den met de door hem V ' W 8ei e . wagen naar een herenm, ^ Ul3t erde aan de Venestraat te ' s gereden. Op naam van een o e %( milie, die daar klant was v agSe f aE. twee overhemden en 'J n >C ^ t v an verzocht de rekening bil v. 8 «n .*v«cmug bil hrv """* CI1 noemde familie te willen en ?«waartegen uit de aard van T* ^ geen bezwaar werd gemaakt t * aal < ter de nota aan het --igeeev la - werd aangeboden, kwam tip adr «s ting aan het licht. De rJL ° pllc!l - moedt, dat Van E. zich noe Ver - deze praktijken heeft schuMf maakt. Q1 S ge
"Kerkelijk Nieuws Ned. Herv. Kerk". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1950/09/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000147702:mpeg21:p002
Het is geen toevallig verschijnsel, dat men voor het ontstaan van rt landbouwcoöperaties moet teruggaan naar het eind van de vo • eeuw. De landbouw maakte toen een crisis door, die de noodzaak n' 86 voren bracht, dat uitgezien werd naar middelen om het afnemend weerstandsvermogen van de individuele boer door een gezamenlk dienen van eikaars belangen op te vangen. Zo kwam men er toe ve schillende zaken, die men anders met particulieren regelde, coöne/ tief af te doen. Men stichtte kleine verenigingen, die het mogelijk maakten dat de leden volkomen met alles wat er in hun organisati gebeurde, meeleefden. Daardoor ging de boer al gauw in zijn coöpera 6 tie een verlengstuk van zijn bedrijf zien en groeide de betekenis van de coöperatie ver uit boven het directe geldelijke belang, dat men er mee beoogd had. Sindsdien hebben de omstandigheden zich sterk gewijzigd. Vele coöperaties, die klein opgezet werden, zijn uitgegroeid tot machtige lichamen, waarop de leden geen kijk meer hebben. De innige band, die vroeger tussen leden en vereniging bestond, werd losser en thans is het al zo ver, dat men zich kan afvragen of er nog wel voldoende belangstelling bestaat voor de coöperatieve gedachte en de coöperatieve organisaties die daaruit voortgekomen zijn.
In de Groninger Maatschappij van Landbouw heeft men zich onlangs met dit vraagstuk bezig gehouden. De maatschappij heeft haar afdelingen de vraag voorgelegd of, vergeleken bij vroeger', de belangstelling voor de coöperatie vooral bij de jongere boer niet aan het verflauwen is. De resultaten van deze enquête worden besproken in het algemeen maandblad voor het Nederlandse cooperatiewezen, dat uitgegeven wordt door de Nationale Coöperatieve Raad. Als een van de factoren, die voor een verminderde belangstelling kan worden aangemerkt, geldt dat de jonge generatie de coöperatie, die door haar vaders en grootvaders in het leven is geroepen, accepteert als een vanzelfsprekende zaak. Het verwezenlijkt schijnen van de doeleinden heeft — heel natuurlijk — een afnemende strijdgeest en idealisme met zich meegebracht. Vele jonge boeren realiseren zich niet hoe hun positie zou zijn als tegenover het steeds meer geconcentreerde particuliere bedrijfsleven, dat in vele gevallen gedwongen wordt zijn prijzen te richten naar die der coöperaties, geen krachtige eigen in- of verkoopcombinatie zou staan. Heel belangrijk zijn in dit opzicht ook de gevolgen van de tweede wereldoorlog op politiek, economisch of sociaal terrein. Veranderde inzichten en krachten op politiek terrein leidden er toe, dat velen huiverig werden voor het verheffen van de coöperatie-gedachte tot beginsel. De wens treedt naar voren dat middenstand en ambacht niet in het gedrang mogen komen voor zover er rationeel gewerkt wordt. Ook de geldschaarste onder de boeren tengevolge van het sterk gestegen prijspeil wordt als oorzaak van de tanende belangstelling voor de coöperaties genoemd. Vele jonge boeren zijn daardoor niet in staat aandelen van de een of andere coöperatieve fabriek te kopen en zodoende blijven deze te lang in handen van de rentenierende boeren. De feitelijke leveranciers of afnemers blijven dan buiten de organisatie, hetgeen de animo er voor schade doet. Ook de jaren van schaarste gedurende de bezettingstijd hebben er toe medegewerkt, dat de belangstelling voor de coöperaties geringer werd. De particuliere handelaren waren in staat meer willekeur in de aflevering te betrachten, waardoor zij aan bepaalde personen voordeliger aanbiedingen konden doen. De coöperatie daarentegen moest al haar leden over één kam scheren, zonder iemand te bevoorrechten. Bovendien heeft de particuliere handelaar vaak meer persoonlijk contact met de boeren
dan de coöperatie. De coöperaties tot verwerking der producten blijken een zeer belangrijke rol te spelen in het algemeen oordeel over de coöperaties. Hier treden namelijk de bezwaren het sterkst naar voren. De leveringsplicht, vooral in een tijd wanneer de teelt niet lonend is, geeft dikwijls stof tot critiek. Men heeft er bezwaar tegen, dat aan de niet-aandeelhouders van een bepaalde fabriek dezelfde prys wordt betaald als aan aandeelhouders. Voorts is bij verschillende coöperatieve fabrieken het coöperatieve beginsel aangetast, doordat te veel met niet-leden wordt gewerkt. De productiecoöperaties geven weinig aanleiding tot opmerkingen. De coöperatieve boerenleenbanken mogen zich in een grote belangstelling verheugen, niet alleen van de boeren, maar ook van de middenstand. Hun werkzaamheden breiden zich nog voortdurend uit en hun invloed op de welstand ten plattelande is groot. De vroegere bezwaren tegen onderlinge brandwaarborgmaatschappijen (te klein van omvang, waardoor te geringe risicospreiding enz.) zijn door reorganisatie, centralisatie en herverzekering opgeheven. De belangstelling voor de werktuigencoöperaties blijkt groot. Toen na de oorlog de tarieven van de loondorsers werden opgedreven, ontstond grote belangstelling voor de coöperatieve dorsverenigingen. Na zich aldus te hebben afgevraagd waar de oorzaken kunnen liggen van de verminderde belangstelling voor de coöperatie, heeft men zich de vraag gesteld hoe men de jonge generatie van boeren iets van het heilig vuur kan geven, waarmede men vroeger bezield is geweest. Als remedie wordt genoemd dat men op zoek zal moeten gaan naar een nieuw ideaal, een nieuwe doelstelling van grote importantie. Misschien kan dat gevonden worden in het streven naar meer eenheid. De coöperaties werken over het algemeen te veel op eigen terrein zonder gezamenlijke invloed aan te wenden in het belang van de boer. De coöperaties zouden, wanneer zij gezamenlijk zouden optreden, een zeer belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het vergroten van de invloed der medezeggenschap, het aanzien en de bestaanszekerhei van de boer in de gehele samenving. Wanneer daarvan de resu " ten zichtbaar zouden worden, z men de jonge boer misschien we zo ver kunnen krijgen, dat hij liep voor zijn coöperaties. Op ana , manieren waarop het gebrek aan langstelling zou kunnen wor JL geheven, komen wij in een volg rubriek terug.
"LANDBOUWKRONIEK Tanende belangstelling voor coöperatie". "Provinciale Drentsche en Asser courant". Assen, 1950/09/06 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 21-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMDA03:000147702:mpeg21:p002