HET KORTE VERHAAL HET IDEE.
Bij mr. James P. Henslaugh, eenig lid van het bankiershuis Branjoul & Henslaugh, Mayflowerstreet 236, Columbus, Ohio, U.S.A., vervoegde zich mr. Philip Mc. Coy, met het verzoek hem een crediet te verleenen. Wantrouwend nam mr. Henslaugh de armoedige kleedij van den bezoeker op. „U hebt dus geld noodig", vroeg hij, het stompje sigaar van den rechter- naar den linkermondhoek bewegend, „hoeveel en waarvoor ?" Mr. Mc. Goy ging rechtop zitten en antwoordde : „Wel de zaak zit zóó. Ik heb een idéé, een kolossaal idéé dat mij geld zal inbrengen Maar dat idee kan ik u niet vertellen, sir. That's impossible ! Want, als u het óók weet, dan heb ik het nakijken. Mij staan slechts twee wegen open : Of ik krijg het geld ter leen, zonder het idee te noemen, óf ik krijg het niet. Dan moet ik even wachten v tot ik de benoodigde tweeduizend dollar op de een of andere wijze bij elkaar kan sparen maar zoolang zal ik wel. niet leven En zoo zit de zaak !" Mr. Henslaugh schoof het stompje sigaar weer naar den rechtermondhoek en zei: „Maar man, denk je nu werkelijk, dat er ook maar één mensch in de Vereenigde Staten je geld zal geven zonder te weten waarvoor ? Wat voor zekerheid kunt u stellen ? „Geen enkele, sir ! Ik speel open kaart. Ik ben niet van dat soort, dat iemand het blauw van den hemel belooft. Ik spreek onomwonden, ook wanneer het niet mooi klinkt Wel! Kijkt u eens hier ! Hier bevestigt de directeur van de gevangenis van St. Paul, dat een zekere Philip Mc. Coy wegens bedrog en geweldpleging zeven jaar, vier maanden en twaalf dagen in de gevangenis aldaar gezeten heeft en een vermindering van straf voor de nog uit te zitten zeven jaar, vier maanden en twaalf dagen heeft gekregen. U ziet dus, dat ik een op parool ontslagen misdadiger ben, dat politie en justitie mijn signalement en mijn vingerafdrukken hebben, mijn verblijfplaats weten en geheel men leven kennen. Ik sta om zoo te zeggen dag en nacht onder politietoezicht. Als ik ook maar het minste of geringste uitspook, zit ik morgen weer in de doos en dan onherroepelijk voor de overige zeven jaar, vier maanden en- twaalf dagen! Wel ? Ik "ben niets en ik heb niets dan mijn idee en ik ga geen zekerheid stellen. Maar gelooft u werkelijk, mr. Henslaugh, dat ik voor 'n ellendige paar duizend dollar van u, of van een ander, een opsluiting van nogmaals een dikke zeven jaar in de prison zou riskeeren ? En is dat misschien geen zekerheid? Ik heb gezeten, goed. Maar ik heb er meer dan genoeg van. Dat zal u toch wel duidelijk zijn, sir 7" James P. Henslaugh nam uit de rechter bovenlade van zijn schrijfbureau twee biljetten van 1000 dollar. „Hebt u geen legitimatiebewijs?" vroeg hij.
Mc. Goy legde een krantenuitknipsel op tafel. Daarin stond te lezen, dat het Federal Bureau of Investigation U.S. Department of Justice, Washington D. C. om gevangenneming verzocht van den hierneven afgebeelden Philip Mc. Coy, zoo en zoo oud, het laatst daar en daar woonachtig, gezocht wegens bedrog en gewelddadige aanslagen. „Dat is mijn bevel tot arrestatie!" zei hij. „Is u dat voldoende... ?" Mac onderteekende de quitantie, nam bezit van de twee biljetten van duizend dollar en ging heen... Na eenige weken brachten de kranten het bericht, dat een zekere Philip Mc. Coy er met een groote som gelds vandoor gegaan was. Hij had zulk een vertrouwenwekkenden indruk gemaakt, dat de meest voorzichtige en de pienterste geldmannen er in gevlogen waren. Een listiger truc dan die, welke Mc. Coy had toegepast, moest nog uitgedacht worden. Bij de politie nog onbekende slachtoffers werden verzocht zich ten hoofdbureele te melden. James P. Henslaugh meldde zich aan. De hoofdcommissaris vroeg hem: „Wat voor zekerheid bood hij u aan?" — „Niets!" — „Waarom hebt u hem dan geld geleend?" — „Hij zag er zoo betrouwbaar uit!" — „Altijd hetzelfde. De man had niets!" — „Toch wel! Hij had een verleden! Hij staat onder politietoezicht!" — „Dan heeft hij u wat op den mouw gespeld! Onder ons toezicht staat hij niet!" Henslaugh schrok. „Hoe zit dat dan? Hij was toch voorwaardelijk uit de gevangenis ontslagen?!' — „Geen kwestie van! Hij was zelfs nimmer gearresteerd!" — „Maar er was toch indertijd een bevel tot gevangenneming tegen hem yitgevaardigd?" — „Allemaal zwendel! De man is nooit met politie of justitie in aanraking geweest!" Toen zonk James Henslaugh ineen. „Het geld is verloren!" zei hij dof. „Grooter uilskuiken dan ik bestaat er in de heele V. S. niet! Aan een man van onbesproken karakter heb ik crediet verleend!" Thuisgekomen vond hij een brief: „Dear Sir: Ik ben gelukkig en wel hier aangekomen en heb mijn schaapjes op het droge. U hebt zeker al wel vernomen, dat ik niet de man ben, waarvoor ik mij uitgaf. Zóódoende wou ik alleen maar uw vertrouwen winnen om u te kunnen bedriegen. Maar toch: met dat idee, dat was geen bedrog! Dat had ik werkelijk en dat was uitmuntend. Het is vaak practischer en voordeeliger, geen bedrieger geweest te zijn maar het te beweren, dein er wel een geweest te zijn en het te loochenen. Men moet heelemaal geen bedrieger geweest zijn, men moet maar doen alsof. Was dat geen schitterend idee...?" (Nadruk verboden).