Ter kennis van belanghebbenden wordt gebragt, dat er op een gedeelte der terreinen genaamd het Rozendaalsche Veld, de Rhedensche Heide, en het Word-Rhedensche Zand, met toestemming zoo van de betrokken Gemeentebesturen als van de eigenaars, op Woensdag den 30sten dezer , des vóórmiddags , door de Infanterie van het garnizoen te Arnhem eene Schietoefening met scherpe patronen zal worden gehouden, waardoor het gaan over die terreinen gedurende dien tijd hoogst gevaarlijk ïal wezen en aan een ieder ten sterkste wordt ontraden. Arnhem, den 26 April 1879. De Majoor Chef van den Staf der 4e Divisie, VAN AERSSEN.
Arnhemsche courant
- 28-04-1879
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 28-04-1879
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 7781
- Jaargang
- 66
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel. Waarschuwing.
ARNHEM, 26 APRIL.
Zelden werd , zoo ons geheugen ons niet bedriegt, de verkiezingsstrijd zoo vroeg aangevangen als dit jaar. Uit vele districten wordt nu reeds gemeld dat deze of gene voor het lidmaatschap der Tweede Kamer wordt genoemd — eene mededeeling, die aan hem, welke thans voor het district zitting heeft, verre vau aangenaam zijn zal. Wij kunnen ons voorstellen hoe een volksvertegenwoordiger wel te moede zal zijn, wanneer hij met de laatste regeringsbescheiden of kauerrapporten op zijne schrijftafel en de portefeuilles met het Bijblad binnen zijn bereik , in de dagbladen leest dat men bezig is over zijn mandaat te beschikken — zelfs zonder hem te raadplegen. Maar het volk heeft nu eenmaal den naam van wuft en ongestadig te wezen en zoo een bries uit het zuiden hem op zijn zetel gebragt heeft, hij moet er op rekenen dat een koeltje uit het noorden hem weder uit den zetel verwijdert. Varium et mutabile semper. ... populus. Wanneer men met eenige getrouwheid de dagbladen der verschillende rigtingen leest, dan zou men tot de meening komen, dat de wind vooral in anti-liberalen zin waait. De anti-revolutionairen zinspelen op eene geweldige slagting, onder de liberalen aan te rigten. Te oordeelen naar den toon, dien zij aanslaan , zou men bijna gaan gelooven , dat hst gansche nederlandsche volk met verontwaardiging
en afkeer jegens het tegenwoordige Kabinet in het bijzonder en de liberalen in het algemeen vervuld was. Wijst men op de meerderheid , waarmede de liberalen , voorstanders der rigting van het Kabinet, gekozen werden, dan heet dit het gevolg van misleiding , intrige , schandelijk bedrog en vooral van het verknippen der kiesdistricten. Onwillekeurig herinnert die laatste klagt aan het leven in de kinderwereld: de meeste knapen zijn geneigd te beweren , dat er »valsch" gedeeld is en anderen meer hebben gekregen dan zij. Ondanks die valschheid in kiesdistricten zal toch , naar den toon der anti-revolutionaire dagbladen te oordeelen , de partij ten wier behoeve die valschheid gepleegd werd , het onderspit delven en de conservativen maken koor met hen. Deze spreken alsof waarlijk hun beginsel nog eenige levenskracht had, ondanks de lessen die bij herhaling de stembus hun schonk. Zij gewagen van het stellen van kandidaten, van het aansluiten der kiezers, van het optreden van invloedrijke mannen aan het hoofd der beweging en zij vergeten ten eenemale dat het kuddeke conservativen, thans nog in de Kamer vereenigd, slechts gekozen werd uit condescendentie daar waar geene enkele andere partij kans had op eene overwinning. Waar geene rigting haar eigen kandidaat kon doen verkiezen nam men een onschadelijken kandidaat, een conservatief, niet omdat hij conservatief was, maar omdat hij noch anti-revolutionair , noch clericaal, noch liberaal was , maar bij de eerste kans, die een der rigtingen ziet om een eigen kandidaat te doen verkiezen , kan men zeker wezen , dat men de noodhulp ontslaat. De nederlandsche centrale kiesvereeniging, de leverancier van kandidaten voor alle districten , die zich tot haar konden wenden als de hollandsche huismoeder tot eene besteedster , heeft van hare aanbevelingen te weinig vreugde beleefd om te onderstellen, dat zij haar bureau weder| openen zal. De illusie , welke zij zich eenmaal vormde, om als eene soort van ma^onnerie te werken , is in rook vervlogen : door de geheime middelen , zoo die aangewend werden, is zij even weinig gebaat als door de openbare; •bij slot van rekening wordt het getal der conservativen
elke twee jaar met een paar van hen verï'inderd. De katholieken zijn verstandiger. Zij maken zooveel beweging niet als de anti-revolutionairen en conservativen. Zij weten trouwens uit ondervinding, waar voor hen iets te winnen of te verliezen zou vallen. In Limburg en oostelijk NoordBrabant , in Friesland , Groningen , Drenthe, Utrecht . en Zeeland behoeven zij geen enkele poging aan te wenden. In de beide eerste provinciën is voor hen geene ernstige concurrentie te duchten, in de vijf laatstgenoemde kan concurrentie hun niet baten. Slechts in Noord- en Zuid-Holland en westelijk Noord-Brabant, in Gelderland en Overijssel is het mogelijk, dat zij in enkele districten de meerderheid verwerven. De liberalen worden dus wel bedreigd, maar ofschoon wij waakzaamheid aanraden , gelooven wij niet, dat het gevaar zóó groot is. Vooral nu men de effectenbelasting tot schiboleth bij de verkiezingen stellen wil. Dat schiboleth is niet door de liberalen gekozen. Zij hadden zelf gewenscht, dat de quaestie beslist ware en de wet aangenomen of desnoods verworpen vóór de verkiezingen plaats hadden. De afdoening er van is echter niet meer te verwachten, en ditmaal zal het finantieel beleid der Regering, en bepaaldelijk haar voorstel om eene belasting van de effecten te heffen, de quaestie zijn die bij de stembus wordt gesteld. Maar nu betwijfelen wij het zeer, of, zoo die quaestie gesteld wordt, de meerderheid zich wel scharen zal aan de zijde van hen, wier vurigste wensch is dit Kabinet te doen vallen. De heffing van eene matige belasting van het kapitaal is zoo billijk en werd sedert zoo vele jaren verlangd door allen die voor grondbezit, personeel, patent, accijnsen enz. te betalen hadden, afgescheiden van hetgeen zij op staatkundig of kerkelijk gebied verlangden, dat het ons zeer verwonderen zou, zoo eensklaps op aandrang van de leiders eener politieke partij, die volksovertuiging plaats maakte voor de meening, dat een effecten-belasting verkeerd is en de Regering, welke haar voorstelt, niet aan het bewind mag blijven. Zelfs Amsterdam, de effectenstad bij uitnemendheid, zal waarschijnlijk eene teleurstelling bezorgen aan diegenen, welke wanen, dat het voorstellen
dezer belasting aan de Regering eene nederlaag bezorgen zal. Van geen belasting kan men zeggen dat zij populair is, maar zoo er eene op dien naam aanspraak kon maken, dan zou het wel deze zijn, waarvan het beginsel wordt voorgestaan door velen die kapitaal bezitten, en door nog velen meer, die het niet bezitten en deze laatsten vormen de meerderheid van de kiezers. Wij herhalen echter, dat het niet aan de Regering is te wijten zoo de belasting-quaestie de stembus-quaestie wordt en het van hare zijde dus geen jagt maken was op de volksgunst, toen zij die heffing aan de Vertegenwoordiging voorstelde. Men zal niet de effecten-belasting in het bijzonder, maar het geheele finantiele beleid der Regering tot schiboleth nemen. Welnu, dat dan zij die haar op dit punt willen doen vallen, zeiven duidelijk zeggen wat zij verlangen. Geen algemeenheden : als spaarzaam beheer, vermijding van overtollige uitgaven, heffing van billijke, gelijkmatig drukkende belastingen enz.; maar dat zij met een programma optreden, vermeldende welke uitgaven zij niet willen, welke belastingen zij wèl verlangen : dan is de quaestia zuiver gesteld en het zou ons verwonderen, zoo de meerderheid der kiezers zich dan tegen de Regering verklaarde. Tot hiertoe lezen wij in de artikelen en adressen tegen de effecten-belasting wel velerlei uitdrukkingen tot afkeuring van het ontwerp en ook enkele gronden, waarop die afkeuring berust , alsmede tal van verwijten tegen het Kabinet en de lieoge uitgaven, maar te vergeefs zal men zoeken naar een wenk welke belasting de bestrijders zouden verlangen, of eene duidelijke aanwijzing op welke uitgaven moet worden bezuinigd. En bij de stembus moet toch de quaestie wezen: wilt gij deze belasting of gene, en niet, wilt gij deze belasting of geene. Had men daartusschen de keus , fja dan lijdt het geen twijfel of alle kiezers zouden zich scharen bij de tegenstanders der Regering, maar helaas! zulk eene keus zal in junij zoo min als later aan het nederlandsche vol gelaten worden. Juist daarom gelooven wij dat d e slagen, welke bij de aanstaande verkiezing tegen de Regering worden Jgerigt, zoo verpletterend niet zijn zullen, zoo althans dit wapen, de effecten-belasting, gebezigd wordt om ze toe te brengen.
4) De bloedkoralen speld. HET FLUWEELEN MASKER.
— En gij , de graaf de Brouage , neef van een pair van Frankrijk , gij, wiens adel reeds uit de achtste eeuw dagteekent, gij aarzelt om u te verbinden aan het geslacht van een eenvoudig edelman , omdat gij geen gezant, geen afgevaardigde zrjt, noch eene betrekking aan het hof bekleedt! Gij zijt wel beschroomd in uw liefde. — Ik ben arm en ik heb geen toekomst zonder. de bescherming van mijn oom. — Zoudt gij genoodzaakt zijn om stil en onbekend in een verlaten kasteel uw leven te slijten ? Ik weet dat en ik wensch dat gij daartoe besluiten kondt. Ik zou u niet willen, wanneer de markies de Brouage zijn zoon verloor, want dan zoudt gij het pairschap erven en gij zoudt kunnen meenen, dat ik u niet om u zeiven alleen beminde. — Daarvoor behoeft gij niet te vreezen. Want opdat de waardigheid van pair in een zijtak overgaat, is er een koninklijk besluit noodig en de koning is vrij om in dien zijtak zijn eigen keus te volgen. — O, hernam Octavie glimlagchend, nu ik weet, dat ik nooit de gade van een pair worden zal en juist omdat ik dit weet, verzoek ik u mij te antwoorden. Wilt gij dat ik uw verloofde ben ? — Ik smeek u, mij verlof te geven u mijn verloofde te noemen ! riep de jonge graaf. — Maar pas op. De belofte die wij hier afleggen behoort niet tot die grillige verbindtenissen, die als gangbare munt der galanterie dagelijks in alle salons gewisseld worden. Van dit oogenblik af, René, behoor ik u toe .... en gij mij .... wat er ook gebeuren moge. — Wat er ook gebeuren moge , herhaalde de graaf de Brouage ernstig. — O, hoe gelukkig gevoel ik mij thans, auchtte Octavie, terwijl zij haar hand tegen het
hart drukte. En een traan glinsterde aan hare lange wimpers , toen zij hare fraaije oogen sloot. — En nu, hervatte zij met vaste stem, moeten wij scheiden. Die dwaze romance is bijna geëindigd en mijn vader, die ons van verre gadeslaat , komt naar ons toe. Ik wil niet, dat gij van avond nog een woord er over spreekt.. Morgen zal ik hem zeggen, dat mijn besluit vaststaat en dan zal ik n laten weten, wat gij doen moet. Maar nu wensch ik , dat gij terstond dit huis verlaat om allerlei praatjes en noodelooze verklaringen te voorkomen. René was te ontroerd om eenig antwoord te kunnen geven. Hij zag ook dat de heer de SaintHélier zijne dochter bijna genaderd was en hij wilde niets liever dan een welligt onaangename ontmoeting voorkomen. Hij boog zich eerbiedig voor Octavie en verwijderde zich toen, zonder door iemand te worden opgemerkt. Een oogenblik later bevond de graaf zich op de place Royal en daar geen rijtuig hem wachtte, gevoelde hij plotseling de lust bij zich opkomen om te voet huiswaarts te keeren. Hij kon toen niet gissen , dat deze togt hem duur te staan zou komen. Het was helder en droog weder, maar René gevoelde de koude nachtlucht uiet, die hem tegenwoei. Vijf maanden was het geleden dat de^graaf René de Brouage voor de eerste maal Octavie de Saint-Hélier had ontmoet. Het was op een groot bal dat door de stad Parijs gegeven werd, ter gelegenheid van de geboorte van den hertog van Bordeaux , en de hartstogt, dien zij hem had ingeboezemd, dagteekende bijna van die toevallige ontmoeting. Hij vertoonde zich weinig in de wereld; hij was een in zich zelf gekeerd en zwaarmoedig man. Hij had veel van Chateaubriant gelezen, maar weinig met vrouwen omgegaan. Hij was dan ook rijp voor een vurigen hartstogt en zou bij den eersten donderslag veel eer vlam vatten dan zijn losbandige neef. Acht dagen na deze ontmoeting had hij zich aan den ridder de Saint-Hélier laten voorstellen, die gaarne zonen van aanzienlijke familien bij zich ontving. Een maand later was hij smoorlijk
verliefd op Octavie die zeer goed begreep, welke aandoeningen zij bij hem had opgewekt. De vrouwen bedriegen zich nooit in de gevoelens , die zij inboezemen en de minst verstandigen zelfs lezen in de harten als in een open boek. Weldra liet hij doorstralen, dat hij een huwelijk zou verlangen, en de wijze waarop het jonge meisje deze zijdelingsche verklaringen opnam, deed hem alle voorzigtigheid uit het oog verliezen. Zij scheen hierover in het minst niet verwonderd, verwierp alle gekunstelde gemaaktheid en poogde niet voor hem te verbergen , dat zij zich door zijn voornemen gevleid gevoelde. Kortom zij was eenvoudig en openhartig en René besefte, dat het oogenblik aangebroken was, waarop hij tot een besluit moest overgaan. En toch kon hij niet zonder een gevoel van schrik terugdenken aan den stap, dien hij zich verpligt had gezien te doen. Zijn geheele vermogen bestond slechts uit een klein stuk land en een oud, vervallen kasteel. Bovendien was dat goed nog onverdeeld gebleven en zijn broeder Fabien verteerde bijna de geheele opbrengst, want deze was even verkwistend en zorgeloos als René zuinig en verstandig was. De jonge graaf was dus geheel van zijn oom, den markies de Brouage , afhankelijk, die zich met het zoeken van een betrekking voor hem in de diplomatie belast had. Deze edelman had zeer strenge begrippen omtrent zulke verbindtenissen. Hij had eertijds zijn wapenschild verguld door een rijk huwelijk, maar hij had zijn adeldom daardoor niet bezoedeld, want de overleden markiezin zou door hare familiepapieren geregtigd zijn geweest om te worden opgenomen in elk adellijk klooster van Duitschland, waarin zij verkoos, niettegenstaande men op het stuk van kwartieren daar zeer streng was. De generaal zou dus niet spoedig zijne toestemming geven tot dit huwelijk van zijn neef met de dochter van een onbeduidend edelman, wiens adeldom zelfs zoo zeker niet was. Hoeveel moeite René ook deed, hij kon niets van het vroegere leven noch van het tegenwoordige bestaan van den beer de Saint-Hélier te
weten komen. Deze ridder van min of meer verdacht allooi, had het voorkomen en de manieren van een edelman en zijn huis was op den besten voet ingerigt. Maar waar komt hij vandaan en waarvan leefde hij ? Had hij goederen die hem een groote rente opleverden, of ontving hij een inkomen van het gouvernement ? Hoe kwam hij in het bezit van die veelkleurige lintjes die zijn knoopsgat versierden ? Natuurlijk had de graaf de Brouage niet zulk een onkiesche vraag tot Octavie durven rigten. Herhaalde malen had zij hem te kennen gegeven , dat haar vader eertijds voor prinsen van den bloede met zeer vertrouwelijke commissien belast was geweest en een gedeelte van zijn vermogen verkregen had door de diensten, welke hij aan buitenlandsche hoven bewezen had. Maar die aanwijzing was een weinig vaag en het wa* zeer moeijelijk om het juiste te weten te komen. René kon dus wel verwachten, dat zijn oom volstrekt niet zijn goedkeuring aan dit huwelijk schenken zou. En om dezen onhandelbaren oom tot andere inzigten te brengen, was voorzeker geen gemakkelijke taak. Hij wa* een man, die stijf op zijn stuk stond en die gewoon wa» zijn gezin te regeren evenals vroeger zijn dragonders van het negende regement. Niet vatbaar voor eenig ideaal, schertste hij altijd met iedere teedere genegenheid en dreef hij den spot met allen, die zijn meening niet waren toegedaan. René behoefde zelfs niet op de voorspraak van zijn neef Henri te rekenen, die zjjn liefde voor de schoone Octavie vermoedde en die onophoudelijk met zijn hartstogt den gek stak, en evenmin op die van zijn nichtje, want deze keurde ongelijke huwelijken ten strengste af. Hij had dus met veel moeijelijkheden te kampen , wilde hij zijn eenmaal genomen besluit ten uitvoer brengen. Maar hij was vrij en zijn eigen meester en hij zou zijn grootsche plannen voor de toekomst laten varen , om zich met zijn geluk tevreden te stellen. Hij had vertrouwen. Hij geloofde zelfs , dat de gevierde Octavie nimmer haar jeugd , haar weelde en haar parijsche salons zou betreuren.