Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem; Gelet op art. 54 en 166 der Gemeentewet, Maken bekend da 4, door den Raad dier gemeente in zijne vergadering van 6 dezer zijn benoemd tot leden in de volgende vaste Raadscommissien, in plaats van de daarin zitting gehad hebbende leden, die met den ln Dingsdag dezer maand als leden van den Raad zijn afgetreden. in de Commissie bedoeld bij art. 44 van het reglement van orde voor den Gemeenteraad , de heer J. C. Maris ; in de Commissie voor de verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, deheerenmr. B. P. baron van Yerschuer en mr. L. J. van Gelein Yitringa; in de Commissie voor contentieuse zaken, de heeren mr. J. H. Andié de la Porte en mr. L. J. van Gelein Vitringa; in de Commissie belast om Burgemeester en Wethouders bij te staan in de uitvoering der bepalingen onder lett. g. h. en i. van art. 179 der Gemeentewet, de heer P. W. van der Sleydeu. Arnhem, 9 September 1879. Burgemeester en tVethouders voornoemd, F. Pels Kijcken. De Secretaris , H. H. V itringa.
Arnhemsche courant
- 11-09-1879
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 11-09-1879
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 7896
- Jaargang
- 66
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel. Bekendmaking.
(1) De Middelb. Ct. schreef onlangs in eene
(1) De Middelb. Ct. schreef onlangs in eene vlaag van zwaarmoedigheid: «Moge van het > vleugje, dat de ministeriele krisis, welke pas >afgeloopen is, van de eerstvolgende scheidt, even «gebruik gemaakt worden om iets tot stand te «brengen, dat voor duizenden een weldaad zou «zijn" , enz. Is het geen teeken, geen waarschuwend teeken des tijds, wanneer de als het meest liberaal erkene organen, zoo weinig op de stabiliteit eener parlementaire regering durven vertrouwen ?
ARNHEM, 10 SEPTEMBER.
Het Vaderland heeft niet alleen bezwaar tegen hetgeen wij over het programma der nieuwe centrumpartij gezegd hebben, maar ook tegen zulk eene partij zelve. Hierover schrijft het : «Maar indien het hier werkelijk te doen is om de vorming van een nieuwe conservative partij, waarom dan een anderen naam ? Waarom dan de conservative partij herdoopt in centrumpartij — een uitdrukking, die niets zegt en veel verwarring zal stichten ? Is het omdat de nieuwe partij, indien zij onder haar waren naam optreedt, terstond antipathie zal wekken ? Of ^is het omdat de Arnh. Ct. wel met de conservativen wil zamenwerken, maar niet op genade en ongenade in het conservative kamp wil overgaan ? »Men zegge niet, dat de naam weinig ter zake doet. Juiste namen geven zuivere verhoudingen. Speculatie op de halfslachtigheid van vele Nederlanders, die gaarne tusschen de beginselen doorzeilen, is een ongeoorloofde speculatie. Zal de conservative partij, met nieuw bloed versterkt, als een jeugdige phenix uit de asch verrijzen, uitstekend — maar men hebbe dan ook den moed openlijk te erkennen, dat reorganisatie eener behoudende party in de bedoeling ligt. »Een conservative partij is voor de ontwikkeling van het constitutionele stelsel onmisbaar; —
een centrumpartij niet alleen in naam, maar in daad — een middenpartij met een partij links en eau partij regts is een onding, omdat zij een parlementaire regering onmogelijk maakt. Een parlementaire regering is op den duur onhoudbaar, tenzij in en buiten het Parlement twee groote partijen tegen elkaar overstaan, die beiden in staat zijn elkaar als regeringspartij te vervangen. Zie op Engeland, waar de goede werking van het constitutionalisme misschien wel in de eerste plaats aan het voldoen aan die voorwaarde te danken is." Het blijkt uit deze woorden , dat het Vaderland onze bedoeling met de vorming eener nieuwe partij, eene centrum- of middenpartij , geheel misverstaan heeft. Wij hechten overigens aan de benaming van centrum- of middenpartij niet de minste waarde. Wil men de nieuwe partij noemen de oud-liberale of de nieuw-conservative partij, wij hebben er volkomen vrede mede. Ook aan het weglaten van oud- (liberaal) en nieuw- (conservatief) zouden wij het hechten, wanneer daarvan niet zeer veel misverstand te duchten ware. Wij blijven liberalen, en onderscheiden ons daardoor genoeg van de partij der geavanceerd- liberalen , maar de uitdrukking liberale partij zou, na de ontbinding van de liberale partij , zooals deze tot nu toe bestaan heeft, dubbelzinnig wezen. De nienwe partij zou schijnen niets meer te zijn , en ook waarschijnlijk voor niets meer gelden, dan eene onbruikbaar geworden, ingebalsemde en duurzaam gemaakte oude partij. En wij verlangen eene nieuwe partij, met een nieuw stelsel. een nieuw programma , en — bovenal — nieuwe praktijken. Niet minder gevaarlijk en tot allerlei misvatting en misverstanden aanleiding gevende , zou het wezen , wanneer wij ons enkel noemden de conservative partij. Dit blijkt reeds dadelijk uit hetgeen het Vaderland nu reeds schrijft. Het geeft ons den raad , ons liever op te lossen in, of althans te vereenigen en te vermengen met de bestaande conservative partij en schrijft onze keuze van het woord centrum- of middenpartij toe aan beschroomdheid, omdat, indien deze partij «onder haar waren naam optreedt, zij terstond antipathie zal opwekken." Het Vaderland doet zelfs de zeer vreemde vraag: «Of is «het, omdat de Arnh. Ct. wel met de conser«vativen wil medewerken, maar niet op genade «of ongenade in het conservative kamp wil over»gaan ?" Uit hetgeen wij in ons vorig artikel gezegd hebben, zal het nu wel reeds aan het Vaderland
duidelijk geworden zijn , dat wij even weinig met de oud-conservativen willen en kunnen »medewaken", als «in hun kamp overgaan". Deze zoogenaamde conservativen waren niet conservatief , maar reactionair. Zij reageerden, waaien zooveel zij konden , tegen de Grondwet, de grondwettige instellingen, de grondwettige regten en vrijheden. Zij hielden niet alleen tegen, zij duwden achteruit. Zij stonden en staan lijnregt tegen ons over. Wij willen niet alleen de Grondwet, hare instellingen, de in 1848 verkregen of beter gevestigde regten en vrijheden handhaven , wij willen ze ontwikkelen, verbeteren en volmaken. Wij zouden de oud-conservativen niet gebruiken kunnen, even weinig als zij ons zouden kunnen gebruiken. Doch daarenboven, al wilden wij — wat wij volstrekt niet w'llen — oud-liberalisme met oudconservatisme zamensmelten , om uit deze alliage eene nieuwe partij te smeden, wij zouden het niet kunnen, want het oud-conservatisme is met de oud-conservative partij te niet gegaan. Om met iemand mede te werken moet deze «iemand" toch bestaan, en waar is taal of teeken der vroegere oud-conservative partij te vinden ? Waar is dit «conservative kamp" gelegen, dat het Vaderland ons zou willen doen betrekken ? Wij hebben er geene kennis aan ; wij zien het nergens. Er zijn zekerlijk ond-conservativen overgebleven, de heer Heemskerk, b. v., de heer Sehimmelpenninck, misschien nog een paar dozijn meer, maar deze overgeschoten exemplaren van een uitstervend ras vormen geene politieke partij meer. Zij zijn de gepasporteerde oud-soldaten, de veteranen en invaliden van een ontbonden legerkorps. Hunne strijden en veldtogten zijn bloote herinneringen geworden, contes du temps passé, om des avonds aan het hoekje van den haard aan de kleinkinderen vóór het naar bed gaan verteld te worden. Of deze laatsten der conservativen geneigd zouden zijn, in de nieuwe — nieuw-conservative, oud-liberale, centrum- of midden-partij — over te gaan, weten wij niet, maar wij betwijfelen het. Want de eerste voorwaarde om daarin opgenomen te worden is, afstand te doen van de leeren en de praktijken der oud-conservative partij. Zij zouden zich niet alleen moeten aansluiten aan de beginselen en leeren der oud-liberale partij, welke zij steeds bestreden en in den ban gedaan hebben, maar ook het programma der nieuwe partij, handhaving der oud-liberale grondwettige beginselen door ontwikkeling, verbetering
en volmaking, moeten onderschrijven, en dit gelooven wij niet dat hun mogelijk zou wezen. Deze standvastige oud-conservativen zullen dus, tenzij zij zich aansluiten bij de reactionaire regterzijde, bij welke zij eigenlijk behooren, buiten de nieuwe partijenformatie blijven; zij blijven , zooals zij zijn, geïsoleerde partijmannen zonder partij, de laatst overgeblevenen van eea voorbijgegaan geslacht. Het Vaderland is, dunkt ons , van de nieuwe derde partij veel schuwer dan er reden voor is. Dat «de parlementaire regering op den duur on»houdbaar is, tenzij, in en buiten het Parlement, «twee groote partijen tegen elkander overstaan, «die beiden in staat zijn elkander als regeringspartij te vervangen" , is eene even stoute, als onbewezen stelling. Wij hebben van deze wipplank-theorie — gisteren de conservativen bovenop en de liberalen onderaan, heden de conservativen onderaan en de liberalen bovenop, morgen de bovensten weder de ondersten, overmorgen weder de ondersten de bovensten enz. enz. enz., altijd weêr hetzelfde spel van voren af aan, — jaren lang het genot gehad en de treurige gevolgen er van ondervonden. Indien dit de waarachtige «parlementaire regering" ware, het zou ons zeer spijten, want dan ware zij een op den duur onbruikbaar en veroordeeld iets, een politiek speelgoed voor op elkander naijverige en wangunstige factiën. (1). Het voorbeeld van Engeland, door het Vaderland aangehaald, is voor ons geen bewijs. Engelands staatsvorm en zijne theorie van parlementair regeren, is zuiver engelsch en geboren uit historische toestanden, die ons vreemd zijn gebleven. Engelands constitutionele begrippen en beginselen wijken op zeer veel punten van die van het vasteland af. En ook in Engeland toonen zich reeds dezelfde verschijnselen als elders. De oude historische partijen scheiden zich en scheuren zich af; nienwe partij-combinatiën vormen zich; de tegenover elkander staande en elk
ander balancerende aloude whig- en fory-partijen zijn politieke antiquiteiten en anachronismen geworden. Naast het oude conservatisme en het oude liberalisme verrijst ook daar het radicalisme in verschillende schakeringen. Nog stouter, nog meer magtspreukig en onbewezen, nog meer onhoudbaar, durven wij zeggen , is de stelling van het Vaderland: »eene »centrum-partij niet alleen in naam, maar in »daad , eene middenpartij met eene partij links »en eene partij regts is een onding, omdat zij" — hier komt Jde petitio principii, het onbewezene als bewezen aangenomen , in volle kracht uit, — »eene parlementaire regering onmogelijk maakt". »Een onding ", een ding , dat de parlementaire regering ^onmogelijk maakt". De parti de Vordre in Frankrijk, de partij der » conservative repusbliek", het linker-midden, dat tusschen de zwarte reactionairen en de roode revolutionairen in staat, en op dit oogenblik Frankrijk regeert, is dus , volgens het Vacerland , een onding ? een ding, dat de parlementaire regering onmogelijk maakt ? Ten slotte zegt het Vaderland nog: »Ons ideaal is en zal blijven : twee partijen — «en regterzijde en een linkerzijde — een groote liberale en een groote conservative partij met verschillende schakeringen. Tijdelijk moge, vooral door de kerkelijke woelingen, het evenwigt tusschen de partijen verbroken zijn — van het geneesmiddel, door de Arnh. Gt. aangegeven, is geen herstel te wachten. Veel beter is een reorganisatie van de conservative partij als|zoodanige. Alle z. g. liberalen, die nu door toevallige omstandigheden in het conservative kamp verdwaald zijn geraakt, kunnen dan weder de hun passende plaats innemen en de liberalen zullen, van heterogene elementen verlost rakende, weder krachtiger kunnen optreden." Een zigeunerkamp zonden wij weten te vinden, een conservatief kamp niet, want, zooals wij reeds aangetoond hebben, het bestaat niet. Wij kunnen er dan ook onmogelijk in «verdwaald zijn geraakt", en al ontdekten wij, na lang zoeken, ergens een bivak van oude conservativen, wij zouden er niets aan hebben , want wij verstaan elkanders taal niet en kunnen met elkander niets aanvangen. Het »ideaal" van het Vaderland , de twee groote regeringspartijen, de regtsche en de linksche, die, beurt om beurt , opstijgen en afdalen , en elkander aflossen zoo als om de vielen twintig uren de optrekkende en de aftrekkende hoofdwacht doet, is eene illusie. Dit is zoo geweest, maar het is niet meer zoo ; en het is de vraag of het Land dit spel, waar nu eens rood uitkomt en dan weder zwart , zou terugwenschen en op nieuw zou willen zien spelen. Doch hoe dit zij , dat het wippen tusschen de vroegere oud-conservative en de vroegere liberale partij uit is , het is onze schuld niet, en ook niet de schuld van het Vaderland. Partijen zijn niet onsterfelijk , even weinig als zij onfeilbaar zijn. Zij gaan voorbij met de toestanden en de behoeften , die haar in het leven riepen. Dat de nieuwe centrumpartij aan het Vaderland niet behaagt, doet ons leed, maar wij kunnen er niets aan veranderen. Even als de toestanden van vroeger de liberale partij en de conservative in het leven riepen , roept de toestand van heden de nieuwe centrum-partij in het leven. Onze wil zou haar even weinig doen leven kunnen , als de onwil van het Vaderland haar dooden kan. Zij zal haar eigen leven moeten leven , omdat zij noodig geworden is. Zij zal haar bestaan bewijzen, doordat zij bestaat. Zij zal zeggen: Sum, quia sum.
83 De bloedkoralen speld. De verborgen schat.
Er was niets dat haar belette dit plan ten uitvoer te brengen. Zij had over een vrij aanzienlijke som te beschikken, waardoor zij in den vreemde onbezorgd kon leven. Parijs lette niet meer op haar. Men vergeet daar spoedig. Toen de vrouw met het doodshoofd zich niet meer vertoonde, zwegen de dagbladen over haar. Cécilia had aan Térésa opgedragen alles voor een spoedig vertrek in orde te brengen, en wanneer graaf de Brouage zich zou aanmelden, hem tot haar toe te laten. Zij had gemeend, dat hij tegen het vallen van den avond zou komen om niet de aandaeht der buren te trekken. De kleine serre, waarover zij zat, was vol kostbare planten, maar overigens geheel als boudoir ingerigt. De kamenier had last den graaf door den moestuin tot aan die serre te geleiden, en vervolgens beneden zijn vertrek af te wachten. De italiaansche bediende, dien Orso haar gelaten had, was uitgegaan om in eenige reisbenoodigdheden te voorzien. Het begon donker te worden en Cécilia stond zelve op om eenige kaarsen naast den venetiaanschen spiegel te ontsteken. Toen zij voor den spiegel stond, kwam plotseling het verlangen in haar op, het masker af te rukken en zich te overtuigen of zij inderdaad den bijnaam van de vrouw met het doodshoofd verdiende. Langen tijd aarzelde zij, voordat zij er toe besloot. Zij vreesde zich zelve een al te grooten afkeer te zullen inboezemen.... dat zij hare schoonheid nog ongeschonden zou terug vinden, dat zij zich niet zou behoeven te schamen voor den man, op wiens liefde zij voortaan zoo hoogen prijs stelde.
Juist toen zij op het punt stond het masker af te rukken, hoorde zij voetstappen in den tuin. Zij keerde zich om. Fabien stond voor haar. Zij wachtte hem en toch ontstelde zij zoo hevig, dat Fabien meende, dat zij in onmagt zou nederzinken en reeds zijn armen uitstrekte om haar op te vangen. Zij herstelde zich evenwel spoedig en hem zacht terug stootende zeide zij: — Het is niets. Ik wist niet dat gij hier waart, toen ik u plotseling voor me zag.,. was ik bevreesd. — Maar gij wist toch, dat ik zou komen... het uitstel dat gij gevraagd hebt, is verloopen. — Ja, dat weet ik en... ik verlangde u weêr te zien. — Is dat waar ? ... O ! maar toch niet zoo sterk, als ik er naar verlangde! Het scheen mij toe, dat deze dag nooit zou aanbreken... maar nu zullen wij elkander niet meer verlaten. Wij gaan zoo spoedig mogelijk op reis ... — Ik ga inderdaad op reis... maar alleen. — Alleen ? Is dat wat gij mij beloofd kebt ? Toen Cécilia hem haar plan te kennen had gegeven, om naar Brouage te gaan en Francesca op te zoeken, ontstelde zij niet weinig door de mededeeling van Fabien, dat de barones daar niet meer was , maar zich op de Stromboli had ingescheept. Alles wat er met den schat was voorgevallen, was haar onbekend, en toen zij vernam , dat de chefs van de Bloedkoralen Speld hadden moeten vluchten, daar de politie hen op het spoor was, riep zij uit: — Maar dan is ook uw leven in gevaar; vlucht dan toch in 's hemels naam. — Niet zonder u, zeide Fabien. Te vergeefs verzette zij zich daartegen; hij bleef er op aandringen en haar een leven vol geluk en zaligheid voorspiegelen. Treurig schudde zij het hoofd»
— Ik weet het, zeide Fabien eindelijk bitter. Gij denkt nog steeds aan den man , die u zooveel deed lijden. Gij aarzelt nog afstand te doen van hem , die u verlaten heeft. — Hij is een balling, stamelde zij. — Ik ben ook verbannen, en vrees niet mij toch te vertoonen. Ik denk slechts aan u. Hij verbergt zich, omdat hij voor zijn leven vreest, en daarom geeft hij u prijs. — Neen ... neen ... hij vreest niets voor zich zeiven ... Hij heeft mij opgeofferd aan de goede zaak, die gij beiden dient. — En gij hebt u nog wel voor hem opgeofferd! — Ik was dit verpligt en ben het nog. — Gij hebt hem lief. — Ik behoor hem toe. — Welke regten heeft hij dan op u ? Ook dat moet gij nu weten: ik ben zijne — Zijne gade! — Ja, sedert zes jaren ben ik prinses de Catanzaro, hertogin de Corleone, markiezin d'Alcarno. Ik draag den naam en de titels van den edelen man, die nooit een ander lief had dan mij en zijn vaderland. Ik ben door eeden aan hem verbonden, die slechts door den dood verbroken kunnen worden. — Indien gij vrij waart, zoudt gij mij dus voor altijd willen toebehooren! maar mogelijk zijt gij reeds vrij . .. Orso is verdwenen ... Sedert lang zoeken de overige chefs der Speld hem te vergeefs. De broeders hebben hem noodig ... d®or zijne afwezigheid kan alles verloren worden... en Orso is geen lafaard, noch een verrader... komt hij niet, dan moet hij dood zijn. Kolonel Fournès, zijn vriend, zijn adjudant, ia even als ik overtuigd dat de Bloedkoralen Speld geen aanvoerder meer heeft. Mogelijk ook heeft hij de nederlaag, die wij leden, niet willen overleven. De zelfmoord is de laatste uitkomst voor
den overwonnene .... Ook ik ben overwonnen, indien gij mij niet wilt volgen.... ook ik geef dit leven op en gij zult weduwe zijn van hem , dien gij bemint en van den man, die u liefheeft. — Neen, gij hebt Stella Negroni lief, en Stella Negroni bestaat niet meer. Ik verzeker u, dat ik afzigtelijk ben dat gij berouw zoudt hebben, zoodra gij mijn gelaat zaagt. Luister naar mijn onherroepelijk besluit. Morgen vertrek ik alleen naar Londen. Ik verbied u niet, mij later te volgen. Daar zult gij mij eindelijk zien .... indien gij den moed zult hebben uw oogen op mij te vestigen. Zelve durfde ik dit tot nog toe niet Zoolang ik in Frankrijk ben, blijf ik mijn masker dragen, uit vrees van herkend te worden. Op engelsch grondgebied, zal ik den sluijer opheffen, die mij voor mij zelve verbergt. En dan .... maar ook dan eerst.... zult gij weten of de hartstogt voor eene vrouw, kan blijven bestaan, ook wanneer zij hare schoonheid verloren heeft.... Dien dag zal mijn laatste illusie verdwijnen.... want ik ben overtuigd, dat gij nog slechts medelijden voor me zult hebben, wanneer gij mij gezien hebt.... —• Dus hebt gij mij lief! riep Fabien uit, anders zoudt gij niet bevreesd zijn mijne liefde te moeten verliezen. Gij stemt er dus in toe mij te volgen. — Ik kan u liefhebben.... ik kan u niet toebehooren. — Omdat gij Orso toebehoort? Neen, dat is niet zoo, want hij is dood! weldra zal ik er u het bewijs van geven .... en indien hij leeft dan zullen de broeders der Bloedkoralen Speld hem veroordeelen en vonnissen, want ook hen heelt hij prijs gegeven. — Zijt gij daar wel zeker van ? zeide een stem , die Stella tot in het diepst van haar ziel trof. Zij stond nog voor den spiegel naast Fabien, met den rug naar den tuin gekeerd.