Vraag de JAMS van de Eerste Ned. Pulp- en Jamfabriek te H aarlem» Tandarts J. BERKEfiBOSCS BERENDS heeft de praktijk weder hervat.
Arnhemsche courant
- 21-01-1902
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 21-01-1902
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 4770
- Jaargang
- 89
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Advertentie
STATEN-GENERAAL. EERSTE KAMER.
Hoofdstuk VII (Oorlog). Vele leden hadden — blijkens het Voorloopig Verslag — het optreden van den Minister met genoegen gezien, daar hij het departement kent en na 1891 getoond heeft een bekwaam man te zijn. Ook na zijne kritiek op de legerwetten achtte men, met het oog op de daarin aangebrachte wijzigingen, dit optreden geoorloofd en verklaarbaar. Het wekt het vertrouwen, dat het land thans ook door hem verdedigbaar wordt geacht. Sommige leden meenden, dat de nieuwe regeling van den dienstplicht zware lasten voor het land ten gevolge heeft, terwijl niettemin het stelsel van de landsverdediging er door wordt bedorven: zij zochten de oorzaak der gebrekkige regeling in het feit, dat het militaire vraagstuk moest zijn opgelost vóór de verkiezingen. Van andere zijde werd nog opgemerkt, dat de strijdvaardigheid van het leger onder den veel te korten oefeningstijd zal lijden. Anderen waren het met een en ander volstrekt niet eens. De meeniDg werd geuit dat de fïoancieele eischen een ernstig bezwaar opleverden. Betreurd werd dat het denkbeeld eener commissie van onderzoek naar mogelijke bezuinigingen zoo weinig instemming bij den Minister had gevonden. Ten aanzien van het reservekader werd door eenige leden gevraagd of de vaandrig niet bekwaam is om de taak van den officier te vervullen. Men zou overlegging der statistische gegevens omtrent het in dienst komen en de dienstvervulling bij het reservekader ook van de Eeerste Kamer op prijs stellen. Andere leden deelden meer 's Ministers gevoelen dat de reservisten niet te veel moesten worden bezuinigd. Aanmoediging van den vrijwilligen dienst achtte men van blijvend belang. Sommige leden vestigden in dit verband nogmaals de aandacht op het zoogenaamde capitulentenstelsel. Uitbreiding van het wapen der marechaussée werd niet wenschelijk geacht, doch zooveel mogelijk diende dit whpen onder één departement gesteld. Een lid achtte het een fout dat het hengstveulendepöt te Bergen-op-Zoom uitsluitend staat onder leiding van officieren. Van andere zijde werd tegen dit betoog opgekomen, doch gaf men toe dat aankoop van buitenlandsche veulens voor dat depót niet strookt met den aard der instelling. Vestingbegrooting voor 1902. Verschillende leden hadden, volgens het Voorloopig Verslag, met instemming kennis genomen van 's Ministers inzichten ten aanzien eener herziening der Vestingwet, waartoe echter niet dient overgegaan alvorens de nieuwe legervorming in volle werking is. Anderzijds werd er op gewezen dat volgens deskundigen het vele geld dat de Vestingwet gekost beeft, voor een groot deel als weggeworpen is te beschouwen. Doch nu men eenmaal heeft aangevangen, zou men wel doen de stelling Amsterdam zoo snel mogelijk af te werken desnoods na het sluiten van een speciale leening voor dit doel. Vele leden vereenigden zich met het denkbeeld van een snelle voortzetting van den bouw, doch achtten hiertoe geen leening noodig. Over de mogelijkheid van approviandeering der stelling werd uitvoerig van gedachten gewisseld. In verband met deze begrooting werd nog opgemerkt dat de behandeling der tot de vestingwerken behoorende beplantingen nogal te wenschen overlaat. Ook over achteruitgang in visscherij tengevolge der vernieling der grachten werd geklaagd. Hoofdstuk X (Koloniën). Een der leden behield zich voor bij de openbare behandeling dezer begrooting terug te komen op de uitbreiding van ons gezag in OostIndie. Verschillende leden betuigden instemming met het denkbeeld om de bezetting onzer West-Indische koloniën op te heffen en door marechaussees te vervangen. Anderen gevoelden meer voor bezetting door mariniers. G-evraagd werd of ter uitvoering der nieuwe Indische Mijnwet een ambtenaar is uitgezonden of omdat deze veel voorbereidende maatregelen vordert of ook omdat tegen de invoering ernstige bezwaren zijn gerezen. Aangedrongen werd op eenigen spoed bij het voorschrijven van de inhouding der pensioenen bij veroordeeling tot gevangenisstraf of opzending naar een Rijkswerk-inrichting, ook voor het Nederlandsch-Indische leger. Waterstaat. Blijkens het Voorloopig Verslag werd het optreden van den Minister met genoegen gezien, omdat verschillende leden meenden, dat hij meer dan zijn voorganger gepaste zuinigheid zou betrachten. Verschillende leden zouden de geleidelijke afschaffing van alle landtollen wel in de hand willen werken. Verschillende leden hadden met genoegen gezien dat het plan tot droogmaking der Zuiderzee aan een nader onderzoek wordt onderworpen, terwijl vele leden aandrongen op eene spoedige beslissing in deze zaak. Ten aanzien der drooglegging van de Friesche Wadden betuigden enkelen hun leedwezen, dat geen middel is gevonden om deze zaak tot oplossing te brengen. In afwachting van nadere voorstellen verklaarden enkele leden verbetering van den Waterweg
van Dordrecht naar zee wel gewenscht te achten. Met nadruk werd bij de bespreking van de verlegging van den Maasmond opgekomen tegen den aandrang om de opening van de nieuwe rivier te doen geschieden, voordat de werken in de Mem. van Antw. aan de Tweede Kamer genoemd, voltooid zijn. Op bespoediging van het onderzoek ten aanzien van 't kanaal van de Zuid-Willemsvaart naar den Amer werd aangedrongen. Sommige leden hoopten op spoedige wederindiening van het wetsontwerp tot verzekering van de veiligheid van 't verkeer op de openbare wegen. Sommige leden verklaarden zich tegen het denkbeeld van overneming der spoorwegen door den S'aat. Anderen verklaarden er zich voor. De meeningen waren zeer verdeeld, van sterken aandrang tot Staatsexploitatie was over 't algemeen geen sprake. Gevraagd werd in welk stadium de plannen verkeeren voor den aanleg van eene lijn van Amsterdam naar Leiden, Men meeude dat meer gedaan kon worden ter bevordering van Zondagsrust. Men vroeg hoe de Minister dacht over eene organisatie van de Kamers van Koophandel gelijk in België bestaat. Sommige leden achtten het uitgetrokken bedrag van f 15,000 voor mijnbouwkundige opsporingen te klein. Sommigen meenden dat de opsporingen niet van den Staat moesten uitgaan. De noodzakelijkheid van de herziening van de bepalingen van het Burgerljjk Wetboek betreffende het pachtrecht werd door sommigen niet ingezien. Verschillende leden verwachtten weinig van een herziening der jachtwet, anderen drongen daar op aan. Sommigen achtten eene wettelijke regeling van de vertegenwoordiging van den landbouw spoed vereischend. Het nut van pachtcom missiën werd niet ingezien. Men vroeg of het den Minister nu reeds gebleken is dat reorganisatie van het veeartsenij - kundig onderwijs noodig is. Aangedrongen werd op wederinvoering van het boteronderzoek, waardoor men geleidelijk zou kunnen komen tot Staatscontröle, en op invoering eener verplichte keuring van levensmiddelen. Met 't oog op het verloren gaan van brieven werd een streng toezicht op het korps postbeambten noodzakelijk geacht. Suriname. Bij het afdeelingsonderzoek dezer koloniale huishoudelijke begrooting spraken verschillende leden nogmaals hun grcote voldoening uit over het optreden van dezen Minister die Suriname kent. Van andere zijde werd op 's Ministers beleid critiek uitgeoefend. Mei groot leedwezen had men gezien dat de Minister zich had geplaatst op den stoel van den Gouverneur, waartegen ook van Surinaamsche zijde is opgekomen. Hiertegenover werd evenwel nader aangevoerd dat het hier een bijzonder geval geldt, terwijl de quaestie inderdaad toch ook van geen groot gewicht is. C u r a q a o. Men hoopte dat het den nieuwen Gouverneur gegeven zou zijn de thans zoo achterlijke kolonie tot een nieuw leven op te wekken. Een ernstig onderzoek naar aanleiding van de exploitatie der plantage Santa-Barbara achtte men zeer gewenscht. Spoedige invoering der Mijnwet werd ook van groot belang geacht.
MENGELWERK. UIT DENEMARKEN. IV.
Kopenhagen, Januari 1902. Een uitstapje naar de sneeuw. (Vervolg van het Avondblad van Zaterdag jl.) Het hotel is van hout, evenals alle andere huizen, die wij buiten de stad gezien hebben. Het is geelbruin geverfd, de kleur van herfstbladeren. Het heeft centrale verwarming en electrisch licht; zijn comfort en sierlijkheid contrasteeren scherp met de wintereenzaamheid buiten. De gasten bestaan grootendeels uit inwoners van Christiania, die voor de feestdagen uitgaan. Verder is er een Finsche familie, nog eenige Denen en twee Zweden. De eene dezer is tgeneraal-consul», en wij Hollandschen, niet gewoon aan het hier gebruikelijke gescherm met titels, willen graag weten van welk land hij cgeneraal-consul» is, Wij zoeken het op in den Handelskalender en vinden: Gen.-Consul van Monaco! De andere Zweed is student. Aan de ontbijttafel buigen de Zweden altijd voor elk van ons. Zijn wij na het ontbijt samen in de ruime hal, dan krijgen wij weer ieder een buiging. Wanneer de student zich dan in den loop van den dag uitgesloofd heeft ons op te rapen, wanneer wij in de sneeuw gevallen zijn, laat hij nooit na deftig voor ons te buigen, wanneer wij thuis komen. Komen wij dan een half uur later, voor de table cChd,e gekleed, weer terug in de hal, dan kunnen wij op nog een buiging rekenen. Men zeide mij, dat dit een echt Zweedsche liefhebberij is. Bijna alle gasten loopen op ski's. Een n ski" is een houten lat ruim een decimeter breed, en zoo lang als de eigenaar van zijn pink tot zijn voeten, wanneer hij zijn arm langs zijn hoofd recht opsteekt. Het eind is omgebogen en puntig. In het midden loopt er een riem dwars over, waar de voet onder gestoken wordt. Wat meer naar achteren zijn er riemen, die om den voet gaan. De ski zit veel losser dan een schaats, men kan er zonder moeite uit komen. Gewoonlijk heeft men een bepaald soort laarzen aan, Lauparlaarzen, van heel dik leer en van voren vrij wel het model van een Hollandsche klomp. Deze hebben van achteren een riem, die door den riem ders ski gestoken wordt. Wie maar kort in Noorwegen is, schaft zich gewoonlijk in plaats van Liuparlaarzen een paar dikke wollen kousen aan,
die over gewone laarzen gaan. Deze slijten natuurlijk in minder dan geen tijd. De eerste gewaarwording wanneer men voor het eerst op sti's staat, is er een van blijde verrassing, omdat het zoo gemakkelijk is. Staan kan iedereen, en bergop gaan ook. Een rijweg af te gaan, is al wat moeilijker; het is te vergelijken bij het neerglijden langs een glijbaan. Men sloot af met een stok. Maar wie zich verbeeld, nu de kunst te kennen, moet het bosch eens in gaan. Er zijn smalle sporen van vorige ski's, verder mulle sneeuw. Men moet in dit spoor blijven, maar ah het bergop gaat, doet men in den beginne niets anders dan vallen en opstaan. Naar beneden glijden gaat beter, eenmaal op vaart, gaat het ook wel bergop. Men glijdt bergen op en Af in het genre van den Boerberg bij DoorwerTh, maar het gaat niet recht op en af, de weg slingert zich op de meest onverwachte wijze tusschen de boomen. En als de ski's eens op vaart zijn, zijn zij de baas,'in allen geval bij een nieuweling. Men voelt zich opgeheven en voortgedragen, als door een onzichtbare kracht. Er is iets onweerstaanbaar opwindends in dat vliegen langs berg en dal, harder dan een mensch loopen kan, en zonder dat men zijn beenen beweegt, alleen maar het lichaam balanceerend. Dat de vliegpartij eindigen zal met een val, staat als een paalbovenwater. Dat maakt het oogenblik dubbel genotvol. Pijn doet men zich nooit met vallen, maar hoe men opstaat, wanneer men op ski's gevallen is, is mij niet recht duidelijk. Tot nog toe heb ik gewacht, totdat iemand mij overeind zette. Er is ongewoon veel^sneeuw, een laag van eentwee meter diepte. Wanneer ik vallend mijn arm vooruit steek, verdwijnt die er geheel onder, mijn schouder eveneens. De rest van mijn lichaam valt op de ski's, en wordt daardoor tegengehouden. Toch heb ik het zoo ver gebracht, dat ik soms op een denneboom aan kan sturen en dank, zij een krampachtige omarming, staan blijf. Ervaren j&'-loopers glijden niet alleen de langste en steilste hellingen af, maar springen onder weg over hinderpalen en komen dan een tien meter lager weer op de helling te recht, om dan met versnelde vaart verder te glijden. Er is in Holmenkollen een baan aangelegd, waar ieder jaar in Februari wedloopen gehouden worden. Daar is men druk aan het oefenen. Dat leek mij lang zoo aantrekkelijk niet, als het glijden door de dennebosschen, langs schilderachtige kronkelpaden, waarheen men maar wil. Gewoonlijk gaan wij naar het een of ander restaurant, waar wij wat kunnen uitblazen, en ons verfrisschen, want «ii-loopen is een warm werkje! Deze restaurants zijn hoogst schilderachtig. In de reusachtige steenen vuurplaatsen brandt een helder houtvuur, de rest van het gebouw is van hout, met veel snijwerk vers'erd. Het viel mij op, dat men overal zooveel porselein en zooveel koperwerk ziet. De mooise verzameling is in het „Touristen-hötel" in Holmenkollen. Dit was vroeger een privaat eigendom, en de eigenaar hield van verzamelen. Bovendien kwamen er veel schilders bij hem aan huis, van wier hand verschillende muurbeschilderingen aanwezig zijn. Er is een Hollandsche kamer met Delftsche tegels en gesneden houten paneelen. Dan is er een oud-Noorsche kamer, met een reusachtige bedstede, een kaslje-etagère in den stijl van een duiventil, en vele andere ouderwetsche meubelen, alle beschilderd, en met rijmpjes erop geschreven. Er hing een afschrift van de grondwet onder glas, zooals, men bij ons dikwijls de Tien Geboden vindt. De portier, die ons rondleidde, sprak vloeiend Engelsch. Thuis gekomen van onze tochten, slaan wij eerst de sneeuw zoo goed mogelijk van onzekleereD, met behulp van een soort roede, die daarvoor klaar ligt, vervolgens hangen wij alles in onze kamer over het verwarmings-apparaat, waar wij er verder niet naar behoeven om te zien, daar de hitte nooit sterk genoeg wordt om ze te schroeien, 'd Avonds worden er spelletjes gedaan er wordt er gelezen. De meeste ski loopers zijn erg slaperig. Oudejaarsavond alleen is geanimeerd. De Kerstboom, die in een hoek der hal staat, wordt in het midden geschoven en aangestoken. Na de thee wordt er een slinger gevormd, en wij gaan om de boom, door den salon, met een vergeefsc'ne poging tot zingen. Dan worden er wijn, gebak en vruchten rondgediend. Onze student buigt voor ieder koekje en voor iedere vrucht, en hij neemt, zooals dat hier mode is, nooit minder dan drie koekjes te gelijk. Nu wordt er gedanst. Wij zes jonge meisjes hebben den Zweed als eenigen cavalier. Natuurlijk dansen wij met elkaar, zoodat er niemand voor hem over is. Het is vermakelijk te zien, hoe hij rondvliegt, en bijna altijd te laat komt om te engageeren 1 Maar het wordt laat, en men heeft plan, het jaar eervol uitgeleide te doen. Iedereen maakt zich klaar, er worden fakkels aangestoken, en daar gaan wij in optocht den berg op. Het weer is zoo ongunstig mogelijk. Het dooit, zoodat wij niet op ski's kunnen. De fakkels schitteren fantastisch, maar er hangt een vochtige mist, die ze iets lijkachtigs geeft. Er wordt met fakkels gezwaaid en gestoeid: wij zijn een hoogst gezellig troepje. En toch lijkt het mij eenigzins ongepast oude. jaarsavond plechtig te willen vieren met een gezelschap, waarmee het bloote toeval ons samengebracht heeft; terug te willen zien overeen jaar samen met bekenden van gisteren. Hoe onverschillig zijn wij elkaar, ondanks die oogenblikkelijke hartelijkheid. Hoe eenzaam is ieder van ons in die menigte! Volkomen zeker weet men den tijd niet, maar als wij thuis komen, neemt men aaD, dat het middernacht is en er wordt twaalf maal op de gong geslagen, die de kerkklokken vervangen moet. Er wordt geluk gewenscht, men houdt toespraken; ik schud de hand van allerlei menschen met wie ik nooit een woord gewisseld heb; de Zweden buigen naar alle kanten, en ik zou misschien om het geheel erg hebben kunnen lachen, als ik het op dat oogenblik riet een beetje treurig had gevonden. Den volgenden morgen, als ik wakker word, schijnt de zon, en alle donkere gedachten zijn met den nevel verdwenen. Het vriest, en de sneeuw is nu te hard voor f&'-loopen. Trouwens, na het ontbijt roept eerst de gong alle gasten
in den salon bijeen, waar een dominee uti Christiania een Nieuwjaarspreek voorleest. Daarna worden de priksleetjes te voorschijn gehaald. Ieder sleetje is nog geen meter lang; men zit er schrijlings, met zijn drieen achter elkaar op; zij zijn laag en smal, en worden gestuurd met behulp van een ellenlange stok, die er achter aan sleept. Wij hadden maar één zoo'n stok, maar gelukkig ervaren stuurlui voor onze beide andere sleetjes. En zoo gaat het in vliegende vaart den berg af tot Holmenkollen. Dat is wat anders dan de Pels Rijcken-straat! Het is een opwindend werk, evengoed als s&'-loopen, want het heele lichaam helpt sturen, de geringste beweging heeft invloed op de richting van het lichte sleetje. Door slecht sturen raakt een slee wel eens in de mulle sneeuw. Wij zagen onzen «generaal-consul» galant een vastgeraakte slede met jonge meisjes te hulp snellen. Hij maakte de slee los, en stootte haar af, met het ongelukkig gevolg, dat zij honderd pas verder aan den rand van den weg kantelde in een sneeuwhoop; het spijt ons nog altijd, dat wij den ouden man op dat oogenblik niet gephotografeerd hebben, zooals hij uit de verte boetvaardig en bedroefd zijn beide armen uitstak naar de in de sneeuw tuimelende schipbreukelingen. Het ergste is t wanneer men arresledea tegen komt. Gelukkig was Koning Oscar weer vertrokken. Die heeft eenige dagen op Voksenkolle n-Sanatorium doorgebracht, en op ski's hebben wij dikwijls voor hem uit den weg moeten gaan. Het is een oude man, die er zwak uitziet. Warm en vroolijk komen wij beneden aan, waar wij de sleden achter een paard binden en ons zoo naar boven laten trekken. Naar beneden vliegende sleetjes begroeten ons met luide hoerra's, zooals wij op onzen heenweg opkomende sleden begroetten. Op een ervan zit onze dominee, met twee meisjes achter zich. Hij roept luider hoerra dan iemand. Het is een uur gaans van Holmenkollen tot Voksenkollen, dus dikwijls gaan wij niet op en neer. Het is mijn laatste dag: dien avond vertrek ik, en wel per prikslee; een Noorsche weet mijn koffer voor zich op haar priksleetje in evenwicht te houden, ikzelf kom op een andere slee, op de derde slee komt mijn uitgeleide. De sleden zijn ver uit elkaar, en stil en eenzaam glijden wij onder den klaren sterrenhemel door de witte sneeuw, langs de statige dennen. Er ligt waardigheid en stemming over het landschap, en 't is dit laatste beeld, dat ik altijd voor oogen zal hebben, wanneer er gesproken wordt over den Noorschen winter. A. J. V.
Familiebericht
ADVERTENTIËN. Getrouwd: M. L. SOBERSKI EN M. PRINS. die, ookjoamens wederzijdsche ouders, hunnen harteliiken dank betuigen voor de vele blijken van belangstelling, bij hun huwelijk ondervonden. Rotterdam, 1 -*■..* arnhem, j 21 j anuarl i 9 oa ' Bevallen van een Zoon C. W. F. BENNEWITZ— Minderman. Arnhem, 20 Januari 1902. De Heer en Mevrouw R. J. C. T. KOLFSCHOTEN'—D ecjrvorst geven kennis van de geboorte van hunne Dochter HENRIETTE. Arnhem, 20 Jan. 1902. De Heer en Mevrouw van BERESTEIJNFROWEIN geven kennis van de geboorte van een Dochter. Scheveningen. 19 Januari 1902. Heden overleed te Breda, na voorzien te zijn van de H.H. Sacramenten mijn geliefde Vader en Grootvader, de Heer A. v. d. MUIJSENBEBGH. Wed. A. v. d. MUIJSENBERGH— Donders en Kinderen. Arnhem, 17 Januari 1902. Eenige kennisgeving. Voor de zoo talrijke blijken van deelneming, ondervonden bij het overlijden mijner geliefde Schoonzuster Vrouwe O. S. VAN OMMEREN, Wed. van den Heer C. W. van Hasselt, betuig ik door deze mijn innnigen dank. A. H. A. C. VAN HASSELT. Arnhe m, Januari 1902. Voor de vele bewijzen van belangstelling, ontvangen bij het overlijden van onze geliefde Tante en Behuwdtante, Mevrouw de Wed. C. W. VAN HASSELT, geb. van Ommeren, betuigen wij door deze onzen har elijken dank. Uit aller naam, A. J. J. BACKER VAN OMMEREN. Arnhem, Januari 1902.