Door Z. M. den Koning zijn de volgende besluiten genomen : Benoemd : tot burg. van Ooststellingwerf R. E. van der Loeff, met toek. van eervol ontslag als burg. van Delfzijl; — tot leeraar aan de R. H. B. te Warffum T. J. Allerama , tot dusver tijdelijk leeraar aan die school; — tot ontv. voor het tweede kant. der dir. bel. te Amsterdam L. M. van Kooten, ontv. der dir. bel., invoerr. en ace. te Harlingen; — tot ontv. der dir bel. en acc. te Monnikendam c. a. L. de Fouw, ontv. derzelfde middelen te Noordwelle c. a.; — tot direct, van het postk. te Goes H. M. Wiert9 van Coehoorn , thans comm. der post. Ie kl.; — op verz. eervol ontslag verleend aan C. H. Elout, als burg. van Domburg en aan W. C, Krol als telegr. 3e kl.; — pensioen verleend aan mr. B. van Hasselt, dir. van het postk. te 's Hage , van f 2929 ; Th. Fenet , onder-dir. bij den rijkstelegr. te Amsterdam , van f 536 ; J. Burger, conduct. der brievenmalen 2e kl. te 's Hage, van f 434 ; ■— B. Ziegelaar, brieveng. te Aarlanderveen, van f 60 en G. Wijngaarden, postb. te Bolsward, van f 205 's jaars.
Arnhemsche courant
- 18-11-1879
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 18-11-1879
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 7954
- Jaargang
- 66
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
BENOEMINGEN, enz.
Brieven uit de hofstad.
* 's Gravenhage, 12 november 1879. Dezer dagen kwam mij de bekende regel uit Le meunier de Sans-soucy voor den geest: )>0/i respecte un moulin, — on vole uneprovince." Het was naar aanleiding van een berigt, dat betrekking had op een opvolger van dien Frederik II, van wien de dichter gewaagde; de tegenwoordige koning van Pruissen , keizer van Duitschland, had namelijk, volgens de couranten , op eene tentoonstelling het toestel van Bogardus (tot het opwerpen van glazen bollen, die als beweeglijk doel bij het schieten moeten dienen) bezien, en daarvan getuigd: »de man, die op deze wijze het ellendige spel van het duivenschieten in onbruik kan maken, verdient bijzonderen dank." In de courant — 't was het Nieuws yan den Dag naar ik meen , — prees men deze uiting van menschelijkheid van den ouden vorst zeer, zonder in te zien hoe komisch de betuiging van duivenliefde juist van die lippen klonk. Ik wil gaarne hulde gebragt zien aan den uitvinder van het toestel, dat aan het laffe duivenschieten paal en perk kan stellen, — en ieder die in de fransche middellandsche-zeebadplaatsen de telgen der hoogste europesche aristocratie aan dit onzinnig vermaak heeft bezig gezien, zil hierin met mij instemmen; — maar, hoevee! eerbied ik ook voor den tegenwoordigen keizer van Duitschland koester, ik kan hem hot regt niet toekennen met mij tegen hét vermoorden der onschuldige duiven uitpuur vermaak op te komen. Wanneer de heer Bogardus (ik vermoed ten minste dat er zoo'n man bestaat) na zijn glasbollentoestel tot levensbehoud der duiven , een groot monsterkanon uitvond , waarbij een honderdtal menschen tegelijk vernield en verminkt konden worden , dan zou hij daarmeê naar Berlijn moeten gaan om de hulde en den dank te oogsten van keizer, generaals en ministers , die hem gewis zouden te beurt vallen. Wie bij duizenden en duizenden Denen, Oostenrijkers, Franschen, om van zijne eigene onderdanen nog niet eens te spreken, in den oorlog heeft laten afmaken, is ongetwijfeld een groote autoriteit waar 't op waarderen van verdelgingsmiddelen aankomt, maar kan eene betuiging van meewarigheid over het zonder nut slagten van dieren wel voor zich houden. On respecte unpigeon, — on tuecent mille hommes! Zoo ziet men alweder welk zonderling raadsel toch eigenlijk de mensch is , en hoe ver zijne inconsequentie wel gaan kan. Zelfs mogen wij den keizer van onze naburen niet al te hard vallen, omdat ook binnen onze grenzen heel wat inconsequentie op hetzelfde terrein gevonden wordt. Wij zijn ook menschelijk; wij gruwen van dierenmishandeling, we roepen wee en ach wanneer we een hond zien slaan en een vogel op de kruk exerceren, we pinken een traan weg bij de gedachte aan het vochtig graf van zoo menig jong poesje; we vergenoegen ons zelts niet met de theoretische menschlievendheid, maar treden praktisch op, en schrijven in onze wetten en verordeningen straffen tegen de mishandeling van dieren. Hier heb ik volstrekt niets tegen; integendeel , elke nieuwe uiting van verzachting van zeden juich ik van harte toe, ook al is ze een weinig overdreven. Alleen ongevoelige lieden
overdrijven nooit. Maar ik acht het zeer inconsequent dat men ten aanzien van de menschen zijne menschelijkheid en meêwarigheid zoo gemakkelijk beteugelen kan, om daarvan alleen den dieren het genot te geven. Het is een oud thema, maar toch wel der moeite waard om nog eens te behandelen, vooral hier in de hofstad, waar het Contrast tusschen dierenbescherming en menschenexploitatie in volkomen gelijksoortige gevallen soms zoo verrassend aan den dag komt. Er is hier eene verordening op het bezigen van honden als trekdieren; mogelijk is er ook geen formele verordening, maar er bestaat toch in elk geval een soort van politietoezigt op dit onderwerp. Menigmaal heb ik het zelf bijgewoond hoe een gehelmd, — waarom ook niet geharnast ? het zou zoo deftig staan! — haagsch politieagent, op den gewonen onhebbelijken trant van St. Hermandad , met eene keur van vloeken een hondenwagen aanhield en den geleider uitnoodigde om met zijn voertuig aan het »beroo" te komen, waar de wagen en last zou worden gewogen, om uit te maken of een en ander wel in verhouding stond tot de krachten .. niet van den man, die den wagen duwde , maar van den hond, die er onder liep als hulptrekkracht. Daar nu naar mijne opvatting dergelijke ingrijping niet mogelijk is zonder door eene bijzendere verordening te zijn vergund, houd ik het er voor dat eene verordening tot bescherming van trekhonden ons regeert. Maar nu zien we hier menigmalen, en vooral in dezen tijd van het jaar, nu de najaars- en winterkleederen van de dames worden thuis gebragt, jeugdige kinderen vrachten torschen, die in 't geheel niet tot hunne krachten in verhouding staan, zonder dat eenig agent ze aan 't »beroo" verzoekt te komen, zonder dat eenig Hagenaar eenige belangstelling noch medelijden toont... Of neen, laat ik niet te veel zeggen, en niet onbillijk WGrden jegens twee jonge dames, wier vereerende uitzondering ik hier boekstaven wil. Dezer dagen ontmoette ik weör zoo'n slavenkind op mijne wandeling: 't was een meisje van op het oog elf, twaalf jaar, — misschien in wezenlijkheid vijftien of zestien, maar dat, slecht gevoed, niet uitgegroeid, klierachtig en bloedeloos, er niet ouder dan elf of twaalf uitzag. Het kind zwoegde onder een groote vierkanten houten doos met gewast linnen overtrokken en een zwarte riem er omheen, waaraan het schepsel den zwaren last voortsleepte. Want dat het een zware last was bewees de moeite, waarmede zij voortging, om eene modiste bij te houden die met brutale, uitdagende oogen en pony-haren over haar leelijk gezigt, lonkend en draaijend, naast haar stapte,— gelukkig voor het arme schepsel was de japon van de »juffrouw'' zoo naauw, dat zij niet snel loopen kon. Het was blijkbaar een expeditie, op japonpassen uit; het verwrongen, misgroeijend figuurtje van het kleine ding verried duidelijk dat ze »er reeds aan gewend begon te raken," met andere woorden dat de misvorming van haar krachteloos ligchaam al was ingetreden. Terwijl ik dat tweetal achterop kwam, ontmoetten mij de beide jonge dames bovenbedoeld ; ze keken met medelijden naar het kind, on eene er van liet zich, met wezenlijk gevoel in hare stem een meewarig »arm schaap!" ontvallen. Wal stapten ze terstond de stoep van een modewinkel op om zich in de bewondering der uitstalling te verdiepen , waarbij zij dat tafereel van ellende vergaten , maar de goede opwelling moet ik toch tot hare eer vermelden. In een zeker opzigt was het ook maar gelukkig, — althaus voor mij , — dat die opwelling zoo kort duurde, want ik was juist op het punt van een mal figuur te maken en tot de mij geheel onbekende dames de volgende toespraak te gaan houden: »neen, lieve dames , ge vergist u ; er is hier geen sprake van een mishandeld schaap. Dan zouden de dierenbeschermers , de politie er wel bij pas komen; dan zou men de modiste met boeten en allerlei andere straffen leeren dat dierenmishandeling niet geoorloofd is. Maar 't is helaas maar een mensch, maar een kind , dat hier mishandeld , geëxploiteerd en physiek geruïneerd wordt. Daar kunnen wij in Nederland niets aan doen. Want, zietu, wij eerbiedigen de persoonlijke vrijheid en de vrijheid van bedrijf; wij zijn liberaal. Er is wel eene wet, die «maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarloozing van kinderen inhoudt", en in welker materie het geval van dit beklagenswaardig slagtoffer van menschen-exploitatie schijnt te vallen , maar ongelukkig genoeg gaat de wet eveneens te werk, als de u naar ik vertrouw, bekende heer Nathaniel Wickle uit de Pichwich-Papers, die in een volksoploop op den duur dreigde dat hij «beginnen zou" met van zich af te slaan, en nooit verder begon dan een kleinen jongen te bedreigen. Want die zoo snorkend in titel en aanhef vermelde maatregelen komen neder op een verbod (in artikel 1) om «kinderen beneden twaalf jaren in dienst ta nemon of te hebben." terwijl dit reeds tamelijk flaauwe artikel nog verder krachteloos gemaakt wordt door het volgende, dat »dit verbod niet toepasselijk verklaart op huiselijke en persoonlijke diensten en op veldarbeid." Daar nu dit arm# kind misschien reeds meer dan 12 jaren telt, al doen de verwaarloozing en het gebrek haar veel jonger schijnen, en in elk geval voor de «persoonlijke diensten" van art. 2 wordt gebezigd, heeft zij van de wet van 19 september 1874 volstrekt geen baat te wachten, en zal de exploitatie van haar en haars gelijken uit winstbejag van de modiste zoolang duren totdat men er eindelijk op bedacht wordt dergelijke beklagenswaardige sehepsels, die bovendien gewoonlijk alleen door morelen ondergang van levenslange ligchamelijke mismaking gered worden, door eene wet of verordening in de gunstige postitie te brengen, die de trekhonden in onze maatschappij tegenwoordig reeds innemen." Deze dwaze speech, die mij ongetwijfeld aan de bespotting der voorbijgangers en straatslijpers zou hebben prijs gegeven, hield ik niet, omdat de jonge dames in quaestie hare aandacht aan de winkelvensters van Hanau of Allan wijdden. Ik ben haar voor die redding van mijn figuur zeer dankbaar, maar nog veel meer voor dat enkel, in 't voorbijgaan gesproken woord van medelijden, over dat arme kind, dat mij doet vragen of er
niet langzamerhand behoefte ontstaat aan een» »Vereeniging tot bescherming van kinderen."
PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND. Najaarsvergadering van 1879. Zitting van Zaturdag, 8 November, 's voormiddags ten 10 ure.
I. De Voorzitter heropent de Vergadering. Aanwezig zijn blijkens de presentielijst 48 heeren, zijnde alle ! Leden, met uitzondering van de herren Brantsen, Werner van Pallandt, D. van Meurs, van der Houven van Oordt, B. A. Roelvink, W. A. Roelvink, Maitland, de Both, Kolff, van Koolwijk, van Roggen, Graadt van Roggen en Dobbelmann. II. De notulen van het verhandelde in de zitting van 7 November worden, na voorlezing door den Griffier, ongewijzigd goedgekeurd. ni. Voor kennisgeving worden aangenomen de missives der Leden D. van Mewrs, W. A. Roelvink, de Both, B. A. Roelvink en Maitland, daarbij kennisgevende deze bijeenkomst niet te kunnen bijwonen. IV. Aan de orde is punt 21 in verband met de nummers 30, 32 en 33 der agenda, een en ander betreffende de regeling van de uitwatering der Linge. Omtrent het ontwerp-reglement voor het waterschap van de Linge-uitwatering (punt 21) is het volgende Algemeene Afdeelingsverslag nitgebragt: «Aan het onderzoek wordt deelgenomen door 51 leden. Het ontworpen reglement voor het waterschap van de Linge-uitwatering, ondervond in alle Afdeelingen, in de eene meer, in de andere minder, bestrijding. In de eerste plaats werd behandeld de vraag: Zal het ontworpen reglement strekken om de bestaande bezwaren weg te nemen ? Door verschillende leden werd dit ernstig betwijfeld i Waar men op het hooger gedeelte van de Ling e boven Geldermalsen hinder van het water heeft, is dat het gevolg van bestaande ondiepten of slecht onderhoud, waaraan het nieuwe bestuur niets zal kunnen doen. Dit zal zich moeten bepalen tot het uitpompen van water. Als men echter het verslag raadpleegt der Staatscommissie va* 13 Februarij 1869, no. 12, blijkt het, dat de overlast die men van het water heeft voor circa 7 / 8 gedeelten ontstaat uit het kwelwater der groote rivieren, hetwelk te sneller toevloeit naar mate het wordt uitgepompt. De Commissie zal onmagtig zijn om het sneller toevloeijen van dit kwelwater uit de bovendistricten te keeren. Andere Leden, die de -"mrafagelijkheid om de bestaande bezwaren, uit te hooge waterstand voortvloeijende niet geheel en al konden toegeven, meenden toch, dat het geheel zal afhangen van het bestuur van het waterschap, of men eene verbeterde afwatering zal verkrijgen. Zij meendeH dat het noodig was geweest om vaste regele ten stellen. Thans blijft er groote onzekerheid bestaan, of door afdoende middelen het beoogde doel zal worden bereikt. Men zal dns niet meer dan eene schijnbars verbetering verkrijgen. Als bewijs, dat in het ontworpen waterschap deze meening werkelijk heerscht, wordt medegedeeld, dat, terwijl slechts de helft der polders van Nederbetuwe geldelijk zullen moeten bijdragen, en men daar dus geen finantieel bezwaar tegen de zaak heeft, toch geen enkele polder der Nederbetuwe met de voorgestelde regeling is ingenomen. Dat het verbrokkeld beheer van de Linge blijft bestaan, tot Asperen volgens de vijf reglementen van 1865 en verder benedenwaarts bij het Rijk, wordt dan ook als een bewijs aangehaald, dat men van de voorgestelde regeling geene afdoende verbetering heeft te wachten. De kracht van het nieuwe bestuur zal alleen daarin bestaan dat het de beschikking heeft over gelden om stoommachines te bouwen. Een ander bezwaar gold den min gunstigen toestand waarin sommige Leden meenden dat de provincie Gelderland tegenover Zuid-Holland zoude worden gebragt. (Zie verder het Bijvoegsel.)\
KOLONIEN.
Batavia , 11 october. Het mailoverzigt van het A. D. v. N.-I. meldt o. b . : »Aan de Soerabaijasche Courant wordt van Batavia geschreven: »De tegenwoordige Gouverneur-Generaal, mr. Lansberge, is uitgenoodigd geworden 'om, na het verstrijken van zijn 5-jarig bestuur, nog aan te blijven, aan welke uitnoodiging, naar wij vernemen, door hem gevolg zal worden gegeven. Zij, die zich dus met de verwachting, om in 1880 een nieuwen opperlandvoogd te zien optreden, verblijd hebben, ondervinden in dit opzigt teleurstelling. Hopen wij, dat het aanblijven van hem tot zegen van Ned.-Indie zal strekkea , gedachtig aan het spreekwoord : «alle verandering is geen verbetering." Ter beoordeeling van het berigt mogen wij intusschen de opmerking niet achterhouden , dat de naam van den Gouverneur-Generaal daarin vermeld staat als mr. Lansberge. Hetgeen ook al weder den indruk geeft, alsof de berigtgever bijzonder bekend was met den persoon, omtrent wien hij bijzondere inlichtingen geeft. Door den Gouv.-Generaal van NocL-Indie zijn de volgende beschikkingen genomen : CIVIEL DEPARTEMENT. Verleend: Een tweej. verlof wegens ziekte aan den secr. der res. Menado P. F. L. Kist; wegens meer dan 15 jaren onafgebroken dienst aan den control. le kl. bij het binnenl. bestuur op de bezittingen buiten Java en Madura B. J. E. Roskott; een tweej. verlof, wegens ziekte, aan den contr. le kl. bij het binnenl. bestuur op Java en Madura J. de Crane; een tweej. verlof, wegens '~kte, aan den inspect., chef der afd. gevangenis >. bij het dep. van just. mr. |H. Semler; aan den arch. le kl. bij den waters, en 'slands burgerl. openb. werken J. Bruins en aan de verific. 5e kl. bij de in- en uitvoerr. en acc. D. J. van Emmerik. Ontslagen: Eervol met pens., de huism, bij het
hulpkrankzinnigengesticht te Samarang J. P. Michels; ■wegens ziekte de comm. op het residentiekantoor te Patti A. W. Joseph ; eervol, wegens ziekte, de ads .-res. der noorderdistr. tan het gouv. Celebes en onderhoorigh. Gr. Gr. de Villeneuve, en de contr. 2e kl. bij het binnenl. beat. op Java en Madura L. Th. Maijer ; eervol de 2e comm. bij het depart. van onderw., eered. en nijverh Th. Gatsonides. Door den direct, ran het binnenl. best. zijn bij het boschwezen op Java en Madura ontslagen: eervol, de opziener 3e kl. C. Grondhout. wegens ziekte , de opz. 3e kl. J. A. van der Zon Brouwer. Benoemd : Tot hoofdcomm. bij het dep. van binnenl. best. H. C. A. Desperoux; tot ads.-res. der noorderdistr. van het gouv. Celebes en onderh., tevens vendum. W. F. Sikman; tot contr. 2e kl. l>ij het binnenl. bestuur op Java en Madura Ch. H. D. Monod de Froideville; tot ondermagazijnm. bij de dienst der Staatsspoorw. op Java J. R. Brouwer; tij het dep. van onderw., eered. en nijverheid tot 2e comm. F. D. Meister ; tot 3e comm. Gr. F. P. van Emmerik; tot opz. 3e kl. J. W. Kolmus en E. L. F. H. Meijer, tot tijd. opz. 3e kl. C. H. C. A. P. J. van Zuijlen. Ontheven: Eervol van de tijd. waarneming van de civiel geneesk. dienst en het opzigt over de vaccine in de afd. Indramajoe, de civ. geneesh. te Madjalengka J. H. Bruijnis. Door den direct, van onderw., eered. en nijverh. is benoemd tot tijdel. opziener 3e kl. bij het mijnwezen C. W. Axel. Door den direct, der burgerlijke openb. werken zijn bij de burgerl. openb. werken ingetrokken : de ■detachering bij het departem. van binnenl. best. van opz. 3e kl. L. Sickler; de overplaatsing van den ingen. 2e kl. M. M. E. A. Hollingerus Pijpers van de directie naar Soerabaija en van den ingen. Se kl. J. P. Hengeveld van Muntok naar de directie. Geplaatst: bij de directie , de waarn. opzigt. Ie kl. W. Rust. Belast : Met de waarneming der betrekking van tijd. opzien. 3e kl. G. Gunther. ft Door den direct, van onderw., eered. en nijverh. tijdelijk werkzaam gesteld : Als onderw. 3e kl. bij het openb. lager onderw. voor Europ. en met dezen gelijkgestelden in Nederl.-lndie en geplaatst als hulponderw. aan de openb. lagere school te Toeban J. B. Meerkerk. Ontheven: Eervol van de redactie der Ja». Ct. de gew. hoofdcomm. bij zijn depart. A. Klasing, en daarmede belast de hoofdcomm. bij zijn depart. F. B. D. van Slijpe; eervol van de waarn. der betr. van chef der post- en telegraafd., de inspect. 2e kl. B. Epple ; eervol van de verdere vervulling der hetrekk. vau kantoorchef 4e kl. de comm. 2e kl. W. F. Heemskerk en J. W. Gansch. Ontslagen : Eervol, wegens ziekte, de comm, 3e kl. bij den postd. Q. M. B. Regensburg. Overgeplaatst: Van Padang naar Batavia de tolk voor ds chinesche taal J. J. Roelofs; van Pontianak naar Padang de tolk voor de chinesche taal J. W. Toung. Benoemd: Tot hulppr. bij de prot. gem. te Bondam M. van der Wal; tot subst.-griff. bij den raad van just. te Padang mr. H. D. L. Bouricius; tot buitengew. lid der wees- en boedelk. te Padang J. W. Young ; tot advok.-gener. bij het hooggeregtsh. van Ned.-Indie mr. M. C. Piepers ; tot off. van just. bij den raad van just. te Samarang mr. A. J. Immink ; tot voorz. van den landr. te Samarang mr. J. D. Peerebooni Voller; tot voorz. van de landr. te Meester Cornelis en Bekassi mr. W. C. Veenstra; tot lid in den raad van justitie te Batavia mr. A. L. Clignett; in het gouvernam. Celebes en Onderhoorigheden: tot adsist.-resid., tevens vendum. van de afd. Oosterdistricten J. T. Schenkhuizen : van de afd. Zuiderdistricten A. A. Hoos ; bij het binnenl. best. op de bezitt. buiten Java en Madura: tot cont. Ie kl. J. H. Hisgen; tot contr. 2e kl. J. W. van Stenis; tot commies op het resid.-kant. te Pati J. C. W. Kuhr; tot 2e comm. bij de afd. politie der stad en voorsteden op het resid.-kant. te Batavia C. I. Sablod. Benoemd : Tot chef der post- en telegraafd. D. Göllner; tot kantoorchef 4e kl. K. Box en J. A. Flohr ; tot adj.-comm. J. C. de Creoij, J. Brouwerins van Nidek, G. P. J. Brouwerins van Nidek en F. P. J. Mossel. Overgeplaatst: Yan Anjer naar Buitenzorg, de comm. 3e kl. P. W. van Dongen; van Buitenzorg naar Anjer, de comm. 3e kl. F. G. Brouwer; van Banjoemaas naar Djokdjakarta, de comm. 3e kl. P. G. Keijzer ; van Cheribon naar Banjoemaas en Pekalongan, de comm. 3e kl. J. B. Thomson en W. C. Mossembekker ; van Weltevreden naar Cheribon, de comm. 3e kl. G. F. Smeets. Geplaatst: Bij het post- en teleraafkant* te Weltevreden de waarn. comm. 2e kl. A. W. L. HeneTjert en L. D. Langenberg. Door den hoofding. , chef van de dienst der Bataviasche havenwerken zijn bij de dienst dier werken ontslagen : eervol, de machinisten M. W. Bethbeder, H. A. L. Janné en A. G. Richards; de werktuigk. opz. J. J. v. Rossum, de 2e boekh. C. E. L. Gobeé en de machinist W. Smith, MILITAIR DEPARTEMENT. Verleend; Een tweejarig verlof wegens ziekte, aan den 2en luit. der inf. A. P. G. Reigersberg. Ontslagen ; Eervol wegens ligchamelijke ongeschiktheid voor de milit. act. dienst, met pens., de kapt. der inf. A. A. J. L. de Jongh. Geplaatst: Off. van gez. 2e kl. Tiebig te Samarang, off. van gez. 2e kl. van Geelkerken te Atjeh. Overgeplaatst : Off. van gez. 2e kl. Jager, van Weltevreden naar Atjeh; le luit.-kwart. Smith, van Magelang naar Samarang; le luit.-kwart. Kluijskens van Batavia naar Magelang. Ontslagen: Eervol, de burg. schrijvers 5e kl. bij de adm. C. J. Mischke en C. Wattimena. Geplaatst : Infanterie : bij het 13e bat., de 2e luit. R. Ebbinge; bij het 3e depót-bat., de 2e luits. J. itton' en J. Stroeve; bij het garn.-bat. van Palembang, de le luits. P. A. van Berlo en P. M. Dusser de Barenne. Kavallerie: Bij de eskadrons te Batavia, de le luit. jhr. C. J. H. Meijer. DEPARTEMENT DER MARINE. Geplaatst: Bij het kunstlichtetabliss. der le orde op het Boompjeseiland L. Gerla en J. G. F. C. Munhoven. Benoemd: Tot chef der 2e afd. (gouv.-marine) van het depart. der marine L. C. Holtzapffel; tot komm. J het havendepart. tej Soerabaija, tevens belast • m ®t d« ontvangst en het beheer der haven- en "erage-gelden J. G. Krak; toe havenm. te Am0lna ' K- J. C. Logger.