\s Gravenhage, 30 April/1 Mei. De populaire spreekwijs zegt „April doet wat ie wil" en ook nu is haar juistheid weer treffend gebleken. Eerst onvriendelijk, nat en buiig, daarna onuitsprekelijk lief en zacht, ten slotte weer koud en winderig, in één woord onberekenbaar. Als met 't eind van April de wind in dien schralen N. of N. O. hoek schiet, dan kijken wij verdrietig naar het strakblauwe uitspansel en naar de talrijke windvaantjes, die nachtvorsten aankondigen, welke het teedere jonge groen doen verkleumen en, erger nog, de fraaie bloesems van perenen kersenboomen met kwijning bedreigen. Zullen die onwelkome gure winden ook de Meimaand voortduren, zullen zij de gevreesde IJsheiligen weer in staat stellen om aan hun vernielzucht ten koste van al wat bloeit bot te vieren, — zal zij, die de schoonste aller maanden wezen kan en het troetelkind is der dichters, door haar booze grillen haar eigen schoonheid schaden en ons allen teleurstellen? Niemand onzer, die 't antwoord op de vraag geven kan, en|dus is 'tmaar 't best om met wijsgeerige gelatenheid de komende dingen af te wachten Inmiddels hebben wij weer ruimschoots gelegenheid om op te merken dat de veelbezongen Bloeimaand tevens bij uitstek de Verhuismaand is. Menige straat alhier is schier versperd door de reusachtige wagens, dip de veelsoortige inboedels naar alle streken van het kompas overbrengen. Het „alles wisselt hier beneden " vindt dezer dagen buitengewoon ruime toepassing. Tejkens ontwaren wij in de vele nauwe straten die het oude 's Gravenhage bezit, opstopping van voertuigen en karren, waarbij wy gelegenheid hebben op te merken, dat onze taal, die bij Royaards' voqrdracht van Saïdjah en Adinde als muziek klinkt, heel anders luidt, wanneer de verbolgen voerlieden dier karren elkander eenige liefelijkheden naar 't hoofd gooien. Dat juist nu een der hoofdaderen van het verkeer, de le Wagenstraat, ter wille van de rioleeringswerken opgebroken is, maakt den toestand begrijpelijkerwijze nog merkbaar lastiger. Het zal nog wel erger worden als men nog meer in 't hart der stad, ter hoogte van Groenmarkt en Stadhuis, hetzelfde werk gaat voortzetten. Maar laat ons niet pruttelen, ook bij dit ongerief past dezelfde wijsgeerige berusting, die ik zooeven ten opzichte der temperatuurswisse lingen aanprees. Het rioleeringswerk is noodig, wij hebben zoolang over den slechten toestand geklaagd en ons over de bodemvervuiling ge Srgerd, dat w\j ons nu ook den overlast van het werk ter verbetering moeten getroosten. Of nu alles zoo doelmatig mogelijk geschiedt, dit kan ik niet voldoende beoorcteelen, maar dit kunnen zij, die steeds vlug in het afkeuren zijn, al niet beter dan ik, terwijl 't bovendien verstandig is om de zaken zooveel mogelijk van den goeden kant te bekijken en ons goed humeur te bewaren. Mochten de menschen in 't algemeen gesproken, daarvoor maar wat meer hun best doen — zij zouden hun eigen geluk en dat van hun naasten kring niet weinig bevorderen. Onder de vele goede dingen, die wij, Nederlanders, behooren te waardeeren, mag wel in deze dagen het ingetreden herstel onzer Koningin voorop gesteld worden. Zelfs verbaasden wij ons over het, schier botte, stilzwijgen van den nieuwen Voorzitter der Eerste Kamer in zijn optredingsrede van 28 dezer over dit zeer belangrijk onderwerp. Het moest wel een opzet telijk zwijgen zijn, want hij begon immers met zijn erkentelijkheid aan Haar te betuigen voor het blijk van vertrouwen, dat hij dopr de ko ninklijke benoeming tot Voorzitter ontvangen had. Zpnderling dus dat vap haar ernstige «aatxBCTaraawc!wsRsag»g»Hrg.-^j«iii«ini ziekte en van de vreugde over haar aanvankelijke genezing geen woord werd gerept. Nu echter gisteren de Voorzitters der beide Kamers plotseling uitdrukking gaven aan de nationale gevoelens van bezorgdheid eerst, van dankbaarheid daarna wegens de zich openbarende beterschap van ï'eerland's Koningin, ia 't duidelijk, dat op bepaald verzoek van het vorstelijk Gezin op een gunstig oogenblik is gewacht, om datgene te zeggen, wat zeker in de Volksvertegenwoordiging gezegd moest worden. Gelukkig dat dit gunstig oogenblik spoedig komen mocht, waar het iets zoo gewichtigs gold als het leven der laatste Oranje, dat aan Nederland zoo dierbaar is ! Tegenover dit passend en plichtmatig spreken vermoeden wij dat de Minister Kuyper wel eenigen spijt hebben zal, dat hij niet gezwegen heeft, toen de zendeling van „de Telegraaf" hem tot praten verleiden kwam. Dan ware hem dat ongelukkige woord neurasthenicus ten opzichte van den heer Boissevain Hiet ontvallen. Want ongepast is 't, al wordt er ook te voel ophef van gemaakt. Het is immers geen scheldwoord, en zóó doet men 't voorkomen. Niemand zal den heer Boissevain als een type van Hollandsch flegma beschouwen ; uit de pen van een echten flegmaticus vloeien geen ontboezemingen, als „Van dag tot dag" vaak ten beste geeft. Maar, al behoort deze gewaardeerde schrijver tot de nerveuse kinderen van zijn tijd, een Mipister moet meef dan anderen maat houden waar hij spreekt en hem voegt 't dus minder dan anderen om een benaming te bezigen, die den heer B. kwetsen kon. Voor ieder onzer, die wel eens in 't publiek bij monde of bij geschrifte optreedt, is 't intusschen weer een lesje om zoo min mogelijk ondoordachte woorden te bezigen. Goede manieren zijn in de pers bovenal noodig, hoewel 't juist daar moeilijk is, als de verontwaardiging boven komt, de juiste grens te bewaren. Als Engeland ons b. v. in de paar laatste jaren soms al te scherpe en te ruwe woorden ontlokt heeft, dan is dit verschoonbaar Dit is een van de groote nadeelen eener onwaardige Begeering, dat zij ons schier dwingt om te generaliseeren en een geheel volk verantwoordelijk te stellen voor misdrijven, die toch zeker door menig kind van datzelfde volk diep worden betreurd, Wie onzer in deze verkiezingsdagen af en toe Fransche couranten leest, zal 't wel bespeurd hebben, dat de veel geroemde Fransche wel levendheid zoowat heelemaal zoek was. Woorden als „zwijn", „verrader" en „bandiet" schenen dikwijls maar zachte uitdrukkingen ten opzichte van den tegenstander, die, als uit 't schuim der natie afkomstig, niet fel genoeg kon worden gebrandmerkt Indien men nu de schrijvers van zulke straattaal eigenlijk veel erger dan straat taal) als „neurasthenici" bestempelt, dan pleegt men niets dat ongepast is. Het kan eigenlijk als poging gelden om verzachtende omstandigheden te vinden, want zulk geschrijf is alleen verklaarbaar, als de schrijver niet goed in evenwicht is. Enfin, het schijnt nu eenmaal onvermijdelijk, dat het verkiezings-cWiViwm de hoofden der meesten zoodanig op hol brengt, dat zij ontoerekenbaar worden. Een grappige illustratie daarvan gaf de teekenaar Henriot, die ons het bezoek van een dokter in de woning van een aanplakker der verkiezings-manifesten te zien geeft, waar de huisvrouw met tranen in de oogen zegt: „o dokter, mijn arme man is plotseling stapelgek geworden", waarop de arts snedig antwoordt: „de ongelukkige, hij heeft zich zeker niet bepaald tot het aanplakken van al dien rommel, hij zal al dien onzin gelezen hebben." Maar ondanks al de dwaasheden, die deze dikwerf dwaze wereld aanbiedt, verheuge men zich toch maar in de landen, waar de volksstem zich uiten kan. Zelfs in een land als Duitschland, waar men van het vrije woord slechts een omzichtig gebruik maken mag, vooral waar men 't heilige huisje, dat das Militar huisvest, wil aanranden, heeft de stem der openbare meening toch luid genoeg gesproken om het beruchte Krosigk-proces te doen herzien en tot een berechting te dwingen, die voldoening geeft aan het ontruste volksgeweten. Als wij daarnaast de Russische toestanden ons voor den geest halen, waar de gruwzame onderdrukking van millioenen tot ontzettend geweld en misdrijf voert, dat eindelijk zelfs de grafstilte, welke het reusachtige rijk tot dusver overdekte, verbreekt, — dan erkennen wij eerst de onschatbare waarde van het vrije woord, dat in westelijk Europa althans luide weerklinken mag. Dat vr\je woord heeft zich ten onzent gelukkig ook weer doen gelden in die geruchtmakende zaak der lichting van '95, waar de Minister van Oorlpg nog bijtijds bakzeil gehaald heeft. Het ware verstandiger geweest als de Minister zich van den aanvang af wat minder stellig had uitgelaten oyer de zoo betwistbare wettigheid van de oproeping. Had hij, doorkundig militair, terstond erkend dat hij zoo noodig voor een wél gemotiveerd juridisch betoog wyken zou, omdat ook hij den eerbied voor de wet boven militaire consideraties wilde stellen, dan zou zulk een houding zijn gezag nog hebben verhoogd. Nu is dat gezag niet ongedeerd gebleven, nu, gelijk ik 't in mijn brief van 17 April reeds uitdrukte, de Kamer langs een omweg het ministerieel besluit feitelijk krachteloos heeft gemaakt Hoofdzaak is intusschen, dat onze miliciens van '95 voor een onrechtvaardige behandeling zijn behoed, welke 4e Minister natuurlijk zonder eenig boos opzet, maar op grond van militaire overwegingen, op 'tpunt stond hen aan te doen. Menigeen zal toch paet belangstelling zoowel het sectie-verslag als het Kamerdebat over het wetje, door de heeren c}e Savornin Lphpiap c.s. ingediend, tegemoetzien, omdat daarbij blijken zal tot hoever de Minister wil toegeven en wat de lichting van '97, welke niet ip hot yetjp is opgenomen, te hopen of te vreezen ftpeft. Achter de schermen is pngetwijfeld vrij wat voorgevallen, want generaal Bergansius moet bepaald een oogenblik met zijn ontslag gedreigd hebben. Mi^ar, de nacht schaft raad pn de Ijooze bui is, voorloopig althans, afgedreven. Alvorens het militair terrein te verlaten, zij hier nog even liet nieuwtje gereleveerd van een mogelijke benoeming van een der regimentscommandanten, kolonel II. P. Staal, tpt secretaris-generaal van hej; Oprlogsdppartement. Vele jaren geleden was deze invloedrijke betrekking ook aan een militair toevertrouwd, toen de oude generaal Hardenberg (zeker reeds 25 jaar (Jood) daar zetelde en, naai" »rnen" beweerde, feitelijk minister was. In hoever zoo iets tegenwoordig zou terugkeeren, bUjve hier in 't midden j onder een man als generaal Bergansius bestaat er geen kans op. Maar dat in kolonel Staal een zeer bekwaam map en een groote werkkracht naar de blauwe trappen van het Plein Z PM worden gelokt, dit is wel zeker. Aan den dienst' ij den troep wordt dan echter een man van beteeke nis opttrokken. Het geheele bericht bejioeft echter nog bevestiging. Dp eerste Meidag brengt ons, na eep welkom morgenregentje, een vroolijken zonneschijn maar tevens een nog kouden noordwestenwind, dip 't nqg yeeinig uitlokkend maakt om het openingsconcert op de Scheveningsphe Pier te gaan bijwonen. Men zit er in die ruime en prrtfige zaal wel aardig en het uitzicht op de onstuimige gqlvep is altijd mooi, vooral pu de drijvende wolken haar fantastische slagschaduwen over den wijdpn plas werpen, mW' hoe vriendelijk het jonge groen ook Lacht, er behoort vrij wat verbeelding bjj om nu reeds aar» een zomersche uitspanning te denken. Maar in ieder geval de Pierzaal is een wel beschut verblijf, terwijl da a F e ptegen het voor a.s. Zondag a^ngekppcjigcje aanvangscpncert van dp Grenadiprmpziek in de Tent in 't Bosch slechts aantrekkelijk is, als men in de orpgeving der muziektent buiten kan zitten- Wanpepr 't niet gauw warmer wordt, zal men wijs dpen 't nog maar een weekje uit te stellen. Men kan nu nog zeer wel den avond in een schouwburgzaal passeeren. Toch scheen 't de vorige week wel, dat het publiek piet meer zoo vjug opkomt, toen de grijze Riphard Hol zijn opera Flor : s V zelf dirigeerep kwam. De groote zaal van het Gebouw was maar matig bezet, hetgeen jammer was voor den vaderlandschen toon dichter en voor] de zeer goede zangers van de Amsterdamsche Opera, die het nationale werk uitvoerden. Tijssen en mevr. Tijssen als Floris en Agneta en mevr. Coini als Beatrix waren zeer verdienstelijk en oogstten groote toejuiching. Maar bovenal huldigden de Hagenaars hun stadgenoot den componist, die met lauw ;rkrans en bloemen rijkelijk werd gekroond. De aanwezigen wilden blijkbaar toonen, dat de afwezigen ongelijk hadden. In de Fransche Opera heeft mevr. Lesoeur deze week haar welverdiend en druk bezocht benefiet gevierd als Poupée, — heden avond wacht mevr. Violet hetzelfde als Zaza. Overmorgen komt de sluitingsavond met het gebruikelijke veelsoortig spectacle coupé, dat alle artisten voor 't voetlicht brengt. Het Nederl. Tooneel zet de campagne nog een paar weken voort, jl. Dinsdag echter slechts met een matig succes, toen het. oorspronkelijk werk „de Doode' 1 hier voor 't eerst werd vertoond. Het spel moet zeer goed zijn geweest, voornamelijk van mevr. Mann - Bouwmeester en, misschien nog meer, van Christina Poolman. Zij kan de dingen zoo in den juisten toon en zoo raak zeggen; aan deze beide actrices is 't te danken, dat het zwak gebouwde stuk, dat ik niet in de gelegenheid was te zien, toch nog redelijke toejuiching schijnt gevonden te hehben. Daar ik evenmin gisteravond van de opvoering van Bisson's nieuwe klucht „ Le bon moyen ', die van de reizende troep van Achard een goede vertolking moet gevonden hebben, profiteerde, kan ik ook niet uit eigen ervaring mijn lezers van advies dienen om c. q met deze Fransche klucht, die de jaloersche gehuwden in het zonnetje zet, kennis te gaan maken Laat mij nog slechts even aanstippen, dat het de moeite loont om bij een bezoek aan de residentie de zeer verbeterde inrichting van de benedenzalen van het Gemeentemuseum eens in oogenschouw te nemen. Nadat verleden jaar de benedenzaal rechts keurig in orde gebracht was. zijn dit jaar twee benedenzalen links eveneens zeer verfraaid Mooie parketvloeren geven dadelijk iets deftigs aan wat men ziet en de fraaie oude schoorsteenen komen nu ook veel beter uit Hetgeen aan de wanden prijkt is veel en velerlei, en behoort voor een goed deel tot de geschiedenis van het oude 's Gravenhage. Daarnevens vragen oude kasten onze aandacht, terwijl verschillende vitrines tal van curiosa bevatten, waaronder zaken van groote schoonheid, met name het prachtig oud-Haagsche porcelein, dat te kostbaarder is wegens zijn zeldzaamheid. Nu is er nog één achterzaal op deze verdieping, die op restauratie wachten blijft. Zij zal het volgend jaar haar beurt krijgen, hetgeen dubbel wenschelijk is, omdat daar eenige zeer verdienstelijke schilderijen hangen, die nu door allerlei minderwaardige zaken, welke hier tijdelijk zijn opgeborgen, zich maar op povere wijze voordoen Maar om de le-rangskunst van het museum te waardeeren, moet men de bovenzalen bezoeken, waar zoowel de regenten- en schutterstukken uit vroeger eeuw als de moderne kunst der laatste halve eeuw op kranige w^jze vertegenwoordigd zijn. In de zaal der modernen zag ik weer een drietal nieuw aangekoehten — van Willy Martens, Hoppe en Richard Bisschop — die echter nog op een goede plaats wachten en daarom zich nog moesten vergenoegen met een plaatsje... op den grond. Als men nu toch op den goeden weg was om den boel op te knappen, konden dan die nieuwkoopjes niet behoorlijk op een ezel geplaatst worden, indien men niet dadelijk een goede plaats aan de wanden beschikbaar had? Ten besluite keer ik nog even naar de Tweede Kamer terug, waar men zich met den leuken betoogtrant van den Regeeringscommissaris, professor van der Hoeven, bijzonder schijnt te amuseeren. Maar nog amusanter was een klein abuis van den Minister Lopff, die bij de bespreking van het militaire wetboek op een gegeven oogenblik wilde zeggen: „Ziedaar MM. HH. het standpunt, waarop ik sta en met mij mijn beide ambtgenooten" (van Oorlog en van Marine), maar zich versprekende zeide hij: „en met mij mtfn beide ambtenaren", waarop dadelijk een paar stemmen uit de zaal luide weerklonken: „hé, hé, jy bent Kuyper niet." Maar nu is 't hoog tjjd tot eindigen, dus basta. E üdou.
Arnhemsche courant
- 03-05-1902
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 03-05-1902
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 4857
- Jaargang
- 89
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
ARNHEMSCHE COURANT van Zaterdag 3 Mei 1902. TWEEDE BLAD. Brieven uit de Hofstad.
UIT DE KAKEN DES DOODS. 8) Naar het Engelsch van FRANK BARRETT.
Maar de slap-, dien ik Drigo had toegebracht, vuurde op helsche wijjp mijn wraakzucht aan. Ia mijn overspanning hoopte ik, Putty op dezelfde wijze te tuchtigen Ik beurde den steep weer op, in de hoop, dat Putty nu na?r boven zou komen ; maar hij spiegelde zich aan het lot van zijn kameraad. Terwijl ik zoo stond te wachten, gleed de steen uit mijn hand en hem willende grijpen, stiet ik tegen een groote brandende olielamp, die viel en brak. De brandende petroleum vlood in het gat. De beide mannen uitten kreten van schrik. «Uit den weg! schreeuwde Putty, we zullep levend verbranden als we hier blijven! Terug door de gang!» Ik hoorde, hoe zij elkaar uitscholden en vochten om het eerst in «het groote wijnvat» te komen. Dadelijk daarop hoorde ik Drigo roepen: «We kunnen er niet meer door ! 't Is vol water !» De vlammen breidden zich uit en ik kon den steen niet langer vasthouden. Hij viel met een doffen slag neer, de verwerschingen smorend, die uit de diepte oprezen .... Snel klom ik den ladder op, trok die in de gelagkamer, om onzen vijanden, als zij er in slaagden uit den put in den kelder te komen, te beletten, ons te achtervolgen, en sloot het luik. Het gansche vertrek was gevuld met een verstikken ten rook. Bijna niet in staat adem te halen, ijlde ik naar de deur, ontgrendelde en
opende me en ademde toen met volle teugen de Irissche buitenlucht in. Taras wachtte mij bij het entrepót Ik zag 't bij het zwakke licht van een bijna uitgedoofde straatlantaarn. Twee minuten later was ik bij hem. „Ben ik lang weggebleven? — Neen," zeide hij. Inderdaad had alles wat er gebeurd was en mij wel Uien had toegeschenen, slechts een kwartier geduurd. «Heb-je hard moeten loopen? vroeg Taras. — Of 'k ! — Wat is er, kleine vriendin? Usv tanden klapperen ; uw kleeren zijn doornat. — Da's niets. Je bent er ! Er is geen gevaar meer; ik heb ze uit den weg geruimd. — Uit den weg geruimd? vroeg hij met een verwonderde uitdrukking in zijn stem. Wiedau? — Putty en dien vreemdeling! Ik heb je van hen verlost, zeide ik, in de hoop hem mijn vreugde te zien deelen. — Wat wil je daarmee zeggen ?» vroeg hij plotseling op ruwen toon. Zijn strengheid verschrikte me en veranderde mijn gevoel van vreugde ip dat van vernederiDg. Als ik slecht had gehandeld dan was het voor hem geweest, niet voor mezelf. Ik boog het hoofd en antwoordde niet. «Wat wil-je zeggen? herhaaldi hij'met klimmende gestrengheid. Tegelijk greep hij me bij mijn schouder en keerde mij om naar het licht toe. —■ Spreek! drong hij aan. — Ik weet niet wat je roe vraagt, zei ik ver. drietig. Ik heb hen daar -opgesloten; ik heb je uit hunne klauwen gered, ileb ik je dan niet van van hen verlost ?> Een zucht van verlichting slaakte hij op die woorden, waarmee ik mijn daad zocht te verhelen.
«Vergeef me, kleine vrLndin, ik had je verkeerd begrepen, zei hij nu met teeere stem. Ik versta het Engelsch niet zoo heel goed. Maar hoe kora-je zoo doornat ? — Ik kon niet uit den kelder koiaen zonder door het water te gaan, dat is alles. — Ge hebt rust noodig, ik zal-je naar huis brengen. Hij ging reeds op weg. — Ik heb geen thuis; ik heb geen vrienden. Laat Piij maar biet j 't zal best gaan. Vlucht maar door de steeg Imgs de herberg. — Zonder u nooit 1 Als ge geen vrienden hebt, zal ik je tpevertfquwen aap de mijne.» Ik stop(} sl i?* Ëen brandlucht werd merk baar. Als hij de vlammen zag door de vensters van de herberg zou hij mijn misdaad misschien raden. Liever scheiden, dan mij blootstellen aan zijn toorn ! «Wees niet bang, zeide hij, nog een verkeerde uitlegging gevend aan mijn weigering. Niemand zal ons leed doen, u noch mij, nu mijn handen los zijn. Kom maar ! 4 Hij hield mij stevig vast en ik kon zijn verzoek ni-t langer weerstaan. Maar om h e na niet den tijd te laten, te ontdekken, dat de herberg van Putty in brand was gestoken, begon ik, alsof ik bevreesd was voor mijn patroon, hard te loopen. «Niet te hard 1 zei hij, toen we de steeg reeds achter ons hadden. We kunnen nu wel op ons gemak loopen. We hebben nog een grooten weg vóór ons; en we zullen wel geen rijtuig vinden op dit uur en in de.se buurt » We richtten onze schreden naar de wijk der «Miuories*. Pe straten waren veihten; we ontmoetten slechts nu en dan een politieagent, die echter nietg zei. Men keek ons wel nieuws gierig aan, zeker dpnkepde, dat Taras mij uit het water ha l gehaald, want betden waren we nat en overdekt met slijk. We liepen een tijdlang stilzwijgend voort, toen
Taras eensklaps zei: «Ik ben u het leven verschuld'g 1, kleine vriendin ; meer dan het leven, de vrijheid! — Hoe heb jij je toch laten vangen 1 — Men heeft me bedrogen. Ik zag in den zwarte mijn vriend, maar hij was mijn vijand, eep buitenlandsch agent. — En de drie anderen, waren zij ook van de politie ? — Zij stonden er ten minste mee ia betrekking, — Was het om je te vermoorden ? — Erger dap dat; ze wilden me naar mijn vaderlapd terugzenden. — Je hebt toch geen kwaad gedaan ? — Niets kwaads, ten minste niet in den zin, zooals gij en ik dat opvatten. — Ik dacht, dat de politie slechts lette op de lui van verdacht allooi. — In mijn vaderland rust al spoedig verdenking op personen van iederen stand, 't Is daar anders dan hier. — 't Moet er al zeer slecht zijn, als het er erger is dan hier in Londen. — Er gebeurt overal kwaad. — Wat ga je nu doen met dien makker, dien zwaite, met dat ongunstig uiterlijk? — Hem op een afstand houden. — Maar als je hem nu eens op een of andere afgelegen plek te pakken kondt krijgen, zou je je dan niet van hem trachten te ontslaan ? — Dat zou een moord zijn. — Een moord! nou, maar die zwarte zou dan toch zijn verdiende loon hebben. — Dat is de wet c}er re^elpoze dieren, niet van de menschen. Denk, kleine vrienden, aan de gevolgen van zoo'o daad. Schande en vernedering; vermeden te worden door de onschuldige vrouwen, de rechtschapen mannen; niet meer waard zijn, een kind te omtielzen.» ( Wordt vernalfd.)