Middenkoers. Openings"koera. Amsterdam 17 Mei 20 Mei 21 Mei 5 pet. Obl. Nederland 95V 8 937/ 8 3 „ Portugal . . 2ï s 7s s 27 ls /« 5 w Mexico, binn. 39^/SJ 39% Aand. Deli-Mij . . 4+8 — „ Kon, Petrol. • 400V a 407 tchison .... c 4770. 2 a f1000 (w. o. gest. 10 pot) aand. Assur.-Mij de Rijn . . . Bod 4772. f300 4 pet. Nieuwe Societeit te Zutfen 95 » 4774. f 1000 37, pet. gem. Zutfen § . 99 » 4776. f 3000 4 pet. Wandelhoofd Scheveningen § 100 » 4778. f2000 4 pet. Frieach-Gron. Hyp.Bank § 100.1/2 » 4780. f1000 4 pet. gem. Nieuwe Pekela 101.1/2 » 4782. f1200 aand. Bataafsche Bank . 2 » 4784. f1000 37, pet. gem. Sneek § . 99 » 4786. f 8000 4 pet. Wasch- en Strijkinriehting „Eigen Hulp", den Haag Bod 4788. f 3000 aand. Ned. Stoomboot-Mij „Batavierlijn" 50 » 4790. f25,000 4 pet. Maatsch v. Zekerheid steil. § 101 , 4792. 1 4000 (w. o. gest. 10 pot) «and. Brandas».-Mij „de Oosthoek" te Soerabaia Bod 7. » 1 » 1 80 » Bod Bod 102.5/8 » Bod Bod 98.1/2 » 100 » 105 » 98.1/2 » >
4794. f 500 aand. Werkmanssteun . . 93 » 4796, f 2000 4 pet. Stoomtram OldambtPekela § 100.3/4 » 4798. f 10,000 3*/, pet. gem. Winschoten 1902 98 * 4800. f2500 4 pet. Oblig. Tram Zuidlaren 100 » 4802. f \ 00,000 3 1 /, pot. gem. Haarlem 1902 § 98.3/8 » 4804. f 12000 4 pet gem. Wildervank 104 » (niet aflosbaar vóór 1915). § coupons ook betaalbaar te Amsterdam. Vragen en aanbiedingen worden kosteloos geplaatst, ifij uitvoering: provisie 1/8 pet. <5© cents per stak als minim a m ). Alle opgaven te adresseeren aan de heeren JULIUS OPPENHEIM & Co., Nieuwe Plein no. 9 te Arnhem. Telefoonnummer 1060. De noteering wordt maandelijks gepubliceerd. Alle Irovinciale-, Gemeente' en WaterschapsObligaties worden door ons tegen de hoogste koersen gekocht. Omtrent de stemming der Beurs te Amsterdam op gisteren, zegt het -.Hbld.»: Van Banken waren de aandeelen Amsterdamsche en Nederlandsche Bank 4 pet,, Banque Auxiliaire 1 pet. hooger. Van lokale fondsen waren hooger: LiquidatieAandeelen James Barge 2, Nederlandsche Handelmaatschappij % * 7s. Nederl.-Indische Handelsbank 2, Deli-Maatschappij 1 1 / 4 , Preferente Deli Tabak 3, Langkat Cultuur B iy 2) Padang Tabak 2 %i Nederl. Gist- en Spiritusfabriek *J W Elzasser Petrol. 17, Internationaal Rumeensche., 6, Koninklijke 11 pet. Lager: Ned.-Ind, Mijnbouw 7, Soemalata 5, Stoomvaart Nederland 1/2, Certif. Koninklijke Petrol. 2, Oliebronnen in Hannover 3, aandeelen Amsterd. Deli ii/ 8 , Langkat Tabak 37,, Medan 1, Namoe Djawie 2%, N. Asahan 2, Padang Cultuur 2, United Langkat 2, Moeara Enim openden 4 pet. lager doch herstelden zich tot ongeveer vorige koersen. Debentures Peru 1 /2 pet. lager. Prol. 4 pet.
"FINANCIEEL NIEUWS. Mededeelingen van JULIUS OPPENHEIM & Co. Koersen van Amsterdam.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1902/05/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000095608:mpeg21:p006
"Arnhemsche courant". Arnhem, 1902/05/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000095608:mpeg21:p006
TWEEDE KAMER. Door den Minister van Marine is een wetsontwerp ingediend tot verhooging van de Marinebegrooting voor 1902. Voorgesteld wordt o. a. den post voor aanschaffing van materialen enz. met 2 ton te verhoogen. In de Memorie van Toelichting zegt de Minister, dat hij van het door hem besproken voornemen om nog in dit zittingjaar bij suppl. begrooting gelden aan te vragen voor de versterking van het drijvend materieel, dat meer uitsluitend voor onze landsdefensie zal moeten dienst doen — acht te moeten afzien en in de plaats daarvan reeds nu gelden te moeten aanvragen voor het op stapel zeten van een pantserschip type-„ Koningin-Regentes". Lichting 1895. Voorstel van wet van den heer de Savornin Lohman c. s. tot aanvulling van de Militiewet 1901. Bij het afdeelingsonderzoek betuigden vele le.
den der Tweede Kamer hunne ingenomenheid met de indiening van dit voorstel van wet en brachten hulde aan de voorsteller. Men begroette de voorgestelde regeling als eene gelukkige oplossing, waardoor aan rechtmatige grieven op wettige wijze wordt tegemoetgekomen. Aan de tegemoetkomende houding van den Minister knoopte men de verwachting vast, dat mocht de Kamer zich met het voorstel vereenigen, dit door de Regeering niet onaannemelijk zal worden verklaard. Sommige leden betreurden dat niet van de Regeering zelve een voorstel tot aanvulling der Militiewet op de wijze als hier bedoeld, is uitgegaan, omdat zij vreesden dat thans eenigermate afbreuk zal worden gedaan aan het uitvoerend gezag. Enkele leden hadden gewenscht dat door de Regeering een andere weg was ingeslagen. Zij wezen op de in het tweede lid van art. 111 der Militiewet voorkomende bepaling, krachtens welke de duur en het aantal der herhalingsoefeningen kunnen worden verminderd voor hen, die volgens art. 109 voor het blijvend gedeelte onder de wapenen zijn gehouden of geroepen. Daar dit laatste met de overgroote meerderheid der miliciens van 1895 h et geval is geweest, verklaarde de Minister in de Kamer er geen bezwaar in te zien, voor dezen den termijn op 18 dagen te stellen.
De leden hier aan het woord meenden dat de Regeering nu ook verder had moeten gaan en de lichting 1895 — alsook om dezelfde reden die van 1896 — van deze laatste herhalingsoefeningen geheel had behooren vrij te stellen. Andere leden achtten de houding van deze Regeer ing echter correct. Onder de leden, die het wetsvoorstel zelf toejuichten, waren er verscheidene, din zich met de motiveering niet konden vereenigen. Achtten sommigen de beteekenis van art nr, jo, art. 107, met betrekking tot de lichtingen 1895 en 1896 onduidelijk en dubbelzinnig, waarvoor zij zich beriepen op het gebleken verschil van gevoelen omtrent de interpretatie van die bepaling, anderen waren van meening, dat bedoeld voorschrift zonder twijfel uitsluitend betrekking heeft op hen, die slechts 872 maand onder de wapenen zijn geweest voor eerste oefening. De duidelijke bewoordingen van het artikel nemen huns inziens op dit punt alle onzekerheid weg. Ook daarom werd dezerzijds de oproeping van de miliciens der lichtingen van 1895 en 1896 onwettig geacht omdat die dienstplichtigen bij de wet van 27 April 1901, waarbij hun diensttijd met twee jaren werd verlengd, uitdrukkelijk van herhalingsoefeningen zijn vrijgesteld. Naar de meening van verscheidene andere leden stond de wettigheid van de oproeping onbetwistbaar vast en zij meenden dat de bewering dat art. in uitsluitend het oog heeft op hen, die slechts 8y s maand voor eerste oefening onder de wapenen zijn geweest niet opgaat. Evenmin werd dezerzijds toegegeven dat op grond van een hun bij de wet van 27 April igor verleend recht van vrijstelling van herhalingsoefeningen, de lichtiogen van 1895 en 1896 niet meer tot deelneming aan zoodanige oefeningen kunnen worden verplicht.
Niet op grond van wettelijke bezwaren, doch uitsluitend op billijkheidsgronden werd door andere leden het voorstel van wet gesteund. Verschillende leden verklaarden er voor terug te deinzen tegen het advies van den Minister van Oorlog in, hun stem aan dit voorstel van wet te geven en zij wenschten het meest mogelijke voorbehoud te maken ten opzichte van het door hen in te nemen standpunt. Andere leden, die met het voorstel evenmin onvoorwaardelijk waren ingenomen meenden dat in de Landweerwet kan worden opgenomen een overgangsbepaling krachtens welke de miliciens der lichtingen van 1895 en 1896 zouden moeten opkomen voor nog eene oefening boven en behalve de oefeningen, die in art* 11 dier wet worden voorgeschreven. Beter ware misschien nog eene bepaling — meenden zij — waarbij voor die dienstplichtigen de duur der eerste oefening bij de landweer werd verlengd. Deze denkbeelden werden echter van verschillende zijden met kracht bestreden. Sommige leden verklaarden zich met het wetsontwerp in geenen deele te kunnen vereenigen en niet gaarne de verantwoordelijkheid op zich laden om dit wetsvoorstel tot stand te doen komen. Men voelde dezerzijds niet veel voor de aangevoerde billijkheidsgronden. De voornaamste bedenking van deze leden kwam hierop neer, dat het wetsvoorstel het gevolg is van eene alom in den lande van antimilitaire klingen uitgegane beweging, die het karakter droeg van reactie en verzet tegen de Militiewet. Zij moesten zich dan ook sterktegen het voorstel verklaren en verwachtten een zelfde agitatie tegen den tijd van oproeping van de lichting 1897. Zij meenden dat der Reg. meer vrijheid moest worden toegekend om vrijstelline te geven van herhalingsoefeningen en bevalen daartoe aan een artikel in den geest van art. 125 der vroegere Militiewet. Al deze meeningen vonden — o.a. bij een der voorstellers, krachtige bestrijding. Verscheidene leden gaven den wensch te kennen dat ook de overgangsbepaling zou worden uitgebreid tot de lichting 1897. De leden die de wettigheid van de oproeping van de lichting 1895 en ,8 9 6 bestreden, achtten om diezefde reden het onder de wapenen roepen niet alleen van de lichting 1897 doch ook van 1898 tot en met 1901 verboden. Verscheidene andere leden konden zich met den aandrang om uitbreiding aan het wetsvoorstel tegeven niet vereenigen. Van verschillende zijden werd opgemerkt dat het aanbeveling verdient de remplaganten der lichting r897 in de voorgestelde overgangsbepaling op te lemen. Waar die manschappen toch niet in de land-
weer zijn overgegaan, zijn de herhalingsoefeningen voor hen onnoodig en velen meenden daardoor besparing van kosten te krijgen. Gevraagd werd naar 's Ministers voornemen ten aanzien van het oproepen van de rerupla -Qanten der lichtingen 1895—1898. _De wenschelijkheid werd betoogd om de miliciens der lichtingen 1895 en 1896 voor den dienst van hun nog niet volbrachten militiedienst vrij te stellen van de jaarlij ksche inspectie. In elk geval drong men aan op de milde behandtl Dg van de ter inspectie opgeroepenen. Verschillende lezingen van het artikel werden aanbevolen. Enkele leden wilden het artikel als volgt doen luiden: «Art. iii der Militiewet is niet van toepassing op de lichtingen 1895 en 1896.» Andere leden: «Art. in der Militiewet 1901 is niet van toepassing op de ingelijfden bij de militie te land die tot de lichtingen van 1895 en 1896 behooren en hun zesde dienstjaar of, als plaatsvervanger dienende voor de door hen vervangen militieplichtigen het zesde dienstjaar hebben volbracht.» Enkele leden: hen, die langer onder de wapenen zijn gehouden dan in art. 107 is bepaald, behil»e op hen, die behooren tot de lichtiDgen van 1895 en 1896. Ten slotte nog enkele leden : Op de vóór in werking treden dezer wet ing elijfden bij de militie te land is art. 111 dezer wet niet van toepassing. Voor hen blijven gelden de bepalingen omtrent herhalingsoefeningen welke gegolden zouden hebben, ware bij deze wet daarin geen verandering gebracht.
"STATEN-GENERAAL.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1902/05/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000095608:mpeg21:p006
INGEZONDEN MEDEDEELÏNGEN BETREFFENDE HANDELSZAKEN. JUifiaoselie WaseBizijtle HS cent tot II, 1.45 p. Met. — Franco en vrij Tan invoerrechten toegezonden! s -.alen ommegaand; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde «Hcnneberg-Ziitle» van 60 cent tot fl 14.65 per Meter. G. Henneberg, Zijde Fabrikant (k. & k. Hofl.), Zürich.
"Advertentie". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1902/05/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000095608:mpeg21:p006
De «Oangaran», van Rotterdam naar Java, vertrok 20 dezer van Southampton. De «Goentoer», van Rotterdam naar Java, vertrok 20 dezer van Port-Said. De «Koningin Wilhelmina», van Amsterdam naar Batavia, arriveerde 20 dezer te Genua. De «Prinses Sophie», van Amsterdam naar Batavia, passeerde 18 dezer Perim. De «Teucer», van Amsterdam naar Java, passeerde 17 dezer Wight. De «Rhipeus», van Batavia, arriveerde 20 dezer te Amsterdam. De «Prins Maurits», van Amsterdam, arriveerde 17 dezer te Paramaribo. De «Prins Willen II», van Paramaribo naar Amsterdam, passeerde 18 dezer St.-Michaei'o. De «Oranje Nasau» vertrekt 22 dezer van Paramaribo naar Amsterdam. De «Rotterdam», van New-York naar Rotterdam, vertro't 20 dezer van Boulogne. De «Bogor», van Java naar Rotterdam, arriveerde 20 dezer te Suez, — Hr. Ms. pantserdekschip «Utrecht», Jonder bevel van den kapitein ter zee B. Brutel de la Rivière, is 19 dezer te Port-Said aangekomen, en Hr. Ms. pantserschip «Koningin Regentes», onder bevel van den kapitein ter zee A. W. F. C. van Woerden, te Fort-de-France. Te Nieuwediep is aangekomen Hr. Ms. oorlogsfregat «Tromp», commandant Sickens, komende uit Oost-Indi«.
"STOOMSCHEPEN.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1902/05/21 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000095608:mpeg21:p006