Vrijdag 25 Maart 1904. Waarnemingen van des morgens 8 uur.) 0} Barometerstand. a <0 u 1) .2 O a V T3
Arnhemsche courant
- 25-03-1904
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 25-03-1904
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 5437
- Jaargang
- 91
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
ARNHEMSCHE COURANT van Vrijdag 25 Maart 1904. TWEEDE (laatste) BLAD. METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN.
KUNSTEN, LETTEREN, WETENSCHAPPEN.
Menschen, die een helderen kijk op de dingen kebben, worden gewoonlijk beschuldigd, dat ae alles te donker inzien. Vrijd. 25 Maart. Musis-Sacrum (Foyer) buitengew. verg. A. O. V., punt van beh.: beslissing omtrent de al- of niet-ontbinding der Vereeniging, 8 u. Vrijdag 25 Maart. Logegebouw (groote Zaal) Rijnstraat Volksb. tegen Drankmisbruik, lezing van den heer Oosterbaan, onderwerp de alcohol en het kind, 8 u. Zaterdag 26 Maart. Place Royale, Schaakv. 8 u. Zondag 27 Maart. Musis-Sacrum, Middag-Concert, A. O. V., 2'ƒ9 u. Zondag 27 Maart. Musis-Sacrum, AvondConcert, A. O. V., 8 u. Dagelijks: Wereld-Panorama, Groote Markt 16. Lourdes (de Wondergrot) Pau, Bayonne, Gaverne, enz. Musis-Sacrum (Groote Zaal) LohofPs Grand Phono-Kinematograph, zingende en sprekende levende Photographiën, 's av. 8— io Vj u. Zaterd. 26 Maart. Idem. Idem. Kinder- en Familievoorst., 's av. van 6—u.
Stadsschouwburg. Maria Theresia van von Schönthan door het Rotterdamsch Tooneelgezelschap. „Hare Majesteit de Keizerin Maria Theresia." In plechtige houding wachten hovelingen, gezanten, legercommandanten, de geheele hofhouding de komst van H. M. af, van buiten klonk nog de nagalm van het haar toejuichende volk — daar verrees het geheele publiek, dat den schouwburg van onder tot boven vulde, van zijn zetels en bracht daardoor èn door een spontaan hartelijk handgeklap hulde aan de keizerin van het stuk, de koningin van het feest.
„Dank, hartelijk dank aan allen," was Maria Theresia's antwoord, een phrase uit een tooneelstuk, die zeker nooit meer beteekenis had dan nu. — Het eenigszins onrustige van het publiek, dat merkbaar geweest was bij de inleidende tooneelen van het stuk, was verdwenen — aller aandacht was gevestigd op haar, om wie men gekomen was, voor wie de schouwburgzaal smaakvol versierd was met groen, voor wie velen in gala-toilet waren gekomen, aan de zaal een feestelijken aanblik gevende. Met aandacht heeft men het spel gevolgd van allen, die in dit stuk, zonder eenige pretentie of diepte, optraden, een stuk, dat zonder meer een „kijkstuk" zou zijn, ware het niet dat 't een beeld geeft van een vorstin, wier naam nog steeds in den volksmond voortleeft. Een vorstin, die ook hier geëerd wordt als de landsmoeder, de goede genius van velen, de in haar huwelijk jaloersche en vaak dwaas-ijverzuchtige, maar toch liefhebbende vrouw. Is de naam van den schrijver niet voldoende om de overtuiging te geven, dat 't menig aardig tooneeltje bevat en behoeft het nog vermelding dat 't door de Rotterdammers uitnemend gespeeld werd, dat het prachtig was aangekleed (ook het tooneel, waarvoor de firma Gebr. Roos de zorg op zich had genomen, even belangeloos als de hulde, door deze firma aan mevr. van Eijsden gebracht in den vorm eener smaakvolle versiering van haar kleedkamer), dat mevr. van Eijsden boven allen schitterde met haar prachtige, inderdaad vorstelijke toiletten ?
Na het tweede bedrijf bood het tooneel een aanblik zooals zelden het geval is. Het boudoir van Maria Theresia was herschapen in een tuin, in 't midden een troonhemel voor de Keizerin, planten en bloemen, de leden van het feestcomité, de meespelende artisten, de figuranten er om heen. Daar verscheen H. M. en weer rees het publiek op, toen onder daverend applaus de voorzitter van het feestcomité, dr. G. J. Landweer het woord nam en mevr. van Eijsden ongeveer met de volgende woorden toesprak: „Hooggeachte mevrouw van Eysden ! Hooggeachte jubilaresse !" 'tls feest in onzen Stadsschouwburg, een eigenaardig, een schoon feest. Het populaire Rotterdamsche Tooneelgezelschap, waarvan gij een sieraad zijt, geeft eene schitterende feestvoorstelling, waarbij gij de hoofdrol vervult. En wij allen, wij zijn op dezen feestavond in deze feestelijk versierde zaal in feestelijke stemming. Geen wonder: het geldt hier de feestelijke herdenking van uwe 25 -jarige tooneelloopbaan, het vieren van uw zilveren jubileum. Zoo ooit iemand, dan kunt gij, hooggeachte mevrouw! zeker met fiere zelfvoldoening en groote blijdschap op den afgeloopen weg terug zien. Van nature rijkelijk begiftigd, hebt gij de talenten, u geschonken, zelfstandig weten te ontwikkelen, en het in uw eigenaardig kunstgenre, door volhardende studie en volle toewijding, tot groote volkomenheid gebracht. Welk eene machtige bekoring ging er uit van uwe meesterlijke uitbeelding van de hubsche en trouwe Kathi in „Oud-Heidelberg", — van de levenslustige Markgravin in „Het Levensdal", — van de pittige Miss Hobbs, — van de Amerikaansche Miss Clarkson, in „In Uniform" en last not least van de natuurlijke, ongedwongene Madame Sans Gêne, — om van uwe vroegere en latere, niet minder verdienstelijke kunstpraestaties niet te gewagen. Zie, daardoor hebt gij duizenden in den lande en ook ons zeer vele uren van zuiver kunstgenot verschaft en zelve eene groote populariteit verworven, daarvoor zijn u dan ook telkens ondubbelzinnge blijken van sympathie en waardeering, stormachtige toejuichingen ten deel gevallen. — Inderdaad gij zijt door uwe innemendheid, uwe charme bij uw optreden, door uw levendig, opgewekt, voortreffelijk spel de lievelinge, de oogappel van het schouwburgpubliek geworden, een eerenaam, die dus op stevige gronden steunt. Te Rotterdam, de plaats uwer inwoning, het hoofdterrein uwer triomfen op kunstgebied, heeft men u op schitterende wijze gehuldigd en gefêteerd. Andere steden hebben dat schoone voorbeeld gevolgd. Arnhem wenschte niet achter te blijven in huldebetuiging, al zou deze dan ook op bescheidener manier plaats hebben. Een comité werd gevormd ter voorbereiding dezer feestelijkheid. Namens dit cömité, en ik durf gerustelijk zeggen ook uit naam van dit geheele schouwburgpubliek, dat in grooten getale opgekomen, u hedenavond eene warme ovatie brengt, bied ik u op uw 25 -jarig jubileum onze hartelijke gelukwenschen en welverdiende hulde aan. Moge deze corbeille met geurige en kleurige kinderen van Flora u onze oprechte sympathie, waardeering en erkentelijkheid vertolken ! Gesteund door tal van vereerders van u en
uwe kunst in Arnhem en omstreken zijn wij in staat gesteld u als blijvend huldeblijk dit bronzen beeld met piedestal op te dragen. Het stelt de Inspiratie voor; moge de aanblik u telkens, inspireeren en het beeld u tevens eene aangename herinnering kunnen zijn aan dezen Arnhemschen kunstavond en uwe vele vrienden alhier. Aanvaard ten slotte nog onzen innigen hartewensch, dat gij, bij een lang en gelukkig huwelijksleven met uwen hooggeachten echtgenoot, den heer van Eysden, den sympathieken en energieken directeur van uw tooneelgezelschap het nog steeds verder moogt brengen in uwe kunst en ook ons oog menigmaal door uw
vroolijk, vlot en voortreffelijk spel moogt vergasten ! Lang leve onze gevierde, populaire actrice, mevrouw Marie van Eijsden—Vink!" Dat de laatste woorden hartelijke instemming vonden — wien zal 't verwonderen ? Vervolgens nam dr. Fyan het woord om mevr. van Eysden, onder aanbieding van een prachtig bloemstuk namens W. W., met een woord van hartelijken gelukwensch en waardeering hulde te brengen. Toen kwam de heer Weenink haar ook een bloem-geschenk brengen namens het personeel van den schouwburg: den portier, lampenist, fitter, werkvrouw, tooneelbedienden, concierge en tooneelmeester, die allen zoo veel hielden van mevr. van Eysden, omdat ze altijd zoo beminnelijk was; kwam de heer Roskam haar de hand drukken, omdat hij haar de eerste maal dat zij de planken betrad gezien had en haar nu zeggen wilde hoe een genoegen het hem was, dat zij zoo hoog gestegen was; kwam een dochtertje van den heer van Welsum bloemen brengen van
„pa en moe" („dank je wel zus" zei mevr. van Eysden er dwars tusschen door), werden nog tallooze bouquetten en bloemenmanden aangedragen van vrienden en vereerders, tot zij stond als in een tuin van bloemstukken, 't een al fraaier dan het andere. En toen zij zelf het woord nam, daalde uit de coulissen een bloemenregen op haar neer. Met geroerde stem zeide mevr. van Eysden dank, dank aan allen, die haar gehuldigd hadden, dank aan het publiek. „Ik heb, al was 't misschien onbescheiden, wel wat verwacht van dezen avond, want daarvoor zijn jelui allen altijd te hartelijk en lief voor me geweest, als ik hier kwam. Maar zoo.... dat overtreft mijn stoutste verwachtingen. Dat is te mooi... te veel. Dat zal ik niet vergeten. Duizend, duizendmaal dank!" En het publiek, dat staande de geheele (mevr. van Eijsden noemde het een „vorstelijke") ovatie had aangehoord, werd niet moede haar toe te juichen en „bravo" te roepen, nog eens en nog eens te laten halen. En zoo was het na het derde, ook na het vierde bedrijf, niemand had nu haast weg te komen voordat men mevr. van Eijsden nog eens de ondubbelzinnigste blijken van sympathie en waardeering had gegeven, waarvoor zij met de haren beminnelijken glimlach buigend en kushandend gevend, dank zegde, dank voor zooveel hulde, die haar zoo ten volle toekwam en haar met zooveel warmte en sympathie geboden werd. Kr.
Oud-Geldersche bouwstijl. Door „Gelre", vereeniging tot beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht, zal een onderzoek ingesteld worden naar de nog bestaande gebouwen in Oud-Gelderschen stijl. Daartoe heeft de vereeniging de bladen in Gelderland en Overijsel uitgenoodigd, een artikel op te nemen, waarin een aantal geveltypen in dien stijl worden beschreven en afgebeeld, terwijl aan het courantenlezend publiek het verzoek wordt gedaan, van het bestaan van dergelijke gevels (ver afgelegen, bij weinigen bekende boerderijen en woningen blijken vaak in dien stijl gebouwd te zijn) mededeeling te doen. Langs dien weg hoopt men door medewerking van belangstellenden uit het publiek te geraken tot een overzicht van de nog bestaande, in oud-Gelderschen stijl opgetrokken gebouwen. De toestand van den oud-hoofdredacteur van „de Tijd", den heer Eygenraam, is niet ongunstiger, zoodat er hoop op beterschap blijft bestaan. — Ter viering van het vijf-en-twintigjarig bestaan van het Utrechtsche Studententooneel, gafdit gisteravond Vondel's „Lucifer". De geheele schouwburg in feestgewaad en feeststemming om te zien naar deze „brave daet" der studenten, die, bijgestaan door den heer van Noorle Jansen voor de regie en den heer Hugo Nolthenius voor de muziek, zich verdienstelijk van deze taak hebben gekweten. De jonge stemmen klonken krachtig en er was stijl in het zeggen der verzen. Het was een waarlijk genotvolle avond, den „Lucifer" zoo verzorgd en kloek te zien op - voeren. Na het derde bedrijf werden aan den hoofdpersoon, den heer W. G. Wendelaar, een tak leliën en een reusachtige krans aangeboden en aan eenige anderen kransen. — Het laatste wat herinnerde aan den ouden „Chat Noir" te Parijs, dejverzameling schilderijen en curiositeiten die behoord heeft aan wijlen Rodolphe Salis, is ais zoodanig verdwenen. In een veiling zijn deze voorwerpen verspreid. Voor schilderijen van Wilette werden tamelijke prijzen besteed, 3000 frs., 1795 frs. en minder; het glasraam met het gouden kalf erop, dat aan den luifel was bevestigd, ging voor 800 frs. Ook Steinlen's, Caran d'Ache's en andere schilderingen werden geveild, evenals wapens, affiches, zinken poppen van de schaduwbeeldenvertooningen enz. — Zondag a.s. wordt te Parijs voor de eerste maal Wagner's Liebesmahl der Apostel uitgevoerd. — De leider van het humoristisch UdelQuartet, prof. Carl Udel, is niet overleden, maar na een oogziekte die hem op reis overviel, volslagen blind geworden. — Nu weer komt uit München het bericht, dat er geen woord waar is van het verhaal, dat von Possart ontslag wil nemen als intendant. Ook wordt van verschillende zijden (door de Badensche pers bijna officieel) gemeld dat er geen sprake van kan zijn, dat Mottl te Karlsruhe terugkeeren zal.
— „Colombine", een stuk inéén bedrijf, dat te Berlijn en in andere plaatsen geregeld wordt opgevoerd, is te Keulen verboden. Zooals van veel, zijn ook de wegen van de Duitsche censuur ondoorgrondelijk! — Te Essen is Wolff-Ferrari's muzikale comedie Die neugterigen Frauen voor de eerste maal opgevoerd met groot succes. Wolff-Ferrari
heeft de stijl van Verdi in „Fallstaff" verder ontwikkeld. Eenige aanduidingen aan Wagner's muziek, meer nog aan die van Mozart en Rossini bevat het, maar toch is er een pei soonlijke stijl in. — Naar het „Vad." meedeelt komt in 10 afleveringen een uitgave van Smetana's grootendeels nog onbekende muzikale nalatenschap, o.a.: een „Triumphsinfonie" voor klavier vierhandig. — Te Ween en worden pogingen in 't werk gesteld om een standbeeld op te richten voor Johann Strauss jr., den componist van de „Fledermaus" en „An der schónen blauen Donau." — Uit Rome wordt aan het „Berliner Tageblatt" bericht, dat de ingenieur Cannizaro, die belast is met het uitgraven van de „Ara Pacis" te Rome, bij de Regeering 150,000 lire heeft aangevraagd, om al de overblijfselen van het onder 't „Palazzo Fiano" begraven "Altaar des Vredes" geheel te voorschijn te brengen. Dat kunstwerk zal, naar men verzekert, als het geheel in elkander is gezet, het Pergamonaltaar te Berlijn verre overtreffen. — Leóncavallo's „Zaza" heeft bij de première te Nizza een stormachtig succes gehad. „Roland von Berlin" is bijna gereed. — „Rosenmontag" van Hartleben, overal met veel succes opgevoerd, heeft het, niettegenstaande een prachtige monteering slechts tot vier opvoeringen te Londen kunnen brengen. Over smaken
„J ohannes de Speelman", door J. Huf van Buren, 2 dln. Amsterdam, P. N. van Kampen & Zoon. „Louise van Breedevoort", door Johande Meester, 2 dln. Bussum, C. A. J. van Dishoeck. Deze twee romans hebben met elkander gemeen, dat ze zijn van Nederlandsche.schrijvers, wier pen, moge zij ook al vele jaren lang gebruikt zijn, vruchtbaar en puntig blijft. Andere overeenkomst is er bijna niet. Ter afwisseling kan wie belang stelt in onze hedendaagsche letterkunde, beide boeken lezen en beide zullen ze den indruk van iets bijzonders achterlaten. Huf van Buren's roman speelt, denken we, in de helft der 18e eeuw. Men zal hem allicht onder de geschiedkundige romans willen tellen, wat dan zou slaan op de behandeling der stof, de plaatselijke toestanden, het maatschappelijk leven; minder op de personen, al moge dan de hoofdfiguur, Johannes de speelman, geen mythe zijn geweest. Wie „buiten" bekend is, weet, dat elke streek haar typische figuur heeft; hier is 't een verloopen baron met een verduisterd verleden, daar eene in afgetrokkenheid levende verarmde freule, of een onecht kind van hoogen kom-af, waaromheen de fantasie der boerenbevolking een geheimzinnig weefsel van verhalen heeft gesponnen, die op den keper beschouwd slechts een zeer kleine kern van waarheid behelzen. Een enkele maal is 't de moeite waard, den sluier op te lichten. Johannes de speelman is de onechte zoon van jonker van Elde tot Eldestein, die veel met hem op heeft, omdat 't zoo'n ridderlijke, moedige knaap is, met iets zeer bijzonders in al zijn doen en laten, terwijl helaas zijn echten zoon een bult heeft en geen karakter om mee te dweepen. Johannes, die doorgaat voor een kind van den schoolmeester Donster te Ochten, ontvangt eerst van dominee Cassius wat hooger onderricht, vandaar dat zijn ontwikkeling zich onderscheidt van die der andere dorpelingen. Men wil hem dan ook „iets", bijv. dokter, laten worden. De knaap is evenwel niet aangelegd om geregeld te leeren ; hem is't liever, mee ter jacht te gaan of in de bosschen en velden fond te dolen, waar geen enkele sluipweg hem vreemd is. Hij heeft de natuur lief gekregen door den drang naar aanhankelijkheid, die thuis niet bevredigd wordt. Daar is iets leegs en onvoldaans in den omgang, het gevolg van zijn onechte geboorte. Dat hartelooze laat hem geen rust, het doet hem de waarheid uitvinden. En deze maakt hem niet beter. Zijn trots komt hem nu parten spelen. Zelfs niet de vriendelijker bejegening in een tweede tehuis, bij dominee Geeling, kan hem in ioom houden. Hij leert wel gemakkelijk aan waar hij lust in heeft, maar het leven buiten in de bosschen blijft hem liever dan dat bij de studieboeken. — De brief van ds. Geeling aan jonker Joost over Johannes moet, zou men zeggen, wel „echt" zijn. — Omdat de uithuizige, veel zwervende knaap, zooals zoogen. kluizenaars dat ook hebben, een bijzonder oog en oor had voor de geheimen der natuur en de middelen die zij aanwendt om zichzelf in stand te houden, weet hij, geholpen door zijn boekenkennis, allengs vrij veel af van dingen, die mysteries blijven voor de meesten. Dat komt hem te pas als hij besluit, inderdaad te gaan zwerven, met zijn viool tot troost en zijn kennis van de geneeskrachtige kruiden tot faam. Vóór het zoorer komt, zijn er nog eenige romantische episoden in zijn veelbewogen leven te boekstaven: de redding bij het kruien van de rivier van zekere Anna, eene hem sympathieke schippersdochter, ook een echt natuurkind; het Jbuit maken van een nest met zes jonge wolven; strooptochten enz. Er is ook eene vernedering in 't spel gekomen, die het jagershart in opstand brengt. Bloedhonden op hem afgestuurd bijten hem tot verminkens toe. Als zwervend speelman en wonderdokter gaat hij ten onder, met dezelfde Anna, wier leven hij eenmaal redde. Den roman geheel op den voet te volgen, achten we overbodig, 't Komt bij dezen schrijver, die in den dramatischen gang een volkomen logische ontwikkeling legt, nog meer aan op de oorspronkelijke manier van weergeven dan op de rijke fantasie van het verhaal. De historische waarde ligt in de voornaamste plaats in de schildering van gewestelijke toestanden en ge-
bruiken uit den tijd der handeling, het resultaat van nauwgezette studie en consciëntieus werken. Wat in Huf van Buren zoo treft, — het werken naar een vast plan, knap opgezet en met talent teneinde gebracht — is geheel en al de indruk niet, dien de nieuwe roman van de Meester maakt. Men zal eerder zeggen: een breeder talent, ineer ziel, maar minder logica en al bitter weinig regelmaat. Wanneer men „Louise van Breedevoort" uit de hand legt, gevoelt men dat zich een diepe ontroering van ons meester heeft gemaakt. Is die indruk wat geluwd, dan laat de nuchtere vraag zich gelden, of de schrijver niet van zijn oorspronkelijk denkbeeld is afgeweken. Slechts één boek van de vier boeken, waarin de roman gesplitst is, kan men af noemen — den maatstaf aanleggende, die voor dat boek gebruikt werd. In het eerste boek als inleiding het huwelijk van jonker van Breedevoort met Kathe Schwenniger. Juist als we sympathie met die vreemdelinge beginnen te krijgen, verliezen we haar door den dood. — Mevr. Schwenniger, de mama, is tusschen twee haakjes een heerlijk type! —Het dochtertje Louise, kort na de geboorte moederloos geworden, „de heldin", wordt bij een tante opgevoed, ook raak-waar, geestig en krachtig geteekend. Die tante is de kleine een doorloopende
ergernis van wege haar familietrots en omgekeerd weet tante ook geen raad met de eigenzinnige, eigenlijk zelfstandige, Louise, die iets in haar ziel heeft van den artiestenaard, erfdeel van haar grootvader Schwenniger. Tante had graag gezien, dat een harer zoons zich van Louise verzekerde, omdat zij, als papa van Breedevoort er niet meer zijn zal, een groot vermogen te wachten heeft; maar Louise heeft zelfs geen flauw vermoeden van die berekenende verliefdheid, totdat deze haar door Han geopenbaard wordt en zij hem moet afwijzen. Louise, die de artieste in zich voelt ontwaken, krijgt schilderles en komt zoodoende allengs in aanraking raet personen en kringen, die haar onwillekeurig meer belang inboezemen. De familie van den teekenmeester en schilder van Schieland is in het tweede boek .een meesterlijk geteekende combinatie. We zouden, wilden we eenigszins volledig zijn, nog over het op kostschool zijn van Louise en van haar vaders nieuwe trouwplannen moeten spreken, om dan te wijzen op wat ons die bladzijden te denken gaven ; maar daarvoor is hier ter plaatse de ruimte niet beschikbaar. We stappen liever over naar de kennismaking van Louise met den jongen schilder Kruit. Ook van hem krijgt zij les, en hunne gesprekken over de kunst openen in hare ziel een verschiet, dat haar meesleept, haar zalig toeschijnt, omdat het geheel met hare zelfstandige, maar ook reine idealen strookt. Toch is die mijnheer Kruit de ware broeder niet. 't Is meer schijn dan werkelijkheid bij hem. Wanneer hij zich opwindt tot edele uitingen, gevoelt de in zekeren zin naieve Louise niet de berekening, welke achter dien gloed verborgen is. Hij misleidt hare ziel — en zoo groot is zijn macht, dat zij nog liefheeft en lijdt als zij helderziende wordt. Kruit heeft van vroeger een „liaison", met wie hij zou getrouwd zijn, ware er van den eenen of den anderen kant geld genoeg geweest om het artièst-zijn zonder zorg voor het materieele leven te kunnen volhouden. Louise komt, de verhouding eenmaal kennende, tot het besef, dat 't haar plicht is, zichzelve op te offeren indien het haar blijkt, dat Ida, het meisje, nog van Kruit houdt. Zoo is 't. Zij, de rijke wees — haar vader is zonder te hertrouwen overleden — schenkt een groot kapitaal aan de verlatene, om deze in de gelegenheid te stellen, te huwen met Kruit en ... . hem enkel voor de kunst te laten leven.
De Meester is te modern, dan dat hij zich den band dër regelmaat te knellend zou willen aanleggen : toch betreurt de lezer 't, denken we, dat hij de veelheid van stof niet verwerkt heeft tot nagenoeg de dubbele uitgebreidheid. Zijn figuren zijn zoo frisch, zoo geheel en al zichzelven, wezenlijke creaties, zoo mooi geanalyseerd en volgehouden, zoo geestig. Louise, met hare overgevoeligheid in een groote ziel, is volkomen beheerscht door den schrijver, die intussehen ook in het teekenen der personen op het tweede plan, zonder daarvoor te veel ruimte te vragen, een zeldzame virtuositeit taat bewonderen. Niet enkel mevr. Schwenniger, •le van Schieland's en freule Rem zijn er, om «lat te staven, maar ook Mijntje en dan vooral éat Fransche kostschool-vriendinnetj e Camille. Onder de bekoring der stemming in den roman komt men eerst recht als de handeling «aar Parijs wordt verplaatst. De schildering van de gewaarwordingen, die het Park te Versailles •p Louise maakt, behoort tot het beste, wat •nze hedendaagsche literatuur heeft aan te wijzen. Die „vereenzaamde weelde van verstarde pracht éie bleef," ziet men vóór zich, in het Paleis en de bassins en trappen, zooals men ook de waarheid gevoelt van het beeld der „eenzame grootheid die aantrekt door de innige jonkheid van g'a mslach, die lag al-overal over al de lanen en paden" van het Park. De lezer late zich niet afschrikken door het •nvolmaakte. Beide romans verdienen ieders ïbelangstelling.
Arnhem, 25 Maart.
Thermometer (8 u. 40 0 12 u. 43 0 F.) Fortia 's Barometer, B. Holsboer, (12 u.) 761.3 Daling 6.0 mM. Nog dalende. Windstreek ZO. Windkracht 2. Hoogte van den waterspiegel aan de peilschalen te Arnhem bij de brug: f.05 M + AP. = Amst. Nulp. 7 w cM 2.08 M bov. of -f- Amh. Nulp. f Te Keulen 2.50. Was 3 cM. MAAN : V. M. 2 Maart. L. K. 9 Maart. N. M. 17 Maart.. E. K. 24 Maart. V. M. 31 Maart.
BEKENDMAKINGEN.
Burgemeester en Wethouders der gemeente A.mhem ; Gelet op art. 5 der gewijzigde wet van 28 Juni 1881 ; Brengen ter openbare kennis, dat is ingekomen een verzoekschrift om vergunning tot uitoefening van den kleinhandel in sterken drank van de naamlooze vennootschap „Amsterdamsche Slijterij", in het pand aan de Singelstraat no. 11. Arnhem, 22 Maart 1904. Burgemeester en Wethouders voornoemd, sweerts. De Secretaris, A. J. Kronenberg. Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem; Brengen bij deze belanghebbenden in herinnering, dat toelating van kinderen op de openbare scholen nos. 1, 2, 3, 4, 12, 13, 14, 16 en 17 zal geschieden op den eersten schooldag na 30 April a.s.; en dat ouders, voogden of verzorgers, die kinderen op eene der genoemde scholen willen laten gaan, hunne aanvragen daartoe bij het hoofd der school moeten indienen vóór 15 April a.s. Arnhem, 25 Maart 1904. Burgemeester en Wethouders voornoemd, sweerts. De Secretaris, A. J. Kronenberg.