INGEZONDEN MEDEDEELÏNGEN BETREFFENDE HANDELSZAKEN. Je£c/^xm533 rf y ï^vanAenfurrrruxIbtP KCrwie' v
Arnhemsche courant
- 06-08-1904
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 06-08-1904
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 5549
- Jaargang
- 91
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Advertentie
Indische Penkrassen. LXXI.
We zitten reeds eenige weken op Solo, de zoo typisch Indische hoofdplaats van het Rijk Soerakarta .... „Op Solo ?!" roepen de lezers met eenige verbazing uit, „op Solo, twee dagreizen van Bandoeng?!" Ja zeker, 't lijkt vreemd, maar toch is 't zoo en ik acht me dan ook verplicht u er eerst even den noodigen tekst en uitleg van te geven. De vorige Penkras werd u uit de Preanger toegezonden, terwijl we nu op eens uit het hartje van Java schrijven! Al dadelijk moet ik u echter opmerken, dat de laatste Penkras reeds geruimen tijd geleden werd geschreven en dat er tusschen die Penkras en deze nog eenige gereed lagen ter verzending. Mijn plotselinge verplaatsing nu vindt voornamelijk haar oorzaak in een schrijven van den redacteur der „Kamper Courant," die zoo welwillend was me eenige vingerwijzingen te geven en me o. a. ook wat meer afwisseling in' m'n schetsen aanried. Au fond ben ik 't met dien geachten briefschrijver volkomen eens, doch, in Penkras LX wees ik er reeds op, 'tis niet gemakkelijk, waar ik rekening heb te houden met een publiek, dat vooral in détailzaken moet worden voorgelicht. Ik houd mij voor welwillende op- en aanmerkingen aanbevolen. De ree ruut-publicist heeft leiding van vakmannen noodig en wil gaarne leeren, vooral ook omdat hij zijn verder leven zooveel mogelijk aan de pers zou willen wijden. Daarom verzoek ik bij dezen beleefd toezending van die bladen, waarin een en ander naar aanleiding mijner Indische Penkrassen beweerd wordt. Men heeft o.a. ergens aanmerking gemaakt over de geschiedenis van den aanval der Baliërs op Lombok, doch 't niet noodig geoordeeld mij hiermede in kennis te stellen. Dit nu is, geloof ik, niet volgens den adat in de journalistiek, en beleefd verzoek ik daarom in dergelijke gevallen de courant te adresseeren aan het kantoor „Bintang Hindia" te Bandoeng. Men mag mij natuurlijk bestrijden, ik heb dit zelfs graag, mits men mij de gelegenheid geve, dat ik zoo noodig antwoorden kan. Nu weet ik b.v. alleen maar van hooren zeggen, dat ik over die Lombok-affaire ben aangevallen. Door wien en hoe, op welke gronden en in welk blad is mij geheel onbekend ! Op die manier kan men {ll zeer gemakkelijk het laatste woord krijgen! * * _ *
Tot zoover was ik gekomen, toen de inlandsche postlooper mij een ongefrankeerden, anoniemen brief uit den Haag bracht, een brief waarvoor ik 25 cent strafport heb moeten betalen. Ook dat is niet geheel in den haak, zou ik zoo zeggen. Iemand, zich Censor noemende, schrijft me als volgt : Den Haag, 1 Mei 1904. Luitenant Clockener Brousson ! „In Uwe volgende pennekrassen zult gij nog eens over de Havelaarszaak schrijven. Noch den stijl, noch de poëzie van D. D. kunt gij ooit evenaren doordat gij die niet eens begrijpt. Wat men niet begrijpt, kan men ook niet beoordeelen. Kleine zielen bespotten zoo iets gewoonlijk. Of Saïdja(n) het lied zong in 't Soendaneesch of in 't Maleisen, wat doet dat er toe. Het blijft eenig mooi. Het roert iemand tot in 't diepst der ziel die weeklacht: Ik weet niet waar ik sterven zal. Ook gij schrijft goed. Uwe penkrassen amuseeren. Ze zijn boeiend. Doch — er zijn schrijvers en schrijvers. Als uwe penkrassen vergeten zijn, leeft Multatuli's lied nog altijd voort. Laat doode leeuwen rusten, val ze ni«(t aan. Ze kunnen niet antwoorden uit hun graf. Leefde hij nog. Eén woord van hem zou u te niet maken. De mortius nil nisi bene. Bedenk dit." Ik antwoord hier alleen op, dat ik den heer Douwes Dekker niet heb bespot om zijn stijl of poëzie, ik zou niet graag! Als Censor kalm had gelezen, hij zou zijn briefje niet geschreven hebben en mij voor strafport hebben bewaard. Ik heb alleen willen aantoonen, dat de AssistentResident Douwes Dekker als zoodanig ongeschikt was, en dat de letterkundige Douwes Dekker later zijn meesterschap over de taal heeft misbruikt, door ons de zaken niet geheel naar waarheid voor te stellen, 't Publiek genoot van zijn stijl en liet zich beliegen. Ook Censor nu nog! Wat zijn briefje bewijst! * * . * Toen ik dan den brief uit Kampen in handen kreeg, waren er reeds over Bandoeng en omstreken eenige Penkrassen gereed, daar ik nog al vrij lang op Bandoeng ben gebleven. Ten eerste moest ik toch uit dit centrale punt verschillende uitstapjes door WestJava maken, ten tweede heb ik persoonlijk gedurende eenigen tijd de propaganda voor het u reeds bekende maleische tijdschrift geleid en last not least wilde ik, op advies van den dokter te Sindanglaja, vóór ik de vermoeiende reis door de meer warmere streken begon, in het goddelijk Preangerklimaat geheel bekomen van de malariainfectie, indertijd in het ongezonde Batavia opgeloopen. Dit laatste nu is mij uitstekend gelukt. De geneesheer te Bandoeng heeft mij thans volkomen hersteld bevonden en dat, terwijl ik op Buitenzorg indertijd, als rijp kon worden beschouwd voor 'n z.g. „Certificaat naar Europa!" Ik heb dit toen maar verzwegen, doch nu we toch aan 't ophelderen zijn, vind ik 't tot goed begrip der zaak maar beter alles openbaar te maken. De lezer heeft recht om te weten, wat mij feitelijk noodzaakte tot wijziging van m 'n oorspronkelijk reisplan. Liever dan mijn nauw aangevangen taak al dadelijk op te geven en weer naar Holland terug te gaan, wilde ik trachten in de gezonde bergstreken van West-Java nieuwe kracht te vergaren. Ik ben daarin wel gelukkig geslaagd. * * *
Waarom ik nu juist zoo'n grooten sprong heel naar Solo nam ? Eenige weken geleden kwam Prins Haryo Mataram met echtgenoote en gevolg op Bandoeng. De hooge gasten waren naar Batavia geweest om twee zoontjes van den Soesoehoenan van Soerakarta aan boord te brengen van het stoomschip „Ardjoeno", met bestemming naar Holland. De beide prinsjes zullen er hunne opvoeding in Westerschen geest zien voltooien, want de „Keizer van Java", die nooit de Hollandsche school bezocht, betreurt dit thans zeer en wil zorg dragen, dat zijne telgen in betere conditie komen. Al zijne zoons en dochters spreken dan ook Hollandsch, vertelde mij Prins Haryo Mataram (vroeger Radhen Mas Matthes aldus genaamd naar den Resident Matthes) die zelf met zijn broeder Radhen Mas Pandji Haryo Pinilih (vroeger Radhen Mas van Son naar den luit.kolonel van Son) gedurende drie jaar in Nederland is geweest en ook de voornaamste landen van Europa heeft bezocht. Zijn vader, thans overleden, werd gedurende de Inhuldigingfeesten naar Holland afgevaardigd, om den Soesoehoenan bij Hare Majesteit te vertegenwoordigen. Al dadelijk kreeg ik een zeer aangenamen indruk van den jongen levenslustigen prins, als ook van zijne schoone echtgenoote, de Toean Ratoe Alit, eene dochter van den Soesoehoenan. Zij deelden mij zulke belangwekkende zaken van Solo mede, dat mij plotseling de lust bekroop, zoo spoedig mogelijk naar de Javaansche Keizerstad te reizen, vooral ook omdat er groote feesten stonden gevierd te worden, feesten waarover ik reeds veel gehoord en gelezen had. Dit bezoek nu van prins Haryo Mataram en dan de hierboven reeds genoemde aanbeveling, om wat meer afwisseling in mijne reisschetsen te brengen, deden mij besluiten de reeds geschreven Penkrassen over Bandoeng en West-Java voorloopig in portefeuille te houden. Ik kom later van zelf nog wel eens in de Preanger terug en dan zijn ze, misschien met enkele kleine wijzigingen, nog goed te gebruiken. Voorloopig gaan we wat meer aan het reizen en trekken, en in de eerste plaats vragen dan nu de zoo interessante Vorstenlanden: Soerakarta en Djocjakarta onze onverdeelde aandacht. * * *
Omdat ik blijkbaar ben aangevallen over die geschiedenis op Lombok, laat ik hier volgen een uittreksel van 'n particulier schrijven, mij toegezonden door den heer Hulster, verificateur op Ampenan. Deze schrijft o. a.: „Wat de Baliërs betreft, ik houd ze voor flinke lui in elk opzicht. Ze zijn groot, breed en sterk gebouwd en hebben zooals het mij lijkt een eerlijk en openhartig karakter. Soms wil het me toeschijnen alsof ze zelfs iets ridderlijks over zich hebben. Alle handelaren handelen gaarne met Baliërs, door wie ze maar zelden bedrogen worden. „Eenige dagen geleden was ik met den schilder Nieuwenkamp uit Holland en een Oostenrijksch Regierungsrath, Heger, iemand die voor het Hofmuseum te Weenen reist, bij eene lijkverbranding der Baliërs. We werden heel vriendelijk ontvangen. Met blijkbaar veel genoegen werd ons op al onze vragen uitlegging gegeven. Overal mochten we komen en kijken. In niets was ook maar het geringste teeken van ontstemming, dwang of onoprechtheid te bespeuren. Het bestuur twijfelt dan ook niet ■ in het minst aan hun trouw. Anders is het gesteld met de Sassakkers. Men is het hierover vrijwel met elkaar eens, dat het onbetrouwbare, gluiperige, dubbelzinnige, luie sujetten zijn, die men liever op een afstand moet houden. Het bestuur heeft dan ook met hen nog het meeste last. Interessant vond ik hetgeen die naar Benkoelen verbannen Balische Goesti over dien overval aan u vertelde. Het stuk stond n.1. ook in het „Bataviaasch Nieuwsblad". Eenigen tijd geleden was ik hier bij het hoofd der Arabieren op visite. Naar zijne meening omtrent den overval gevraagd, vertelde hij mij precies hetzelfde, wat u in uw Penkras schreef. Hij is overtuigd, dat die door de' Sassakkers begonnen is, om den Radja in het ongeluk te storten." * * * De Radja van Lombok heeft ook na zijn dood recht op eerherstel, al vinden sommige thans nog levende personen dit misschien minder aangenaam. Daarom haalden wij die alte Geschichte nog eens even op! Solo. Lt. Clockener Brousson, b.d.
BUITENLAND. Echo's uit Parijs. (Particuliere correspondentie.)
Parijs, 4 Aug. 1904. De heer Combes, eerste Minister van de Fransche Republiek en de eerste Minister, die tevens doctor in de medicijnen, in de wijsbegeeite en oud-seminarist is, heeft niet zelden wat men hier de la chance noemt. Nauwelijks is die leelijke Karthuizer geschiedenis, waarin de zoon den papa heel goed ten val had kunnen brengen, tot zijn volle genoegdoening afgeloopen, of Z. H. de I'aus speelt op zulk een prachtige wijs in 's Ministers kaart, dat diens ministerieel leven de kans loopt nog langer te zullen duren dan z : ch denken liet. De houding van den Heiligen Stoel in zake de bisschoppen mgrs. Geay en le Nordez rechtvaardigt namelijk ten volle het afbreken der diplomatieke betrekkingen en zal zelfs later, als de omstandigheden medewerken, een opzegging van het Concordaat kunnen rechtvaardigen. Datzelfde wat Combes, indien hij het initiatief er toe genomen had, waarschijnlijk in een ongunstige positie geplaatst j.ou hebben, versterkt, ten gevolge van 's Pausen politiek, eenvoudig zijn kracht. Daarbij komt, tot overmaat van geluk, dat het vacantie is en de volksveitegenwoordigeis een maand of drie lang het recht van interpellatie als een doode letter hebben te beschouwen. Bij de rentree zal er natuurlijk wel geïnterpelleerd worden, doch dan zullen de gemoederen reeds tot kalmte gekomen zijn. Combes i3, kort en goed, in de politiek, ontegenzeglijk een gelukskind. Toch komt het me niet waarschijnlijk voor dat het hem gegeven zal zijn de door de radicalen {zoo vurig begeerde scheiding van Kerk en Staat op definitieve wijs tot stand te brengen. Want, in weerwil dat de zaken zoo schijnen te loopen als de radicalen wenschen, is de positie hunner partij lang zoo zuiver niet als die van het Vaticaan. Willen de radicalen een volledige overwinning behalen, dan behoort de oplossing, die ze aan het conflict zullen geven, duidelijk te zijp en gebaseerd op het vrijheidsbeginsel. De eenige oplossing, die mogelijk is, bestaat in een scheiding van Kerk en Staat, doch een scheiding, zoodanig voorbereid en ten uitvoer gelegd dat alle conflicten in de toekomst onmogelijk worden. Voor dit taak nu is Combes wellicht niet de aangewezen persoon, omdat hij te zeer door den wil der uiterste linkerzijde wordt beheerscht. De premier is namelijk niettegenstaande de dictatoriale houding die hij soms aanneemt, zelf maar al te vaak een slaaf van de politieke fractie, die zijn aanhangers tot een meerderheid maakt en hem derhalve als Minister staande houdt. Het komt me dan ook volstrekt niet juist voor Combes bij Napoleon I te vergelijken, gelijk men in de laatste maanden meermalen heeft gedaan. De Eerste Consul, later de Keizer was even stijfhoofdig als Frankrijk's tegenwoordige premier, doch putte zijn argumenten bijna uitsluitend uit de kanonnen, terwijl laatstgenoemde zich van een uiterst strenge dialectiek bedient. Indien men Combes echter met iemand wilde vergelijken ter zake van de verwikkelingen met de Roomsche Kerk, dan deed men beter Lodewijk XIV te kiezen. Gelijk echter van zelf spreekt, bieden noch de galante avonturen van dezen laatste, noch diens familieomstandigheden punten van vergelijking aan. Op de Place Bcauveau (het Ministerie van Binnenlandsche Zaken) zou men te ve geefs naar een moderne Lavallière of Montespan zoeken en Lodewijk XIV had een onnoemlijk aantal, zoo echte als onechte, kinderen,
terwijl Combes slechts één zoon, den bekenden Edgar, bezit. Beiden echter waren even handig in 't seculariseeren vun kerkelijke goederen en het huidige conflict met den Kerkelijken Stoel komt op veel punten overeen met dat tusschen Innoqentius XI en den RoiSoleil, welk conflict door de Fransche geestelijkheid, vergaderd onder voorzitterschap van Bossuet, geheel en al ten nadeele van den Paus werd beslecht. Doch waarbij de vergelijking waarschijnlijk niet meer zal opgaan , 't is het terugkomen van Lodewijk XIV op zijn ouden dag tot meer orthodoxe opvattingen, welke ommekeer toen leidde tot de herroeping van het Edict van Nantes. Van Combes is een dergelijke bekeering niet te wachten, al zijn er ook lieden, die gaarne zouden zien dat men op den Minister het bekende spreekwoord kon toepassen: Quand k diable fut vieux, il se fit hermite. Of derhalve de volledige scheiding van Kerk en Staat zoo spoedig een voldongen feit zal zijn schijnt me twijfelachtig toe. L'histoire se rtfpète, zegt men vaak en wie weet of, in weerwil van den radicalen meer en meer opbruisenden tijdstroom, er niet over eenigen tijd in het nog altijd katholieke Frankrijk een reactie aanbreekt, die ten goede komt aan het geestelijk gezag van den Heiligen Stoel! Voor het oogenblik maakt overigens de Vaticaansche quaestie, hoewel ze natuurlijk een paar weken lang de stof heeft geleverd aan de Fransche pers, in den Fransche maatschappij niet heel veel gerucht. Wellicht echter een weinig meer ten platten lande dan in de hoofdstad. Te Parijs blikt men minder in de toekomst en minder in het verleden, dan in de provincie, om de eenvoudige reden dat men er te veel afleiding heeft en dat de struggle for life er heviger is. De gevolgen nu eener volledige scheiding van Kerk en Staat liggen nog te ver, dan dat het publiek reeds op het oogenblik er zich ernstig mede zou bezig houden. Bovendien is ieder — dat wil zeggen zij die zich doorgaans aan het hoofd stellen der partijen, — de stad uit. Voor het minst tot half October zal alles dus wel rustig blijven. De vacantie is trouwens bestemd tot rust en reeds de aanblik van den Boulevard en het centrum der stad geeft een idee van rust en vacantie. In de Fransche pers is het dan ook de bloeitijd van het fait-divers. Het aantal 1 moordaanslagen, zelfmoorden en verwondingen, die er eiken dag in de bladen worden vermeld, is inderdaad schrikwekkend. Het zou evenwel onjuist zijn deze voornamelijk aan de hooge temperatuur toe te schrijven, 's Winters komen er nagenoeg evenveel voor, doch dan vertellen de couranten er lang zooveel bijzonderheden niet over, indien zij ze al opnemen. Alles is betrekkelijk, ziet men ook hier weer, en de geschiedschrijvers, die na ons komen, zullen wel degelijk rekening te houden hebben met de groote vacantie, zoo zij ooit uit de hedendaagsche „acta diurna" een kroniek willen samenstellen. Juv.
Advertentie
• ADVERTENTIËN. Oranje-Nassau Hypotheekbank. Opgericht 1893. gevestigd te 's-jjravenhage, Kettingstraat 16. Bijkantoor te Rotterdam, Wijnhaven 151. 7{aad van toezicht Jhr. Mr. P. R. FEITH, Raadsheer in 1 den Hoogen Raad der Nederlanden, / 's-GravenMr. T.C. J. RIDDER van RAPPARD \ Vice-President van het Gerechtshof, l hage. A. D. VOIGT, oud-Notaris. J Maatschappelijk kapitaal. . . ƒ 3,000,000.— Waarvan uitgegeven 2 seriën . „ 1,200,000.— Reserves ruim 100,000Gesloten Hypotheken tot 31 December 1903 ƒ 10,994,305.— Ontvangen aflossingen tot 31 December 1903 5,179,805 47 Pandbrieven in omloop op 31 December 1903 5,669.^00-— Uitgekeerd dividend over 1894—1003: 4 °/o, 7 %. 77 2 %> 97» %> 10 %, II %. 12%, 12Va %. 12Va °/J2VV De BANK verstrekt gelden op eerste Hypotheek, onder verband van Huizen in grootere gemeenten en van Landerijen, en geeft uit 4 pet. Pandbrieven in stukken van f IOOO f f500, en f 100, niet of eventueel met premiën uitlotend, verkrijgbaar aan de kantoren der Bank en bij H.H. Kassiers en Commissionairs in Effecten in 't geheele Rijk. De Directie, J. G. D. WATELER. Mr. A. G. N. SWART. RESIDENTIE HYPOTHEEKBANK DEN HAAG, Teleph. No. 2joj, verstrekt gelden op eerste hypotheek en geeft onder Notarieele controle 4 pCt. Hypotheekbrieven uit tegen pp'/a pCt. Inlichtingen o. m. te bekomen bij de firma F. H. & R. FOCKEMA te Arnhem. N. Malthusianisme. Mevr. FUSHERS, Gedipl. Deskundige, Prina Hendrikkade 64, over het Centraalstation Amsterdam. Consult dagelijks. Zondags tot 4 uur. Ook p. brief. (Postzegel voor antwoord insluitend.) Verkrijgbaar de beroemde Pillen van Dr. DE BRIZAC, herstellen zonder gevaar abnormale toestanden. Prijs f6.—. Wacht u voor namaak