Oostende, de wereldberoemde badstad, aan de Vlaamsche zeekust, heeft eene groote beteekenis gehad in Neerlands geschiedenis : De belegering van Oostende is een der roemruchtigste feiten uit onzen tachtigjarigen oorlog tegen Spanje. Die belegering zou dit jaar moeten herdacht worden, op de 300e verjaring van haren glorierijken afloop. Immers het beleg duurde van 1601 tot 1604. Daar hadden de Oostendenaars ook aan gedacht. Reeds in den loop van den vorigen winter lazen wij in de bladen van Brugge een berichtje, welks slot luidde : „Eindelijk is de uitgang van een historisch en v stoet, het beleg van Oostende in 1601 tot 1604
„verbeeldende, bepaald besloten. De kosten be„loopen tot 75,000 fr. waarin Staat, provincie „en stad, alsook Z. M de Koning, tusschen „komen. De stoet zal tweemaal uitgaan en onge„meen prachtig zijn". Dat „bepaalde besluit" moet bepaald besloten gebleven zijn, en toch vernamen we sedert niets meer, voor dit jaar althans, tenzij dat de teekeningen der voor te stellen episoden en groepen allergetrouwst en allerschoonst waren. Wij stellen ons gemakkelijk voor wat er gebeurd is. Onze Koning Leopold II is zeer ingenomen met het denkbeeld, dat hij in zijne jongste Nieuwjaarspeeches in de wereld heeft geworpen: namelijk het luisterlijk vieren van België's 75-jarig bestaan. Daarbij zouden vooral historische stoeten, die hier zoo zeer in den smaak vallen en zoo schitterend samengesteld worden, het program stoffeeren. In verschillende steden zouden plaatselijke herinneringen aanschouwelijk gemaakt worden, en het beste daaruit zou dan versmolten worden tot een grooten stoet, die te Brussel en elders uit zou gaan. Dat was een der hoofdgedachten, en men liet doorschemeren dat Z. M. voor de uitvoering overal zijn tusschenkomst zou verleenen. Oosteijde en zijn eeuwfeest voor 1904 zal den. Koning een te heerlijk thema geschenen hebberw om geen dubbelen dienst te doen: ie als eeuwfeest voor 1604, en 2e als een hoofdnummer in het jubelfeest van België, dat in 1905 moet gevierd worden.
Vandaar het uitstel tot toekomend jaar en het plotseling stilzwijgen, dat er op volgde. Maar het mooie feest zal gevierd worden en met nog meer luister dan reeds was uitgelekt. De haast waarmee men te Oostende steeds vooruitgaat, onder 's Konings leiding, met al de groote werken die de hofstad aan zee tot den eersten rang moeten verheffen, heeft blijkbaar geen ander doel dan de omlijsting te volledigen, waarin het feest zal worden gevi rd en waarin de naam van Oostende vóór het oog aller vreemden waarlijk omstraald zal staan als in een aureool. Ja, het feest zal gevierd worden, dat lijdt geen twijfel. Alle ontwerpen zijn gereed, 's Vorsten geestdrift is opgewekt, en, na de feesten van den Briel, na die der pacificatie van Gent, na zoo menig ander in Noord en Zuid, om onzen grooten Vrijheidsoorlog te herdenken, zal natuurlijk eene roemvolle bladzijde, als het beleg van Oostende, niet in het vergeetboek blijven. Dit zal des te minder het geval zijn, daar, in dat oorlogsfeit, de beide partijen zich met even veel roem uit den slag hebben getrokken, en dus bij de herdenking niemand zou worden gekrenkt. Doch, frisschen wij de herinnering wat op, om dit wat duidelijker te maken en ook in het Noorden de belangstelling wat levendiger te doen worden.
Het beleg van Oostende is een der schitterendste gebeurtenissen uit den Tachtigjarigen oorlog. Het volgt onmiddellijk op den roemvollen slag van Nieuwpoort, vaar Prins Maurits van Nassau zegevierde over Aartshertog Albrecht, die gekwetst naar Brussel terug moest keeren. Slecht begin voor zijne regeering over 't Zuiden. Ook besloot de Aartshertog reeds 't volgend jaar Oostende te gaan belegeren, waarheen de Prins de Staatsche troepen had gebracht, na zijne zegepraal. Die belegering duurde drie jaar, van 1601 tot 1604. De stad ontving voortdurend versterking langs de zee. Zij weerstond heldhaftig. Meer dan 60,000 man sneuvelden bij dit beleg. De belegerde Staatsche troepen stonden onder het bevel van kolonel Marquette, en dikwijls was Hertogin Isabella onder de Spaansche belegeraars aanwezig om hun moed wakker te houden. Zij waagde 't soms, in een open rijtuig te rijden onder 't vuur der kanonnen van de stad en meer dan eens zag men haar, met eigen hand, de lont aan het kruit steken, onde r de beschieting der vestingen. De hardnekkigheid was beiderzijds zoo groot, dat een sprookje ervan is gebleven. Hielden de belegerden het dapper vol, de belegeraars waren evenmin geneigd het op te geven. Het was de uiterste poging van het Noorden om het Zuiden te redden. Men zegt dat Isabella, „la vaillante etpreude femme " volgens Koning Hendrik IV, liever dan toe te geven de gelofte deed, zoolang als de weerstand duurde, niet van linnengoed te veranderen. En de weerstand duurde drie jaar! Sprookje, natuurlijk! Het eenig historische is de nagebleven benaming van „Couleur Isabellt" voor een vuil gele tint, ook „café-au-lait" geheeten. Het sprookje, hoe populair ook, zal in den ontworpen stoet wel onverlet blijven. De belegeraars, om den tijd te korten, wisselden hun heldenbedrijf af met tooneelspel, kegelen balspel en andere vermaken, dat dikwijls bloedig onderbroken werd door de stoute uitvallen der belegerden.
Na drie jaar moest er toch wel een einde komen. De Staten hadden, in de buurt van Oostende, Sluis ingenomen, de oude voorhaven van Brugge, die wel een vaste voet op het Zuidergebied mocht heeten, zoowel als Oostende. Toen kolonel Marquette liet weten, dat het beleg niet meer vol te houden was, dat de stad letterlijk was platgeschoten, — kreeg hij toelating van Prins Maurits en de Staten tot onderhandelen, maar onder eervolle voorwaarden. Die werden ook van de vermoeide belegeraars gemakkelijk verkregen. „Op 22 September 1604, trok de geheele „bezetting, met wapens en tros, ontplooide „vendels en slaande trom, door het kamp „van den vijand, en ging den weg op naar „Sluis, langs de kust, tot groote bewondering „van Spinola en zijn leger." De stad was een puinhoop, en in lange jaren, wat de Aartshertogen ook aanwendden, richtte zij zich uit dien staat niet weer op. Maar het Zuiden was verloren, alhoewel het nog tot 1609
duurde eer het twaalfjarig Bestand werd geteekend. Dien toestand mag Oostende zich wel herinneren, gelijk de vogel Fenix den brandstapel, waarop hij onderging m de vlammen, om er toch wéér uit op te leven. Het is leerrijk dat de bezoeker onzer tijden het ook indachtig gemaakt worde, om in bewondering dien toestand te vergelijken met de pracht en weelde van heden. „Thans is Oostende, des zomers vooial, eene der schitterende steden van Europa, de toevlucht eener cosmopolische kolonie, door alle landen van de oude en de nieuwe wereld geleverd. Die komt hier vermaken zoeken, veel meer dan rust; tijdverspilling veel meer dan gezondheid. Kortom, 't is het toonbeeld bij uitnemendheid van het „elegante Zeebad" ". Zoo spreekt een Franschman, die er met reden in bewondering voor is. En wat hij beschrijft is het Oostende van meer dan dertig jaar vroeger. Daar. is thans „Leopold II, le batisseur" werkzaam geweest en heeft zich daarin met wijlen den beruchten kolonel North verstaan. Oostende, het vroegere, is thans in het nieuwe verdwenen, en dat nieuwe is eene ware badhoofdstad, of -hofstad geworden. Op Amerikaansche of Engelsche schets: kaarten leest men veelal, als Belgische steden, geen andere dan „Ostend" en Brussels", en men mag het er voor houden dat „Ostend" meer universeel gekend is dan „Brussels", hoe mooi dit laatste ook weze, zelfs naar het oordeel der N oord-Nederlanders. 1
Geen Parijsche Boulevard, geen straat van Londen, München, Berlijn, geen gracht van Amsterdam, is zoo rijk en prachtig als de Zeedijk van Oostende. En te midden van al die pracht, wandelt, rijdt, wemelt een „perpetuel Longschamps." Zulke overdaad van rijkdom en pracht is het hier, dat men werktuigelijk zijn glacé handschoenen aantrekt, als men er langs of door wandelt. Zoo zegt alweer de Franschman, en hij heeft gelijk. Wat is beter Oostende nu zien of met zijn toekomende feesten ? — Niet kiezen of tot beiden besluiten, zal wel 't raadzaamste zijn. Immers, de omlijsting der feesten is te mooi om niet afzonderlijk gezien te worden, en dan kan de schilderij, de ontworpen feesten namelijk, in die lijst er slechts bij winnen. Maar een andere vraag rijst op : „Zal, onder de feesten de drukte niet te groot zijn ? en zullen de prijzen niet naar zulke drukte luisteren ?" Daarvoor is altijd middel. Blnnkenberghe is in de buurt; een half uurtje rijden per tram door de duinen. En Blankenberghe is een kleiner Oostende, — och, nauwlijks kleiner, — dat rustige lui, ook zuinige, ook fauciliale, Duitschers vooral en ook wel Hollanders, soms verkiezen. Maar waarom verkiezen, als men allebei genieten kan, in eens of om de beurt ?
Ik spreek waarlijk alsof de ontworpen feesten den vloed uit Holland hierheen gingen trekken. Welnu, dat hoop en meen ik wel. Die vloed is overigens aan 't worden, door aangroei van 't getal bezoekers ieder jaar. Waaiom zou dan het vieren van gemeenschappelijke gedenkfeesten het patriotisme niet prikkelen, dat in Holland zoo levendig is ? En wat ik u vóór jaren schreef blijft waar en wordt het meer en meer. Wederzijds zijn des zomers onze mooie badstranden de beste plaatsen, waar Noord- en Zuid-Nederlanders elkaar ontmoeten kunnen en de eenheid en kracht van hun stam bevorderen. Br. J. S.