Met het einde der maand worden de feureaux der „Arnhemsche Courant" verplaatst naar: koningstraat 36. Het ] toor der administratie is tot Dinsdai ) Augustus 's avonds 7 uur nog geves' ,d Ketelstraat 15, maar daarna moeten alle brieven, couranten, boodschappen enz. bezorgd worden aan het nieuw-> adres: Koningstraat 36. Den Men Augustus zjjn wegens Koninginnedag de bureaux der Courai't gesloten. Donderdag 1 September zal de Courant het eerst verschijnen in Koningstraat 36. Belangrijke nieuwstijdingen, bulletins , enz. zullen in het vervolg, behalve aan het bureau, op goed zichtbare wijze ook aangeplakt worden naast den ingang der Sigarenmazijnen van: de Firma VAN LITH f Roggestraat 17, en D. H. G. BRETHOUWER, Vijzelstraat hoek Marienburg.
Arnhemsche courant
- 27-08-1904
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 27-08-1904
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 5567
- Jaargang
- 91
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
EERSTE BLAD. BERICHT.
BEKENDMAKING.
De Burgemeester der gemeente Arnhem brengt ter kenrii. der belastingschuldigen, dat de van den heer Inspecteur van 's Rijks Belastingen ontvangen, door den hger Directeur goedgekeurde en executoir verklaarde Kohieren nos. I en 2 der belasting op bedrijfs- en andere inkomsten voor deze gemeente over den dienst van 1904/5 op heden ter invordering zijn verzonden aan den heer Ontvanger der Directe Belastingen, en dat een ieder verplicht is zijnen aanslag op den bij de wet bepaalden voet te voldoen. Arnhem, 17 Augustus 1904. De Burgemeester voornoemd, G. A. van Nispen 1. B.
EVENREDIGE VERTEGENWOORDIGING.
Haast klinkt 't als spot of satyre,. als men zegt dat, naar algemeen bekend is, sedert 3 November 1896 in Nederland eene vereeniging bestaat, velke, blijkens de op 25 Januari 1897 koninklijk goedgekeurde Statuten, „zich ten doel stelt het beginsel der evenredige vertegenwoordiging in een voor Nederland geschikten vorm inging te doen vinden bij het Nederlandsche vok en de Wetgevende Macht", en dat één der middelen ter bereiking van dit doel is het uitgeven van een periodiek geschriftje, dijt viermalen 's jaars verschijnt, en waarin ijverig propaganda wordt gemaakt voor de zaak, waaraan de Vereeniging haar aanzijn dankt. Want het aantal harer leden blijft gering en van het tijdschrift wordt in den regel nauwelijks of niet notitie genomen. Een enkelen keer flakkert, als er een bijzondere aanleiding voor bestaat, in de pers en onder het publiek de belangstelling op als een stroovuurtje, dat echter even snel als 't ontbrandde weder uitdooft ... en telkens weer keert in de openbare meening de oude onverschilligheid voor het toch zoo belangrijke Vraagstuk terug, niettegenstaande in de dagen Waarin het belangstelling wekt, de principieel e tegenstanders uiterst schaars in 't strijdperk treden, terwijl daarentegen de lofredenaars velen zijn. Op 't oogenblik verkeeren wij weder in een periode van belangstelling voor de zaak, welke te danken is aan een hoogst belangwekkend, met Warme overtuiging en in klemmenden betoogtrant geschreven artikel in de jongste aflevering van het tijdschrift door den wakkeren en volijvengen secretaris der Vereeniging, den heer C. E. van
Koetsveld te Utrecht. De jongste provinciale verkiezingen hebben hem naar de pen doen grijpen en in een aantal dagbladen is een uitvoerig of een meer beknopt uittreksel van dat artikel gegeven, en dat wij, als voorvechters der evenredige vertegenwoordiging bekend, ten deze niet achterblijven, ligt voor de hand. Daarom brengen wij nagenoeg in zijn geheel, met weglating alleen van de tabellen der verkiezingscijfers in de provinciale districten in Friesland, Groningen, Overijsel, Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland, het hoogst belangrijk opstel van den heer van Koetsveld onder de oogen onzer lezers. De tabellen drukken wij niet over, alleen om onze lezers zoo weinig mogelijk met cijfers te vermoeien, terwijl ook zonder deze het betoog van den schrijver zonder eenig bezwaar te volgen is. Alleen daarom, — en 't is misschien niet overbodig dit uitdrukkelijk te verklaren, teneinde de eventueele opmerking te voorkomen, dat wij de verantwoordelijkheid voor die cijfers niet aandurfden, 't Is waar, die cijfers zijn niet de officieele resultaten, — die zijn eerst na de verschijning van het artikel openbaar gemaakt in de „Bijdragen tot de Statistiek in Nederland", uitgegeven door het Centraal-Bureau voor de Statistiek ; de schrijver ontleende zijne cijfers aan de opgaven omtrent den uitslag der verkiezingen in de dagbladen, maar al zijn die opgaven niet volledig en niet vol komen juist, de afwijkingen zijn toch van te weinig beteekenis dan dat daardoor eenige afbreuk gedaan zou kunnen worden aan het betoog van den schrijver. Diens beschouwingen luiden als volgt:
De verkiezingen voor de Provinciale Staten zijn achter den rug. Als alle verkiezingen, zoo leverden ook weder deze ons reeksen van cijfers die ons heel wat te zeggen hebben. Wat zij ons zeggen is weliswaar niets nieuws. De taal die zij spreken is geheel dezelfde als welke de cijfers bij alle vroegere gelegenheden gesproken hebben. Maar toch is het goed, ja is het dringend noodig, telkens en telkens weder de aandacht te vestigen op hetgeen de cijfers van elke verkiezing op nieuw ons vertellen. Want die verhalen, hoe bekend, hoe „afgezaagd" wellicht voor sommigen, zijn fonkelnieuw voor nog maar al te velen. En behalve de breede schare der in dit opzicht volslagen onwetenden, is er ook nog zoo menigeen die, nu ja, wel af en toe eens iets van die verhalen der verkiezingscijfers heeft opgevangen, maar het nooit de moeite waard heeft gevonden daaraan voldoende de aandacht te wijden. Er is trouwens bij verkiezingen zooveel dat die aandacht volkomen in beslag neemt. De golvende banieren en schallende bazuinen der partijen, de luid klinkende leuzen, de schoone beloften, de sombere voorspellingen, spot, toorn, satyre, hatelijkheden van mm of meer persoonlijken aard, het triumflied der overwinnaars, de bitterheid van een nederlaag dat alles schijnt immers heel wat belangwekkender dan de kalme, nuchtere betoogen der cijfers f Het rumoer van den strijd belet van de stem der getallen iets anders te hooren dan alleen de luide roep: „gewonnen" of „verloren". En toch — geenszins het belangrijkst is dat „gewonnen" of „verloren". Gelijk zoo menigmaal en in zoo vele dingen, zoo is ook hier weder niet dat wat de meeste aandacht wekt de meeste aandacht waardig. Niet dat „gewonnen of „verloren", maar de critiek, door de cijfers zelf op dat „gewonnen" of „verloren" uitgeoefend, is het belangrijkste wat uit de cijfers tot ons spreekt. Voor die critiek, — eene critiek die niet slechts afbreekt uit lust tot breken, maar die afbreekt om op te wekken tot beter bouwen, — voor die critiek vragen wij ook ditmaal een geopend oor. Na de invoeging te dezer plaatse van de bovengenoemde tabellen gaat de schrijver als volgt voort:
Wat het eerst onze opmerkzaamheid trekt, is het aantal der strijdende groepen. Het is veel geringer dan dat der partijen waarin ons volk verdeeld is. Die partijen zijn in hoofdzaak tot twee groote groepen bijeengetrokken. Christelijkhistorischen, anti-revolutionairen, en Roomschkatholieken hebben zich vereenigd tot een antiliberale groep. Daartegenover staat een liberale
groep, omvattend de oud-liberale partij, de „Liberale Unie", de vrijzinnig-democraten en deels ook de socialisten. In verschillende districten weliswaar hebben deze laatsten nog zelfstandig geopereerd, maar met de reeds te voren volkomen duidelijke bedoeling zich bij herstemming aan te sluiten bij de groote liberale groep, hetgeen dan ook geschied is. Twee coalities, twee groote verbonden, staan scherp tegenover elkander. Men heeft ditzelfde gezien in J901, en het reeds in 1897, ja reeds vroeger, kunnen zien aankomen, en naar alle waarschijnlijkheid zullen het ook in de toekomst niet langer partijen, maar twee groote partijenbonden zijn, die scherp tegenover elkander staan. Men begint het te verleeren die coalities „monsterverbonden" te noemen. Men begint in te zien dat, zoo hier reden is tot verwijt, dit verwijt niet mag gericht worden tegen de partijen, want dat niet de vrije wil der partijen, maar enkel en alleen de onwederstaanbare drang der omstandigheden die coalities in het leven roept. Of eigenlijk slechts ééne omstandigheid draagt schuld : de eisch namelijk dat een candidaat, om verkozen te zijn, op zich moet vereenigen de helft -)- 1 der uitgebrachte stemmen. Vroeger, toen er slechts weinige groote partijen waren, was in verreweg de meeste districten één dier partijen in staat door eigen krachtsinspanning die helft -j- I te overschrijden. Maar thans is dat, Brabant en Limburg en nog enkele andere streken uitgezonderd, nergens meer het geval, en de groote, steeds toenemende versnippering der partijen maakt terugkeer van dien ouden toestand steeds meer onwaarschijnlijK. Thans kan in de meeste districten geen enkele partij door eigen kracht de helft -j- 1 halen, en moeten dus wel, ter bereiking van dat doel coalities gevormd worden, met afspraak omtrent deeling van den buit. Men keurt die verbonden af ? Goed ! Er is ook wel iets, ja véél tegen te zeggen. Maar men blijve billijk bij die afkeuring. Men richte haar niet tegen wie gedwongen die verbonden sluiten, maar richte haar tegen wat daartoe dwingt, — tegen dien eisch: de helft -f- 1. Men neme dien ongelukkigen eisch weg, en de verbonden missen dadelijk alle raison-tTe'tre en vallen uiteen. Indien er ooit eene Statenverkiezing de algemeene belangstelling wekte, dan was dat zeker wel deze. In drie provinciën, Overijsel, Friesland en Zuid-Holland, was het hoogst twijfelachtig aan welke zijde de meerderheid in de Staten zou komen of blijven. Het resultaat zou beslissen over de toekomstige meerderheid der Eerste Kamer, en dus waarschijnlijk ook over het lot van enkele belangrijke wetten. In den uitslag der verkiezingen zou tevens liggen een goed- of afkeurend votum der kiezers over het beleid der Regeering, en dus ook min of meer eene profetie aangaande den stembusstrijd in 1905. Allerwegen was men doordrongen van het groote gewicht dezer verkiezing. Hard, zeer hard werd door alle partijen gewerkt. Men had dus met alle recht een zeer trouwe opkomst ter stembus mogen verwachten. Welnu, betrekkei ij k is die verwachting dan ook niet beschaamd. Vergelijkenderwijze is er druk gestemd. En toch ! ... . toch was de opkomst ter stembus nog geenszins bevredigend te noemen. Laat ons eens aannemen dat hoogstens 20 °/ 0 der kiezers om geldige redenen (ziekte e. d.) verhinderd was op te komen, — een percentage dus dat in elk geval nog veel te hoog geschat is. Een opkomst van minstens 80 % zou dus verwacht mogen worden. Welnu, wanneer wij in de tabellen voor elk district het aantal kiezers veigelijken met het getal ingeleverde geldige stembiljetten, dan blijkt dat van de 61 districten, waarvan beide cijfers ons bekend zijn, slechts in 16, dus nauwelijks 1 / i gedeelte, een opkomst van 80 °/ 0 of hooger valt te constateeren. Onder de 45 overige waren er elf van 80—75, tien Man 75—50, vijf van 70—65, acht van 65—60, twee van 60—55, v ' er van 55—5° en vijf van minder dan 50 °/ 0 . Vanwaar dit verschijnsel ? Gedeeltelijk moet het worden toegeschreven aan onverschilligheid. Want men moge zeggen wat men wil, maar ons volk voelt nu eenmaal niet bijster veel voor politiek. Politieke vraagstukken laten het bijna volkomen koud. Politieke s t r ij d kan (en dat is in sommige opzichten eigenlijk nog een geluk) slechts verhitten tot een warmtegraad die in vergelijking met andere volken zéér laag blijft. De bedreiging: „doe open de stembus, „het volk staat er voor; doe 't gauw, of de „boel gaat kapot", wekt dan ook eer een glimlach dan een siddering! {
Gedeeltelijk dus draagt onverschilligheid de schuld van het groote kiesverzuim. Maar daarnaast is er toch ook nog een tweede schuldige. En die schuldige is weder de eisch : de helft -(- 1. Er zijn tal van districten waar eene partij of (zooals thans in den regel het geval is) eene partij-groepeering zoo overwegend sterk is, dat aan den uitslag der stemming niet behoeft getwijfeld te worden. En die toestand werkt op tweeërlei wijze het kiesverzuim in de hand. Van de minderheid blijven vele kiezers thuis uit moedeloosheid, — van de meerderheid velen uit zorgeloosheid. De een zegt: wat baat het! wij halen het toch niet! en de ander: mijn stem kan best gemist worden; onze mannen komen er toch. Beiden beschouwen, zij het ook om verschillende redenen, hun stembillet als een volkomen waardeloos stuk papier, en achten het invullen en in een bus werpen van een waardeloos stuk papier eene handeling, te onbeduidend, te kinderachtig om er moeite en tijd aan te besteden. Daar valt wel het een en ander tegen in te brengen; o ! zeker. Maar alle redeneeren zou hoogstens enkelen, maar nooit de massa var. deze toch ook niet geheel en al ongemotiveerde zienswijze terugbrengen. Laat men zich dus die hopelooze poging besparen, maar liever doen het éénige wat doeltreffend zal blijken: laat men maken dat geen enkel stembillet een waardeloos papier blijft; — laat men kiesrecht ook waarlijk tot kiesvermogen maken. En dat kan alléén wanneer men vallen laat dien ongelukkigen eisch : de helft -|- I. Ook de kolom die het aantal kiezers per district aangeeft, heeft ons iets te zeggen. Welk eene ongelijkheid! Eenerzijds districten met meer dan 9000 (Vlaardingen, Amsterdam V, Dokkum, Schoterland, Gouda. Sneek, Franeker), ja zelfs meer dan 10000 kiezers (Leeuwarden, Amsterdam IX, Enschedé); en anderzijds districten met minder dan 3000 (Hoogezand, Steenwijk, Amsterdam II, Kampen, Dalfsen, Markelo, Tholen), ja één zelfs (Zwartsluis) met
1500 kiezers. In dit laatste district heeft een groep van 770 kiezers de uitslag in handen. Maar wat beteekent nu zulk een groep in de districten van meer dan loooo I In Amsterdam II is elke stem minstens Visoo van de meerderheid, — en een Amsterdammer die in district IX woont heeft met zijn stem slechts 1 /b425 van de meerderheid in handen. De eerste stem werpt dus ruim 3V2 maal zooveel gewicht in de schaal als de tweede. Nemen wij het sterkste voorbeeld, — Zwartsluis met 1534 en Enschedé met 10965 kiezers, — dan verhoudt de waarde van een stem in elk dier beide distristen zich als 1 / 768 : '/648S> dus ongeveer als 7 : 1. Eén stem in Zwartsluis staat ger lijk met zeven in Enschedé. Wij kunnen dus spreken van een verkapt meervoudig stemrecht, niet, zooals elders, gebaseerd op verschil in stand, bekwaamheid en vermogen, maar.... op verschil in woonplaats! Ziedaar dan waartoe dat stelsel van de helft i, op zichzelve reeds zoo verwerpelijk, bovendien nog leidt als men het toepast in districten van zoo ongelijke grootte! En dit verschil in grootte, samenvallend soms nog met het, om straksgenoemde redenen, zeer uiteenloopend kiesverzuim, heeft ten gevolge dat de ééne candidaat valt met een stemmencijfer 3, 4, ja tot zelfs iomaal grooter dan dat waarmede een ander tot de gekozenen behoort. Zoo ook nu. In Dalfsen, Amsterdam II, Hoogezand en Zwartsluis werden personen gekozen met 949, 859, 832 en 703 stemmen, terwijl in Amsterdam IX, Enkhuizen, Enschedé en den Haag candidaten met 3085, 3316, 4366 en 7719 stemmen nog niet de beruchte „helft -)- 1" konden halen. Wanneer wij Rotterdam en Amsterdam buiten rekening laten, dat blijkt hoe in de overige districten, voor zoover althans de desbetreffende cijfers ons bekend werden, de 118 gekozenen bij eerste stemming op zich vereenigden 329344 stemmen, terwijl hun gezamenlijke tegencandicJaten (eveneens bij eerste stemming) 263461 stemmep verwierven. Bijgevolg: van de 592805 kiezers, die in deze districten ter stembus kwamen, zagen 329344 (= 55.6 pet.) hun stem werking; doen, en 263461 ( — 44.4 pet.) hun stem verloren gaan. Laat nu gemiddeld in die districten 75 pet. der kiezers ter stembus zijn gekomen. Dan zijn de vertegenwoordigers dier districten aangewezen door 55.6 pet. van 3 / 4 der kiezers, dus door slechts 4.1.7 pet. van het totaalcijfer der kiezers. Terecht is gezegd dat het meerderheidsstelsel eigenlijk juist leidt tot de heerschappij eener m i n d e r h e id ! Nog duidelijker springt dat in het oog als wij te samenvatten de districten waar herstemming plaats had, en daq
tegenover elkander plaatsen de stemmen die, bij eerste stemming, werden uitgebracht op de ten slotte gekozenen, en die op de gezamenlijke andere candidaten: Districten. Leeuwarden Schoterland , Oude Pekela Bedum . . . Enschede . Zaandam . . Den Haag . Dordrecht . Stemmen op de Gekozenen. Niet-gekozenen. 16988 9391 3432 5290 12254 4804 37695 3385 .47-9 0 0) (40.2 %) (46 4 %) (4i-7 %) (40.6 7 0 ) (49-3 0 0) (47-3 %) (43-5 %) 93239 (45-2 %) 18458 13926 3960 7376 17864 4937 41873 4396 (52-1 %) (59-8 0 0) (53-6 0/0) (58.3 %) (594 %) (50-7 %) 52.7 0 // (56-7 0 c 112790 (56.7%) Bij deze cijfers is, dunkt ons, alle commentaar volmaakt overbodig! Ten slotte herinneren wij nog even aan de ook nu weder vrij talrijke herstemmingen, met de daaraan verbonden verdubbeling van moeite, kosten, tijdverlies, onrust en ergernis. Laat ons hopen dat ook weder deze verkie zingen krachtig er toe mogen bijdragen de oogen steeds meer te openen voor de ernstige gebreken die ons kiesstelsel aankleven, en belangstelling te wekken voor het streven onzer Vereeniging naar invoering van een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
Zal deze hoop worden vervuld ? Dankbaar is door ons kennis genomen van de belangstelling, door verschillende bladen voor de evenredige vertegenwoordiging aan den dag gelegd, door het korter of uitvoeriger uittreksel van het opstel des heeren van Koetsveld gegeven maar toch zijn onze verwachtingen niet hoog gespannen. Voor zoover ons gebleken is, heeft nog geen enkel blad in dat opstel aanleiding gevonden tot een aanprijzend, zelfstandig artikel over het toch zoo hoogst belangrijke vraagstuk, daardoor blijk gevende van ook maar 't voornemen om voor deze noodzakelijke hervorming onzer kiesrechtregeling propaganda te maken. En bovendien, hoewel de heer van Koetsveld tot eene der partijen van de regeeringsmeerderheid behoort, nl. aangesloten is bij de Christelijk-historische partij, en hoewel vertegenwoordigers van al deze partijen lid zijn der Vereeniging, haar doel dus onder die partijen aanhangers telt, is er nauwelijks één orgaan der regeeringsmeerderheid geweest, dat van het opstel des heeren van Koetsveld heeft notitie genomen. Belangstelling wekte het nagenoeg alleen bij bladen der oppositie! Ook dit is geen nieuw, maar niettemin helaas ! een hoogst bedroevend verschijnsel: het beati fossidenles maakt de bezitters der macht onverschillig voor recht en rechtvaardigheid, 't Zou hoogst onbillijk zijn, daarvan de tegenwoordige meerderheidspartijen een bijzonder verwijt te maken, want de partijen der linkerzijde maakten 't, toen zij in de Kamers de meerderheid hadden, niets beter. Tot iets meer dan ijdele sympathie-betuigingen waren ook zij toen niet te brengen; van pogingen, de tijdelijke meerderheid te benntten om recht te doen, geen spoor! Daarom is onze hoop zwak, dat thans eindelijk de herwekte belangstelling eens niet een stroovuurtje zal blijken te zijn. Maar toch vertwijfelen wij niet: de waarheid moet ten slotte zegevieren. En mocht de heer van Koetsveld er in slagen, thans zijne partijgenooten als medestrijders te winnen, aan onzen steun zal 't dan zeker niet ontbreken om hem de zege der rechtvaardige zaak te helpen behalen.