JS 3 (U Barometerstand. ö O a V
Arnhemsche courant
- 29-09-1904
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 29-09-1904
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 5594
- Jaargang
- 91
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
ARNHEMSCHE COURANT van Donderdag 29 September 1904. TWEEDE (laatste) BLAD. METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN. Donderdag 29 September 1904. (Waarnemingen van des morgens 8 uur.)
Arnhem, 29 September.
Thermometer (8 u. 53V 2 ° 12 u. 56° F.) Fortin's Barometer, B. Holsboer, (12 u.) 762.7 Daling 2.3 mM. Nog dalende. Windstreek N.O. Windkracht 1. Hoogte van den waterspiegel aan de peilschalen te Arnhem bij de brug: 7.73 M + AP. = Amst. Nulp.) y , , „ 0.76 M bov. of -J- Amh. Nulp.) Rijnwaterwarmte's Morgens 11 u. IO1 /2 Gr. Te Keulen 1.14. Val 7 cM. MAAN: L. K. 3 Sept. N. M. 9 Sept. E. K. 16 Sept. V. M. 24 Sept.
BEKENDMAKING.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem ; Gelet op art. 8 der Hinderwet; Brengen ter algemeene kennis, dat bij hun besluit van 23 September 1904 vergunning is verleend aan: de directie der naamlooze vennootschap „Velodrome-Arnhem", tot opichting van eene bergplaats van benzine op het perceel Kad. Sectie Q, no. 3183, gedeelte nabij het pand no. 24 aan den Velperweg. Arnhem, 28 September 1904. Burgemeester en Wethouders voornoemd, A. Röell. De Secretaris, A. J. Kronenberg.
KUNSTEN, LETTEREN, WETENSCHAPPEN.
„Ondank is 's werelds loon" — iets voor degenen, die zich 't liefst heelemaal van weldoen onthouden.
|7? ■ Dagelijks Wereldpanorama, Groote Markt 16a. f Musis Sacrum, Freids Rumeensche Dameskapel, 8 u. Donderdag De Fransche Opera in den Haag opent Zaterdag a.s. het seizoen met „Faust." — In het artikel over de Grafelijke Zalen zijn een paar storende fouten blijven staan. 2e kol, regel 16 v. o. staat : „een kwartier gaans", lees „een kwartier, gaande"; 3e kol. regel 5 v. b. staat „bovengewelf' in plaats van „booggewelf'. — Het Weener Operettegezelschap, impresario Heinrich Zeiler, dat in October a. s. een reeks voorstellingen in ons land zal geven, is aldus samengesteld: Solo-zangeressen : Poldi Augustin, Henni Wildner, Paula Reichenberg, Hermine Franke, Elise Bolze, Hedwig Raddé, Mila Ernst en Laura Loew. Solo-zangers : Eduard Steinberger, Ferdinand Pagin, Franz Petri, Ed. Binder, Alex Leichter, Willy Ungar, Ludwig Bendiner en Anton Ernst. Kapelmeesters: Adolf Ferron, Victor Heller en A. Stalla. Het koor bestaat uit 24 dames en 18 heeren. Vermoedelijk zal als eerste voorstelling „Fledermaus" van Johann Strauss worden gegeven. — Zooals wij reeds mededeelden, komt de bekende Fransche acteur de Max den ion October in onzen scHbuwburg "'„Hamlet" spetëlfDë toegangsprijzen voor deze voorstelling zijn verhoogd (ie rang f 3.50), terwijl leerlingen van inrichtingen van Middelbaar Onderwijs toegang hebben tegen den halven entréeprijs. — Te Parijs is aan de Groote Opera verbonden madlle. Verlet, die zich na weinig voorstellingen reeds mocht verheugen in de gunst van het publiek. Zonder dat zij er om gevraagd had, stuurde de directeur Gailhard haar naar de administratie, om daar een ander contract — en op veel voordeeliger voorwaarden — te teekenen. Iets wat ook niet alle dagen gebeurt. — Robert Koch, verleden jaar in Virchow's plaats benoemd tot lid van de Académie des sciences te Parijs, zal Maandag a.s. als zoodanig geïnstalleerd worden. — Het Heine-museum in Dusseldorf zal geplaatst worden in het huis waarin de dichter geboren is. Nadat er vaak pogingen zijn aangewend om dit huis af te breken, is men er in geslaagd het thans te koopen en voor het beoogde doel in te richten. — Uit het schilderijenmuseum te Karlsruhe is een kleine aquarel, welke aan Albrecht Dürer wordt toegeschreven, en „de zending van den Heiligen Geest" voorstelt, geschilderd in de letter D., door een nog niet opgespoorden dief gestolen. 1 — De hofschouwburg te Brunswijk, die 2 jaren gesloten is geweest en, geheel verbouwd, weder heropend wordt, is uit een kunsthistorisch oogpunt merkwaardig, omdat daar op 28 Oct. 1828 de eerste openbare opvoering van Goethe's „Faust" plaats had. De eigenlijke eerste opvoering geschiedde den 2in Mei 1820 door dilettanten, aan het Pruisische hof. Men gaf toen den „Faust" met begeleidende muziek van Radziwill. „Vad." — Door den Algemeenen Muziekhandel (firma StumpfF en Koning) te Amsterdam wordt evenals vorige jaren een concert-agenda verspreid. Het formaat lijkt ons handiger dan vroeger; door enkele aangebrachte veranderingen is het boekje practischer geworden. De agenda wordt gratis verspreid en is op aanvraag te bekomen. — „Leberecht Hühnchen", naar het Duitsch van H. Seidel, vertaald door mevr. V., uitgegeven in den Haag bij de firma Alexander S. Meijer, is de eenvoudig, beter gezegd, naïef vertelde geschiedenis van eenige goede menschen, gegroepeerd om den „held", die de deugd der tevredenheid betracht en van niets iets weet te maken. Het huishoudentje met zijn aanhang van
buren en goede kennissen is aardig geschetst — tusschen al dat naïeve gegeur met zelfgenoegzaamheid en oogendichtdoen voor anderer minder goede eigenschappen komt hier en daar een soort van satirieke humor uitkijken, waarmee wien de schoen past 't doen kan. Aan het slot bijv., aan den bruiloftsdisch. Daar zit een mijnheer Klövekorn mee aan, die „zich gewijd heeft aan de studie der kunstwetenschap" en een beetje voor 't lapje gehouden wordt door een man van buiten, den econoom Nebendahl. Het jonge mensch zegt zich te verbeelden, dat landbouwkunde „erg eentonig en weinig opwekkend vooi den geest is." Nebendahl: „Wat zegt u daar, jongmensch. Luister eens even, ik moet u toch eens iets vertellen. Bij gelegenheid dat ik eens met den wijnhandelaar Triebe zat te praten over zijn zaak, nam hij het glas op, streek er met zijn neus overheen en zei: „Weet je, bij den wijnhandel is de neus hoofdzaak. Als je me een doek voor de oogen bindt, en me dan een roos voorhoudt, dan zeg ik : 't is een roos; en hou je me een viooltje voor, dan zeg ik : 't is een viooltje; en hou je me een anjelier voor, dan zeg ik : 't is een anjelier; en hou je me een oude kaas voor, dan zeg ik: 't is een oude kaas. Denk nu maar niet, dat iedereen dat met een doek voor de oogen kan- Krijg ik een nieuwen leerling, dan stel ik hem eerst op de proef; vind ik dan, dat het jonge mensch geen neus heeft, dan schrijf ik aan zijn ouders: Laat hem studeeren, voor wijnhandelaar is hij te dom". Zie je, zoo is het nu ook met de landbouwkunde ; alleen hoort daar nog wat meer bij, men moet een genie zijn. En waarom er, helaas, veel minder goede landbouwers zijn, dan wij op de wereld zouden kunnen gebruikep, dat zal ik u ook nog eens zeggen : Het komt daardoor, omdat de genies in het algemeen zoo zelden voorkomen," Uit dit enkele staaltje, kan men ook eenigszins oordeelen over de vlotte vertaling.
Het gouden Kooitje. 34) Naar het Duitsch VAN HANNS VON ZOBELTITZ.
„Ruth, kom eens hier bij me zitten en luister eens goed — ik heb je wat ernstigs te zeggen." Zij keek hem aan, een beetje geschrokken, een beetje bang. Maar zij stond op en kwam bij hem zitten. „Ruth" ... dadelijk stokte zijn stem. Het viel hem te zwaar. „Ruth, ik ben besloten mijn ontslag te nemen." Zij sprong op, liep jubelend en in de handen klappend om de tafel heen, sloeg beide armen om zijn hals en kuste hem, zonder dat hij zich verroeren kon, telkens en telkens weer. „O lieveling, o, eenige Hans! Jij beste, lieve Hans !" Hij moest zich geweld aandoen, haar niet van zich af te stooten. Hij haatte op dit oogenblik haar lievigheden, haar blanke armen, die hem omstrengeld hielden, haar volle warme lippen, de geur van heur haar. Eindelijk gelukte het hem, zich vrij te maken. Het was niet gemakkelijk, want die zachte, blanke armen bezaten een bijna mannelijke kracht. Zij hielden vast, wat zij eenmaal hadden. Vast als in boeien — inderdaad als in boeien! Hij zette haar op een stoel neer. „Maar Hans," stamelde zij en weer keek zij hem schuw aan. „Waarom" ... Zijn borst ging op en neer. Hij moest zich geweld aandoen, om rustig te blijven. „Ruth,' zeide hij eindelijk, „begrijp je dan heelemaal niet wat het is voor een man, een eervolle, geliefde betrekking op te geven ?" „Maar Hans, je bent nu toch eindelijk van dien vervelenden dienst vrij. Nu kunt je altijd bij me zijn. Daar moet ik toch blij over zijn. En jij toch ook — eindelijk vrij man!"
Neen, het gaf niets met haar verder t# praten ! 't.Gaf niets haar verwijten te doen. 't Haalde niets uit, ook maar te probeeren haar aan het verstand te brengen, wat hem tot zijn besluit aanleiding had gegeven. Zij was een kind, maar een kind, dat zich niet meer liet opvoeden. Rijp zou ze nooit worden, nooit een denkend mensch, een levensgezellin. En de jaren zouden komen en gaan en altijd zou aan zijn zijde dit domme kind zijn, met al haar pretenties van mooie vrouw, wellicht na verloop van tijd met hebbelijkheden, eigenzinnigheid, met grillen en luimen. Het walgde hem. Hij ging een paar maal de kamer op en neer, dronk nog een glas ijswater, bleef een minuut aan het venster staan. Altijd, hij wist het, volgden hem de groote oogen. „Waarom ben je eigenlijk zoo boos, Hans ? Ik heb je toch niets gedaan, ik heb je toch innig lief." „Neen, je hebt niets gedaan, heelemaal niets." Hij was zich zelf meester geworden. Hij keerde zich om, zette zich tegenover haar aan tafel. Maar hij vermeed het, haar aan te zien — dat kon hij niet. „Ruth, nu we toch bij elkaar zijn, kunnen we er tevens over spreken, hoe we ons leven zullen inrichten, wanneer... ik vrij man ben. Ik wil, — misschien begrijp je dat — althans de eerste maanden niet hier blijven." „O! we gaan op reis, Hans! Heerlijk! Naar Parijs en dan naar de Riviera!" Het klonk als een jubel. „Jawel dat dacht ik ook". Hij zuchtte onwillekeurig. „Maar in het voorjaar ga ik beslist naar Vielbeig. Ik heb daar allerlei plannen". „Zeker Hans. Dan is Ellinor op Glaring. En we inviteeren veel menschen, Daar verheug ik me nu al op. En in den zomer gaan we naar Biarritz of naar Oostende." „We zullen maar niet zoo lang van te voren plannen maken. De hoofdzaak is dat we over den eersten tijd praten. Reken er asjeblieft op
dat we over acht dagen op reis gaan." Plotseling schoot haar een ander idéé door het hoofd. Zij liet de onderlip hangen en zeide : „Ja maar Hans, de feesten aan het Hof, die wil ik niet laten loopen". Hij was totnutoe kalm g;ebleven. Maar nu werd het hem te machtig Hij sprong op en sloeg met de vuist op tafel: „Zoo, wil je? Dat is prachtig!" Hij lachte. Zij was wel een beetje geschrokken, maar zeide toch: „Maar Hans, denk eens aan mijn fraaie toiletten, een japon van parelgrijs met gitten en..." Hij lachtte nog altijd, honend. „Ja mijn schaapje — zoo noemde pa je immers graag — dat zul je toch wel missen moeten." „Maar ik wil, Hans, en ik vind dat je zeer vreemd tegen me doet." „Vindt je ? Ja Ruth, ik vind ook veel zeer merkwaardig. Bijvoorbeeld, dat men aan het Hof" ... Hij voltooide den zin niet. Wat kwam 't erop aan, haar te zeggen, dat zij de steen des aanstoots was? Het maakte de toekomst maar moeilijker. Inzicht en zelfkennis kon hij haar toch niet ingieten. Dus zwijgen maar! „Je zult in Parijs gelegenheid genoeg hebben, je mooie toiletten te doen bewonderen, Ruth." Maar zij hield vol: „Ik zou toch liever..." Hun blikken ontmoetten elkaar en zij moest in den zijnen wel iets bemerken van de gedachten, die hem bezielden. Zij zweeg. En hij zeide: „Ga naar bed — 't is laat, ik kom dadelijk." Zij keek hem nog altijd vragend aan, alsof zij er iets van begon te begrijpen. Maar zij stond op, ging naar de deur, draaide zich nog eenmaal om en zeide: „Wanneer ik de vorstin Woldegg was, zouden we wel gaan. Ge moet me niet voor zoo dom houden." Hij wilde haar naijlen, wilde de deur openrukken en haar naroepen: „Ja juist, wanneer jij Ellinor was." Maar hij bleef staan. Waartoe? Het verstandigste bleef voor hem altijd maar zwijgen, zwijgen. En toen ging hij zitten en zeide: Zwijgen en handelen.
. ! jeXOKOVtZm Hans had den volgenden morgen drie bezoeken af te leggen, drie mededeelingen te doen, die hem alle drie moeilijk vielen. Hij ging eerst naar den kolonel, met zijn ontslagaanvrage in den zak. De kolonel was verbaasd en geschokken. Hij had het niet voor mogelijk gehouden, dat Hans het gesprek van gisteren zoo ernstig zou opnemen; hij betreurde dat ten zeerste en beproefde hem op zijn besluit terug te doen komen. Maar Hans bleef bij zijn voornemen. Hij zeide echter ronduit, dat de mededeeling van den kolonel slechts den Iaatsten stoot gegeven had in deze beslissing, die vroeg of laat toch gevallen was; hij wilde op zijn landgoed gaan wonen en zich daar een nieuwen werkkring scheppen. Toen hij ging, was hij smartelijk aangedaan, de heer von Hagar niet minder. „Gij zult ook in de toekomst als reserve-officier bij ons blijven, hoop ik. Bewaar eene aangename herinnering aan je oude regiment; wij zullen u niet vergeten. Ik wensch van harte, dat uw besluit u tot zegen moge worden." Toen ging hij naar de Woldegg's. Hij vond hen aan den lunch. Op een vragenden blik van Hans zond Peter den bediende de kamer uit; zij zagen wel dat hij hen een ernstige mededeeling te doen had. Bijna ongelooflijk kalm namen zij deze op. Zijn motieven behoefde hij hen niet toe te vertrouwen ; zij toch hadden de geheele geschiedenis mee doorleefd. Peter vroeg alleen: „Hebt ge 't goed overwogen, Hagelitz ?" Ellinor zag hem met haar groote verstandige oogen medelijdend aan en haar handdruk was als een stomme bede: „Beschouw mij niet als de eenige bewerkster van je ongeluk". Toen hij opstond om weg te gaan, bracht Peter hem tot aan de deur en zeide; „Arme jongen. — Dat hebt ge nu van je gouden kooitje. — Maar gij hebt althans een besluit genomen. En ik — O, 't is ellendig." — (Wordt vervolgd.)
STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAMER. Zitting van 28 Sept. Adresdebat.
De Minister Kuyper verdedigde, bij de voortzetting van het debat over het adres van antwoord op de Troonrede, met een berooep op het inkomen van officieele rapporten, de zinsnede in de Troonrede omtrent den toestand van land- en tuinbouw. De uitdrukking in de Troonrede omtrent handel en scheepvaart sloeg niet op de binnenschipperij. Het is het ernstig voornemen der Regeering maatregelen te overwegen ter verbetering van den toestand der binnenschipperij, welke lijdt aan chronische ziekteverschijnselen, waarvoor kleine middelen niet helpen. Wat de Kamerontbinding aangaat, heeft de Minister in de rede van den heer Troelstra eene les gezien hoe het Koningschap in eere moet worden gehouden. De Minister merkt echter op, dat, wanneer hij behoefte gevoelde om dienaangaande onderricht te ontvangen, hij zich dan toch niet in de eerste plaats tot den heer Troelstra zou vervoegen. Terecht sprak de Regeering in het rapport aan de Koningin van een conflict tusschen Kamer en Kabinet. Tegen elke poging om het Kabinet van de Kroon los te maken, zal de Regeering met kracht zich verzetten. Wijl de Ministers niet demissionair waren, bestond er geen reden voor het hooren van raadslieden door het Hoofd van den Staat. Met belangstelling vernam de Minister van den heer Troelstra, dat de sociaal-democraten nog nooit zoo grooten steun voor hun groei en bloei hadden gehad als van het tegenwoordige Kabinet; maar dan wijst de Minister er toch op, dat bij de jongste verkiezingen en voor de aanstaande verkiezingen diezelfde partij alles doet om dien steun weg te werpen. Wat de koloniale politiek aangaat, treedt de
Minister niet in gedachtenwisseling over het al of niet rechtvaardige van het gebeurde in 1874. Wij hebben de oppermacht in Atjeh, welke wij moeten handhaven en wij hebben eveneens overgenomen de souvereiniteit over de Gajoe- en Allaslanden. Tot 1898 was van eenige bemoeiingen met die landen geen sprake, sedert wel. Zij zijn begonnen ons aan te vallen; het eerste Gajoebloed heeft niet gevloeid tengevolge van het binnentrekken onzerzijds in de Gajoelanden, maar wegens het komen der Gajoeërs op ons terrein. Het zenden van afgezanten onzerzijds hielp niets, zelfs ter Westkust werden wij daarop aangevallen en toen de pretendent-Sultan de wijk nam naar de Gajoelanden, moest in 1903 eene verkenning worden uitgezonden om hem te vangen. De instructie toen aan majoor van Daalen gegeven, was zoo vredelievend mogelijk. De pretendent-Sultan wist te ontvluchten. Voortdurend werd eerst het verzet aangewakkerd. Atjeh kon niet gepacificeerd worden, zonder dat ook in de Gajoelanden ons gezag werd geëerbiedigd. Daarop ontving luit.-kolonel van Daalen last om de geheele streek te doorkruisen, Hij heeft zich doen vergezellen door het invloedrijkste hoofd der Gajoeërs. Behalve in elf kampongs werd ons gezag erkend. Tegen die elf kampongs zijn tusschen 12 Maart en 4 Juli de geschetste treurige tooneelen voorgevallen. In veler harten hebben die berichten eene droeve snaar doen trillen ; bij hen, die als Regeeringspersonen de verantwoordelijkheid droegen, wel het meest en het door de heeren van Kol en van der Zwaag gesprokene heeft een volle echo gevonden in het gemoed van die personen. De cijfers van den heer van Kol waren eenigszins onjuist; in het geheel zijn gevallen 2835 personen, onder wie 1007 vrouven en kinderen; bovendien waren er 154 gewonden. Onzerzijds werden 285 man buiten gevecht gesteld; 27 dooden, 258 gewonden. Onjuist is de voorstelling van den heer van Kol alsof wij stonden tegenover vijanden die slechts met kris en klewang gewapend waren. Bij verschillende gelegenheden zijn gesneuvelde Gajoeërs in het bezit van geweren gevonden. Alles is onzerzijds gedaan om het neerschieten van vrouwen te voorkomen; maar de vrouwen en kinderen werden, niettegenstaande onze waarschuwingen, door de Gajoeërs als schilden vóór zich geplaatst. Men stond toen voor twee wegen, terugtrekken of doortasten. Waren wij teruggetrokken, dan zouden wij toch verplicht geweest zijn later terug te keeren en dan zou het verzet grooter en de strijd bloediger geweest zijn, Slappe geneesmiddelen zouden ook hier stinkende wonden hebben gemaakt: vandaar ons doortastend handelen met de bekende droeve gevolgen. Met het oog op het exceptioneele van de plaatsgehadhebbende gebeurtenissen zijn nadere mededeelingen gevraagd omtrent de preciese feitelijkheden. De Minister hoopt, dat bij de behandeling van de Indische Begrooting nadere rapporten zullen zijn ingekomen; dan kan volkomen licht schijnen over de droeve gebeurtenissen, tengevolge waarvan de verantwoordelijkheid der Regeering nog nooit zóo ernstig, nooit zóo zwaar is gemaakt als thans. De Minister van Marine, de heer E 11 i s, beantwoordt de opmerkingen van den heer Hugenholtz. Naar aanleiding van beweerde schending van het briefgeheim zal hij onderzoek doen instellen. Geen commandant heeft het deelnemen aan eene kiesrechtmeeting verboden of strafte de deelnemers daaraan, noch matrozen die in den optocht meeliepen; behalve één die een bord droeg, waarop geëischt werd afschaffing van de militaire rechtspraak. De Minister zal de Marinebonden bestrijden zoolang de hoofdbestuurders zich laten leiden door de sociaal-democraten. Alle elementen, die propaganda maken voor het anti-militairisme, duldt de Minister niet bij de Marine. Zulke elementen waren ontslagen ; vijf hoofdbestuurders, die zich aan den eisch des Ministers om te eindigen met die anti-militaire piopaganda niet stoorden, noch den band wilde verbreken met „Het Anker",
waarin een onbehoorlijke toon werd aangeslagen tegen autoriteiten. De heer Troelstra hield zijn standpunt ten opzichte van de Kamerontbinding vol. De heer Hu^enholtz, bestrijdende de beweringen van den Minister van Marine, hield vol, dat de hoofdbestuurders van den Matrozenbond zonder eenige reden zijn ontslagen en kwam op tegen het waandenkbeeld, dat de matrozenbond staat onder pressie van sociaaldemocraten om anti-militaire propaganda aan boord te voeren. De heer van Kol handhaafde zijn meening dat met meei geduld en tact de bloedige tocht naar de Gajoe- en Alaslanden voorkomen had kunnen worden. Hij waarschuwde uit de Bataklanden Europeesch kapitaal te houden en daar geen gronden, waaraan de bevolking zelf zoo zeer behoefte heeft, in erfpacht uit te geven voor kapitalistische doeleinden van Europeanen. Hij hield vol, dat een verdedigingsoorlog is gevoerd tegenover zoo goed als ongewapenden. Waren de inlanders allen goed gewapend, dan zouden wij in onze schulp kruipen. Van den dag af dat in de binnenlanden van Sumatra repeteergeweren zullen zijn ingevoerd, zal het gedaan zijn met de machtuitbreidingszucht door het geweld van onze Christelijke Regeering, waardoor thans stapels lijken zijn opgehoopt in landen, waar wij niet het recht hadden den voet te zetten. Scherp critiseerde spreker de instructie van generaal van Heutz aan den hardvochtigen overste van Daalen, waarin aan dezen wordt opgedragen „naar eigen goedvinden de Bataklanden te veroveren." Spr. hoopte, dat de Christelijke Regeering zich voor de voorgevallen schandalen zal weten te verantwoorden tegenover der Christenen God. De heer Staalman keurde goed, dat de Minister van Marine front maakte tegenover de anti-militaire propaganda door de sociaaldemocraten, wier optreden onder de schepelingen ook spr. verfoeit. Zij verbeteren niet, maar ondermijnen den toestand. Volgens spr. moest de Minister de verkeerde elementen niet slechts naar huis zenden, maar bovendien streng straffen. Op de vraag van den heer Staalman hoe 't mogelijk is, dat de om socialistischen opruiing ontslagen onderwijzer Kappeteijn thans als onderwijzer in Indië is benoemd, antwoordde de Minister van Koloniën, [dat Kappeteijn ter beschikking van den Gouverneur-generaal is gesteld na schriftelijke inlichting te Helder gevraagd te hebben en na aanbeveling van denzelfden inspecteur, die hem verleden jaar heeft beoordeeld. Na nadere beantwoording door de Ministers Ellis en Kuyper vereenigde de Kamer zich zonder stemming met de algemeene strekking van het Adres van Antwoord. Bij de onderdeelen laakte de heer Schaper het beroep van den Voorzitter op de voortvarendheid der Kamer, waarin spreker een tegengaan in de oppositie en een onverdiend verwijt aan de linkerzijde zag. Met cijfers constateerde hij dat aan de rechterzijde de veelpraters zitten. Na nog eenige discussie werd het Adres van Antwoord met 51 tegen 8 stemmen aangenomen. Middelbaar onderwijs. In de Memorie van Antwoord op het afdeelingsverslag betreffende het wetsontwerp tot wijziging en aanvulling der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs wordt door de Ministers van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat o.a. gezegd dat de Regeering niet had verwacht dat zij wat het beginsel betreft nog in een nadere verdediging zou moeten treden van het voorstel om aan bijzondere Hoogere Burgerscholen, welke een eigen richting hebben, uit 's Rijks kas, volgens bepaalde regelen, subsidie te verleenen. Er bestaat behoefte aan bijzonder middelbaar onderwijs en er zijn bijzondere Hoogere Burgerscholen naast de openbare, al zijn het er thans dan ook nog niet vele. De kosten nu eener school van middelbaar onderwijs zijn naar verhouding zeker niet lager te stellen dan die eener lagere school. Waarom dan op beginselgronden de Staat zoude moeten weigeren, zoodra het 't middelbaar onderwijs geldt, tegemoet te komen aan de groote opofferingen dergenen, die hunnen kinderen onderwijs willen zien geven naar de beginselen, door hen zelf voorgestaan, terwijl zulks wel plichtmatig wordt geacht, wanneer het lagere scholen betreft, verklaart de Minister van Binnenl. Zaken niet te verstaan. Te minder, waar diezelfde beginselbezwaren niet schijnen te bestaan tegen het subsidieieren van bijzondere Gymnasia. Over de vraag of het voorgesteld bedrag voor subsidie hoog genoeg geacht mag worden kan verschillend geoordeeld worden. De Regeering is tot het in het ontwerp gesteld bedrag gekomen wijl daarmede een billijke verhouding zal worden verkregen van de subsidiën, welke ten behoeve van gemeentelijke Hoogere Burgerscholen uit 's Rijks kas worden gegeven. Het kenmerkend onderscheid tusschen gesubsidieerde Gymnasia en gesubsidieerde Hoogere Burgerscholen wordt in de memorie uitvoerig besproken en in een viertal verschilpunten saamgevat. ie. Bij de gymnasia wordt het subsidie verbonden aan het bezit van het jus promovendi, bij de Hoogere Burgerscholen niet; 2e. Voor de openbare Gymnasia bestaat een algemeen uniform leerplan, voor openbare hoogere burgerscholen niet; 3e. voor het subsidieeren van gemeenten ten behoeve van hare Gymnasia is een vaste maatstaf aangenomen, ten behoeve van hare Hoogere Burgerscholen niet; 4e. om bevoegdheid te erlangen voor het geven van onderwijs in klassieke talen moet men verworven hebben, het aan eene openbare universiteit alleen verkrijgbare doctoraat in de klassieke letterkunde, of althans het bewijs van met goed gevolg afgelegd doctoraal examen in
die vakken. Voor geen enkel aan eene Hoogere Burgerschool onderwezen vak, is voorafgaande studie aan eene universiteit vereischt. Deze verschilpunten kunnen, gelijk in de rede wordt uiteengezet, er niet toe leiden aan Hoogere Burgerscholen subsidie te onthouden, evenmin, wanneer men de vergelijking trekt met de gesubsidieerde gemeentelijke Hoogere Burgerscholen. In zake verschillende bedenkingen en beschouwingen verwijst de Regeering naar de breede uiteenzetting bij het wetsontwerp in zake de middelbare Technische School bevattende de denkbeelden en het werkplan der Regeering voor de verdere entwikkeling van het vakonderwijs, ingedeeld in hooger, middelbaar en lager, door den ontwikkelingsgang der dingen zelf. Ook de Regeering acht het gewenscht, dat ten slotte het vakonderwijs in de laagste categorie uit de wet op het Middelbaar Onderwijs verdwijne, doch dit zal niet kunnen geschieden door het in de wet op het Lager Onderwijs op te nemen, doch alleen door dit vakonderwijs te regelen in eene afzonderlijke wet, die parellel loopt met de wet op het algemeen ontwikkelend lager onderwijs. Hiervoor echter is dit vakonderwijs nog niet rijp. De groote urgentie, omtrent het vraagstuk van kostelooze toelating van minvermogende leerlingen tot Hoogere Burgerscholen, of wel eene wijziging van art. 29 der wet of ook de positie van onderwijzend personeel aan scholen voor doofstommen en blinden aan de orde te stellen wordt niet ingezien. Staatsbegrooting. HOOFDSTUK VIII (O o r 1 o gV. Het eindcijfer bedraagt f 27,026,684 of f 212,664 meer dan voor 1904 toegestaan. Meer geraamd moet worden voor de verbetering der tractementen van de officieren van de staven en de verschillende wapens, en wegens vermeerdering van het landweer-personeel; wegens aanschaffing, voeding en verzorging van paarden, in verband met de legeruitbreiding, wegens pensioenen, non-activiteits-tractementen en vergoedingen ingevolge de militiewet, zoodat, afgescheiden van de verdere kosten, die een gevolg zijn van de legeruitbreiding en van alle andere artikelen, die om verschillende redenen, hoogere uitgaven vorderen voor genoemde onderwerpen f 620,000 meer moest worden aangevraagd. Legerorganisatie. Wordt deze begrooting tot wet verheven dan zal in den loop van 1905 de infanterie zijn samengesteld uit 4 divisien, elk van 3 regiment a 4 bataljons. Dit wapen zal dan op voet van vrede de formatie hebben verkregen zooals die voor de naaste toekomst gehandhaafd zal kunnen blijven. In den loop van 1905 zal de sterkte der lichtingen van het wapen der infanterie pl. m. 66,000 man gaan bedragen en zal het dus mogelijk worden om, in geval van mobilisatie, bij elk regiment niet alleen een Vde maar ook een Vide bataljon op te richten. In verband hiermede zijn gelden uitgetrokken om de formatie der in vredestijd bestaande staven en onderdeelen daarnaar in te richten, om uit de 48 bataljons op vredesvoet 72 bataljons op voet van oorlog te vormen. Nu de infanterie op het punt staat haar eindorganisatie te bereiken, is het voorts noodig, om gaandeweg ook de cavalerie en de veldartillerie te reorganiseeren in dien zin, dat bij elk der 4 divisiën over een regiment cavalerie van 4 eskadrons en over een regiment veldartillerie van 9 batterijen zal kunnen worden beschikt. Het voornemen bestaat de noodige uitbreiding der bereden wapens over eenige jaren te verdeelen. Voor 1905 is er op gerekend in plaats van de 3 bestaande depoteskadrons, 2 depots op te richten, uitsluitend bestemd tot africhting der jonge paarden. Te Amersfoort komt een veld-escadron; te Amsterdam zullen het nieuw op te richten veldeskadron en het veld-eskadron twee eskadrons vormen van het 4e regiment huzaren ; bij gereed komen der kazerne te Ede, (vermoedelijk in 1907) zullen aldaar in garnizoen komen 2 eskadrons, nl. 1 eskadron uit Ver.lo en het eskadron ordonansen uit Amersfoort, terwijl dan 1 eskadron uit Deventer te Amersfoort in garnizoen zal komen. Wat de veld-artillerie betreft, zijn op de begrooting de vereischte gelden uitgetrokken om in 1905 te kunnen overgaan tot het oprichten van een afdeelingsstaf en 2 batterijen, welke te Bergen-op-Zoom in garnizoen zullen komen. In 1907 zal te Ede de oprichting van den staf van het 4e regiment veld-artillerie kunnen worden ter hand genomen. Landweer. Nadat op 1 Augustus 1905 voor de derde maal een lichting der militie voor den dienst bij de landweer zal zijn bestemd, zal dat gedeelte der weermacht — verdeeld over de 48 landweerdistricten — tellen : 24 bataljons landweer-infanterie, 17 compagniën landweer-vestingartillerie, 2 compagniëen landweer-genietroepen 1 compagnie landweer-pontonniers en 2 compagniën landweer-hospitaal -soldaten. Het meest doelmatigste bij het aanvaarden van een stelsel komt den minister voor dat in 1906 worden opgeroepen de landweer-lichtingen van de jaren 1903, 1904 en 1905. Op de begrooting voor 1906 zullen daarom gelden voor de oefeningen worden aangevraagd. Militie en reservekader. Aanwijzing voor opleiding tot korporaal en tot sergeant is niet noodig geweest. Op 1 Juni 1904 bedroeg de sterkte van het reservekader de 2e categorie; 16 reserve adj.ofïicier, dd. officier, 87 reserve segeant-majoors, 293 reserve sergeanten, 20 reserve fouriers en 15 reserve korporaals. De kosten van het departement zijn f4450 hooger. Dit vloeit voor een deel hieruit voort, dat 't de bedoeling is twee kapiteins die belast zijn met de behandeling van de zaken betreffende de invoering der Militiewet 1901 en der
Landweerwet, welke kapiteins naar berekening in 1905 in de termen zullen vallen om tot majoor te worden benoemd, voor vast aan het departement te verbinden, respectievelijk als referendaris en als hoofdcommies. Er bestaat geen reden om aan het voorstel van de Staatscommissie tot herziening van het reglement van administratie bij de landmacht gevolg te geven. Voor aanschaffing, onderhoud en huur van rijwielen is f 17,850 aangevraagd of f 650 meer dan voor 1904 toegestaan. Voor vergoedingen ingevolge de Militiewet is ^ 275,000 uitgetrokken, of f 25,000 meer dan voor 1904 toegestaan. Het voornemen bestaat in het hospitaal te 's-Gravenhage geregeld een officier van gezondheid te doen verblijf houden. Ook ligt 't in 't plan aan de hospitaal-geëmployeerden 3e klasse vrije woning te verschaffen. Wegens behoefte aan een ruimere leeszaal zal een ander perceel moeten gehuurd worden ten dienste der Normaal-Schietschool. De raming voor uitgaven voor vuurmonden, projectielen, affuiten voertuigen, buskruit, draagbare wapenen en ander artillerie-materiaal is in : t geheel f 176,685 lager dan in 1904, ondanks de noodig gebleken verhooging van enkele posten. Als subsidie aan het fonds ten behoeve van onderofficieren enz. is f 15,000 of f 9000 meer uitgetrokken, aangezien het aantal uitkeeringen veel is toegeuomen, wegens het verlaten van den dienst door een groot aantal der oudere onderofficieren, na het in werking treden van de Pensioenwet 1902. Tengevolge van de werking dezer wet is voor pensioenen f 214,732.50 meer geraamd, De kosten voor het te Ede te stichten kazernement voor de bereden troepen worden geraamd op f 920,000. Op deze begrooting is een eerste termijn van f 30,000 uitgetrokken. In 1905 zal met den bouw van de tweede kazerne te Nijmegen worden aangevangen.