Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem; Gelet op de Hinderwet: Brengen ter algemeene kennis: dat op de Secretarie der gemeente ter visie is gelegd een verzoek met bijlagen van Gebrs. G. H. en J. de Kinkelder, -m vergunning tot oprichting van een gasmotor van 10 P. K., tot het in beweging brengen van een mortelmolen en van zaagmachines aan de Schoolstraat, in het perceel ongd., Kad. Sectie Q, 110. T732; dat op den 18 October 1904, des namiddags ten i 1 /, ure, op het Gemeentehuis gelegenheid is om bezwaren tegen het oprichten der inrichting in te brengen; en dat gedurende drie dagen vóór dien dag op de Secretarie der gemeente van de ter zake ingekomen schrifturen kan worden kennisgenomen Arnhem, 4 October 1904. Burgemeester en Wethouders voornoemd, A. Röell. De Secretaris, A. J. Kronenberg. Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem; Gelet op art. 8 der Hinderwet; Brengen ter algemeene kennis, dat bij hun besluit van 30 September 1904 is verdaagd de beslissing op de aanvrage van A. N. Postma, om vergunning tot oprichting van eene kunsten handelsdrukkerij met gasmotor van '6 P. K., aan de Rijnkade, in het pand no. 12, Kad. Sectie P, no. 2171. Arnhem, 5 October 1904. Burgemeester en Wethouders voornoemd, A. Röell. De Secretaris, A. J. Kronenberg.
Arnhemsche courant
- 05-10-1904
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 05-10-1904
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 5599
- Jaargang
- 91
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
ARNHEMSCHE COURANT van Woensdag 5 October 1904. TWEEDE BLAD. BEKENDMAKINGEN.
KUNSTEN, LETTEREN, WETENSCHAPPEN.
Kracht is het schoonst als zij zich met teederheid nederbuigt tot wat zwak is en klein ; zich weet in te fiouden tegen het licht kwetsbare, en de voortvarendheid weet te matigen egenover hen, die r iet meè kunnen. Woensdag 5 Oct. Stads-Schouwburg, Koninklijke Vereeniging het Nederlandsch Toöneel, „Vriendinnetje," 8 u. Dagelijks : Wereldpanorama, Groote Markt ï6a. Finland. Zondagavond in Musis volksconcert der A. O. V., waarbij zal optreden de Zangvereeniging „Kunst na Arbeid", directeur de heer Meijer. Deze vereeniging zal de nummers zingen, waarmee zij op het concours te Wageningen een eersten prijs behaalde. Men verzoekt) Ons het Volgende te plaatsen : Gemengde Zangvereeniging, J. S. Bach. De V erkende leden van 'het gezelschap „Kerkzang" alhier, hebben eenstemmig besloten tot het oprichten eener, door hun Directeur, den heer P. A. van Westrheene te leiden zangvereeniging, die noch in wezen, noch in schijn eenig clericaal karakter zal hebben, dus niet naar de godsdienstige overtuiging harer zangeressen en zangers vraagt en geen met eenige kerkelij ke geloofsbelijdenis strookenden tekstinhoud der te bestudeeren werken vordert, maar de kunst wil
beoefenen om de verheffende macht in al haar edele openbaringen. Zij hebben deze nieuwe vereeniging genoemd naar Johann Sebastiaan Bach, niet bedoelend, dat het koor zich alleen, of ook slechts met principieele voorkeur aan hem zal wijden, maar evenals zoovele elders en vooral in Duitschland bestaande genootschappen meenend het heerlijkst symbool van den adel in veelsoortige kunstuitingen en de nadrukkelijkste vermaning tot ernstig streven te vinden in den naam des meesters, die op bijna elk gebied zijner kunst, in 't bijzonder evenwel op dat van den koorzang met soli en begeleiding onvergankelijke werken wrochtte, het verhevenste en diepste onovertrefbaar indrukwekkend en ontroerend verklankte, maar, van niets gezonds, in den goeden zin, menschelijks vreemd, even schoon het eenvoudige lieflijke, krachtig vroolijke en populaire in tonen weergaf; de muziek van een vroeger tijdperk tot haar grootste ontwikkeling bracht, maar ook de vader der hedendaagsche is; in geen essentieel opgericht verouderde of zoover wij zien kunnen ooit verouderen zal, door de vertegenwoordigers van elke kunstrichting gelijkelijk wordt geëerd en aan alle waardige, hetzij scheppende, het zij reproduceerende toonkunstenaars, die na hem kwamen veel van het beste hunner vorming schonk. Hiermede is het ruim arbeidsveld der nieuwe vereeniging aangeduid. Het gezelschap „Kerkzang" wordt niet opgeheven, maar zal, zoo goed als de omstandigheden toelaten, zijn bestemming blijven vervullen, na tijdige aanvraag zoo mogelijk zijn medewerking bij godsdienstige samenkomsten verleenen, en, wanneer de gelegenheid gunstig is, ook zelfstandig concerteeren, zich echter voortaan niet tot periodieke uitvoeringen verplichten. De thans aanwezige donateurs en donatrices zullen het recht verkrijgen, om zonder verhooging hunner contributie, welke ten bate van „Kerkzang" wordt aangewend het hun tot dusverre verstrekt getal toegangskaarten ook voor alle concerten der Vereeniging ,J. S. Bach", te ontvangen. De beide gezelschappen zijn overigens van elkander onafhankelijk. De Vereeniging" J. S. Bach" zal jaarlijks minstens twee uitvoeringen geven en de toegangsprijzen steeds zoo laag mogelijk stellen. Zij tracht begunstigers te verwerven op nader mee te deelen voorwaarden. De jaarlijksche bijdrage der werkende leden is voorloopig op f 3.— bepaald. Wie als lid wenscht toe te treden wordt uitgenoodigd zich te wenden tot den heer H. J. Ohms St.-Peterlaan no. 63. Inlichtingen worden mede door den directeur, Velperweg 122 verstrekt. — Te Amsterdam is gisteravond inderdaad het seizoen door de Noord-Nederlandsche Opera geopend. Gegeven werd „Faust", dat — mirabile dictu — geen volle zaal had getrokken.. De opvoering wordt nog al geprezen. — i'| Sedert het ophouden der Joodsche Courant mist de Zionistenbond een eigen orgaan. Er is een commissie gevormd uit verschillende leiders van den Zionistenbond bestaande, welke de oprichting van een Joodsch blad dat 2 maal per maand zal verschijnen en voor ontwikkelde Joden bestemd is zal bevorderen. De noodige fondsen zijn bijeen. — Door de algemeene Muziekhandel, firma Stumpff en Koning, wordt ons toegezonden een zeer net uitgevoerd concert-boek, waarin de portretten van een aantal solisten, die dezen winter in ons land optreden zullen. Het zijn Lucien Wurmser, Charlotte Larmont, Jan Sol, Het Parijsche strijkkwartet Hayot, Fredy Groneman, Arno Faber, Joh. Messchaert, Jul. Röntgen, Harold Bauer, Pablo Casals, Elisabeth Delhez, A. Verhey, Zalsman, Ernest Schelling, Emile Bosquet, Emile Chaumont, het Rose-kwartet, en Tilly Koenen. Bovendien zijn nog contracten afgesloten met anderen. Zijn wij wèl ingelicht, dan zullen ook eenige van de hiergenoemde solisten dezen winter in Arnhem optreden. — Het Museum van Kunstnijverheid te r^Jvs^snaaastieo'xw(Kumesgats3ÊmÊaaÊmmmmtÊaimÊÊtmBÊaimmBÊKMaamamummm
Haarlem ontving als legaat van wijlen mejuffrouw P. J. Hakenberg te Haarlem een bijzonder kostbaar oud-Japansch kaststel, bestaande uit drie vazen met deksels en twee bekers. Het legaat werd in de raadszaal van het Museum geplaatst. — De firma Martinus Nijhoff, te 's-Gravenhage, heeft nr. 325 van zijn catalogus van oude en moderne boeken, met de verminderde prijzen er achter, verkrijgbaar gesteld voor belanghebbenden. Deze verzameling (nrs. 1359—5452) betreft werken over de wetgeving m Nederland 1795 —1904. — Weingartner, Siegfried Wagner en Mascagni zullen dezen winter concerten van het Lamoureux-orkest te Parijs dirigeeren. — Het nieuwe stuk in het Odéon te Parijs Le grillon, waarbij Massenet muziek heeft geschreven, heeft succes gehad. —- In het Thcatre du Gymnase te Parijs is een comedie in 4 bedrijven opgevoerd Lefriquet. Naar den inhoud te oordeélen is het nogal ouder - wetsch van opzet. Heel geestig wordt het evenmin genoemd. — Te Parijs is overleden de beeldhouwer Bartholdi. Hij was de maker van het Vrijheidsbeeld te New-York en van den leeuw van de citadel van Belfort. Bartholdi is 72 jaar oud geworden. — Saint Saëns zal de door hem gecomponeerde cantate voor de plechtigheid bij de onthulling van het Gambetta-standbeeld zelf komen leiden. — Te Berlijn heeft Rienzi, nieuw uitgestudeerd, onder leiding van dr. Muck, een groot succes gehad. — Te Keulen heeft zich onder den naam „Pan" een vereeniging gevormd voor vrije kunstbeoefening, die in wekelijksche bijeenkomsten haar leden en genoodigden bekend zal maken met de beste werken op kunstgebied. Iedere maand zal een openbare vergadering gehouden worden. De vereeniging is verdeeld in vier afdeelingen : literatuur, bouw- en sierkunst, schilderkunst en muziek. — Dezen winter zullen te Hamburg door de „Oberschulbehörde" o. a. voordrachten over Nederlandsche letterkunde en over Nederland en zijn bewoners gehouden worden, en op aanbeveling van het Nederlandsche consulaat is daarvoor uitgenoodigd mr. E. E. Sickinghe te Hamburg. De voordrachten zullen in het Hollandsch gegeven worden. — Het tweede Bach-feest, dat te Leipzig is gehouden, is, naar het „Berl. Tag." meldt, uitstekend geslaagd. Het werd geopend met eene uitvoering van „motetten" in de Thomas Kirche. Op andere concerten kwamen o. m. tot uitvoering de d-dur suite (no. 4), het d-moll concert voor 3 piano's en orkest, het „concerto grosso" in g-dur van Handel en het vierde Brandenburgsche concert. Van de cantaten werden uitgevoerd Der S/reit zwischen Pnoebus und Pan en Die Kaffeccantate. In de vergadering van het Bach-Gesellschaft werd door professor Rietschei aangedrongen op weder invoeren van muziek van Bach bij godsdienstoefeningen. — Yvette Guilbert is naar Amerika vertrokken, om daar in de voornaamste plaatsen op te treden.
Het gouden Kooitje. 38) Naar het Duitsch VAN HANNS VON ZOBELTITZ.
Het was in 't laatst van Maart, toen zij over de Alpen naar huis gingen. Ruth zat, in dekens gewikkeld, rillend in den hoek van een coupee, bladerde wat in een romannetje, gaapte, zei een paar woorden over Pariis en pa, rekte zich lekkertjes uit, lachte, o-aapte weer, nam een praline en zeide toen : Och wat is het koud hier — waarom konden we daar niet blijven. Ik heb zoo'n angst voor Vielberg." , En hij zag naar de velden en weiden, waar de eerste voorjaarstooi op kwam, een zacht, schuchter groen. Het scheen hem, ongeacht alles als een schemer van hoop. En hij groette in gedachten iederen landman, dien hij voorbij vloog. In Luzern en Mimchen moest hij, Ruth ter wille, een oponthoud maken. Dat was in het compromis begrepen. Want met iedere mijl naar het Noorden groeide het verlangen naar huis in hem. Xot zij dan eindelijk van het station naar Vielberg reden. Het was nog tamelijk koud en de natuur nog zeer wintersch. Ruth kon gelijk hebben: door haar oogen gezien, was het alles dor. Op de veranda stonden zijn moeder en Malwine. En ook de grootmoeder was daar. „Miin lieve goede jonge Ruth, wat zie je er mooi uit, mijn lieve dochter. Welkom hier allebei."
Hij leidde zijn vrouw door de voorste vertrekken naar de kamers, die vroeger de moeder bewoond had en die nu voor haar ingericht waren. Hans was het ernstig te moede, bijna plechtig. Toen hij de deur achter zich gesloten had, vatte hij Ruth's beide handen en zag haar diep in de oogsn „Ruth, zeide hij, we beginnen een nieuw blad van ons boek. Laten we goeden moed houden. We zullen van ganscher harte probeeren, gelukkig te zijn." Zij keek hem aan met haar mooie, groote oogen. Verwonderd, bijna verschrikt zeide zij : „Maar Hans — we zijn toch gelukkig." En dan liep zij plotseling naar de toilettafel, keek in den spiegel en zei: „Och, lieveling, ik zie er zoo uit van de reis. Toe, laat Marion dadelijk hier komen." XII. Plenshagen stond in de vestibule van het „Savoy-Hötel" in Genua, praatte met den directeur over zijn slechte kamer en ergerde zich dat hij zijn paar Italiaansche woorden niet luchten kon. Overal Zwitsersche directeuren en Duitsche kellners. Nauwelijks trof je soms een koetsier, die tenminste niet beproefde Duitsch te radbraken. Inderdaad die heele Italiaansche Riviera — precies Berlijn met uitloopers van Hamburg en Dresden. En daarom reisde men hierheen ! Het was in de vestibule een eeuwig komen en gaan. De stoomboot was ook net aangekomen. De eerste passagiers kwamen al, en kleine bergen van koffers hoopten zich voor het hotel op. Eenige officieren van de Oost -Aziatische bezettingsbrigade belegerden de lilt; een blonde, dikke mevrouw, in een sneeuwwite japon gekleed, meteen kaasgelen jongen achter <:ich, had zich vlak naast Plenshagen gedrongen en snakte naar lucht; twee missionarissen, ieder met groote
J ezuietenhoeden op en elk een handtasch vóór zich, stonden voor het bureau, een kleine bewegelijke Japanner had zich op een grooten koffer gezet en zwaaide met de beenen. En nog altijd reden rijtuigen aan, ging de deur open en dicht. Plotseling vloog Plenshagen op. Hij had een bekenden naam gehoord en een stem, die hem ook merkwaardig bekend voorkwam. „Welke kamer heb ik. Ik telegrafeerde uit Napels: vorst Woldegg." Bij Zeus — dat was Petet Woldegg, maar hij zag er uit, alsof hij zoo uit het lazaret gekomen was. Vel over beenen, diepliggende oogen, geen bloed in het gezicht. En toen hij een paar stappen deed, trok hij den rechtervoet na en leunde zwaar op z'n stok. „Doorluchtigheid, waarde vorst ! neen maar, dat ik de eerste ben die op Europa's grond u verwelkomen en gelukwenschen mag." Woldegg had zich omgedraaid. Over zijn vermoeid gezicht vloog een lachje : „Plenshagen ! Dat is als een groet uit het vaderland." Zij schudden elkaar de hand. „Jongen, vorst, je ziet er slecht uit." „Afrika, lieve vriend." „Nu ja, maar moed gehouden. Onze gezonde lucht zal je wel weer beter maken. Ik ben blij 11 te zien. Donnerwetter — u zult wat te vertellen hebben ! Nu ja, dat komt later wel — eerst een paar uur rust nemen." Die paar uren schenen den goeden Plenshagen wel eeuwen. Hij rende naar de haven — mijn hemel, Hamburg was toch veel grootscher — hij klauterde de Via di Circonvallazione op in het zweet zijns aanschijns — wat een hitte in Februari! — hij verveelde zich twintig minuten in de Galieria Brignole, alsof men dat alles ook niet in Bérlijn had. Hij dronk driemaal een kop koffie — de tijd kroop voort. Het moest zoowat een jaar geleden zijn, dat
Peter was weggegaan, 't Spleen — te veelgeld. Die mooie vrouw alleen te laten. En dan naar Afrika te gaan, waar niets te halen is dan malaria, een leeuwenhuid of een olifantstand. En toen was het bericht van zijn dood gekomen, in 't achterland van Kameroen — was het niet in September geweest — de expeditie uiteengespat — en toen was hij plotseling aan de andere zijde van dat vervloekte werelddeel, waarvoor we ieder jaar in den Rijksdag maar weer geld moeten geven, gezond en wel weer voor den dag gekomen, in Chartoem, en had getelegrafeerd en de mooie Kllinor had haar rouwjapon weer uitgetrokken. Nu, gezond en wel? Proost hoor! De arme kerel is niets meer waard. Eindelijk zaten ze tegenover elkaar; Plenshagen had een goedeflesch besteld. „Maar niet van dat lamlendige goedje, hoor: Moët, nietwaar?" Peter zag er nu wel wat beter uit. Merkwaardig wat zoo'n paar uur rust doen. Nog altijd wel slecht, maar de oogen stonden toch heel anders. Hij scheen weinig lust te hebben in vertellen. Hij vroeg maar. „Wanneer hebt ge mijn vrouw het laatst gezien ? Ik heb wel een brief met goede berichten van haar, maar een mondelinge boodschap is toch aangenamer. Ja, wacht eens. Ik ben hier nu veertien dagen. In Monte-Carlo was ik natuurlijk ook. Zwijg er maar over .... Ja, acht dagen geleden zag ik uwe vrouw. Pompeus.... pardon.... zoo als altijd. Te Ziebingen was het" .... „Maar hoe zag ze er uit?" „Fameus. Toen de couranten indertijd uw dood meldden, was zij er ellendig aan toe. Ik ging er natuurlijk heen om als goede buur mijn hulp aan te bieden. Maar nu — kom, drinken we eens; wien men dood genoemd heeft, is een lang leven beschoren. Proost!" 'Wordt vervolgd.)
BUITENLAND. DENEMARKEN. Kopenhagen, September 1904. XXVII.
Hij was de zoon van een generaal, zij kleindochter van twee staatsraden. Hij was journalist en had eenige populaire comedies geschreven, zij studeerde in de medicijnen. Beiden behoorden zij tot families, wier naam alleen reeds een introductie is in alle Kopenhaagsche kringen.
En op een zonnigen Septembermorgen schoot | zij eerst hem en daarna zichzelf een kogel door het hoofd. Dit is de gebeurtenis, waarvan geheel Kopenhagen vervuld is geweest de laatste veertien dagen. De verloving van den Duitschen Kroonprins met de schoonzuster van den toekomstigen Deenschen Koning, die er mee samenviel,, is er bijna onopgemerkt door voorbijgegaan.. Gustav Esmann en Karen Hammerich, dat washet eenige waar men over sprak. Hij was typisch Kopenhaagsch, geloofde aan niets en in niets, was altijd in goed humeur en stak met onuitputtelijke geestigheid met alles den gek. Zijn vrouw had hem jaren geleden verlaten in gezelschap van den redacteur van een der grootste bladen. Hij bleef goede vrienden met haar, al waren zij van elkaar. Aan Karen Hammerich had hij wijs gemaakt, dat hij bezig was van zijn vrouw te scheiden. Toen hij daarop een vrij groot reisstipenduim kreeg, reisden ze samen naar Londen. Zij masseerde, schreef in Deensche bladen en deed de huishouding. Hij verdiende ook wel wat, maar gaf nog meer uit. Toen er geen mogelijkheid was, meer geld te leenen, ging hij terug naar Kopenhagen. Een ander vroeg haar ten huwélijk, hij bewoog haar te bedanken, en zij keerde cp zijn verlangen, terug naar Kopenhagen. Hier merkte zij al spoedig, dat zij hem niet alleen bezat, maar hem deelen moest met verschillende caféchantant-beroemdheden. Het amuseerde hem, haar met zulk eene dame te soupeeren te vragen, even vriendelijk tegen beiden te zijn, en dan de houding dezer beiden tegenover elkaar te bestudeeren. Dat was zoo piquant, zeide hij tegen een vriend. Langen tijd verdroeg Karen Hammerich alles. Maar op een morgen schoot zij eerst hem, daama zichzelve dood. Zij is in alle stilte begraven; zijn kist was bedekt met kransen, en de bladen drukten van woord tot woord de toespraak af, die Herman Bang bij zijn graf hield, als afscheidsgroet van Kopenhagen aan een harer troetelkinderen. Populair was hij; nog den avond vóór zijn dood werd hij luide toegejuicht in Sommerlyst, na een zijner conferenties in causerievorm. Van Karen Hammerich had hij 20.000 kronen opgemaakt, die zij geërfd had, en hij had schulden tot eenige malen dit bedrag, maar hij was uitstekende vrienden met al zijn schuldeischers. Op hem kon niemand boos blijven. Zijn uitgever heeft oogenblikkelijk een laatste bundel schetsen van hem het licht doen zien, onder den titel: „het leven is . . . Dat is een boek, waar geld mee verdiend zal worden. Nu is men hem bijna weer vergeten. Wie kan in een groote stad drie weken lang over hetzelfde spreken ? Nu hebben wij immers onze spion-zaak ! De Japaneesche gezant in Berlijn heeft een reisje naar Skagen gemaakt, juist toen eenige Russische schepen in het Kattegat verwacht werden en is daar door de politie aangehouden en teruggezonden. Iets wat o.a. Georg Brandes aanleiding heeft gegeven tot een vrij scherp artikel, dat eindigde met: „wat zullen ze ons uitlachen te Berlijn!" Het schijnt dan ook vrij belachelijk, dat, wanneer de Russische schepen met behulp van Deensche loodsen door Deensche vaarwaters mogen gaan, niet ieder; die daar lust in heeft, er naar zou mogen kijken! Geen wonder, dat de linkerzijde der liberale partij, die toch al met kwalijk verborgen ontevredenheid ziet, hoe het eerste liberale ministerie de eene concessie na de andere doet aan de vroeger zoo gehate conservatieven, deze gelegenheid aangrijpt om haar hart lucht te geven! En voor niets is een Deen banger, dan in het buitenland uitgelachen te worden! Zeer critisch van natuur, heeft hij een geringe meening over zijn eigen land, dat hij goed kent, en is van te voren gunstig gestemd bij het beoordeelen van buitenlandsche toestanden. Een synoniem voor het: „ik zeg toch maar; zalig Holland!" mijner landgenooten alhier, heb ik van een Deen nog zelden gehoord. Het is ongeloofelijk, hoeveel studiereizen hier gemaakt worden en hoeveel reisbeurzen er bestaan. De jurist, de theoloog, de architect, de onderwjzer, die zijn examens achter den rug heeft, solliciteert naar een reisbeurs, een „stipen-
dium." Heeft hij een goed examen gedaan — bij alle examens worden hier graden gegeven — dan kan hij er ook zeker van zijn, vroeg of laat een stipendium te krijgen. Dat is een onderscheiding in de oogen der Deensche maatschappij, en alles behalve een aalmoes. Soms laat hij kaartjes drukken met „ Stipendiat" achter zijn naam, opdat iedereen zal weten, wat een verdienstelijk mensch hij is. En dan gaat hij op reis naar Berlijn, Parijs of Londen, om thuis te komen vol nieuwe indrukken en meer critisch tegenover zijn landgenooten dan ooit te voren. Voor wie niet buitenlands reizen kan, weet de Regeering er nog wel wat anders op. In de „Höjskole" te Tarm werd een vacantiecursus opgericht, onder leiding van een Londensch onderwijzer, mr. Hayes, en echtgenoote. De cursus duurde 14 dagen, ieder deelnemer betaalde 20 kronen (f13) voor pension en onderricht; men leefde, alsof men in Engeland was en sprak uitsluitend Engelsch. Bij het ontbijt werd men op de hoogte gebracht van Engelsche gewoonten en manieren; de maaltijden waren ingericht naar Engelschen trant. De dag werd verdeeld tusschen studie en ontspanning, maar men speelde Engelsche spelen, zong Engelsche liederen. Twee Engel, che onderwijzeressen stonden het echtpaar Hayes bij. Er waren 24 deelnemers en de cursus had een enorm succes. Er wordt verder ook veel gedaan, om provinciebewoners gemakkelijk verblijf te verschaffen in de hoofdstad, wanneer ze zich daar voor hun ontwikkeling wenschen op te houden. Het geven van onderwijs is hier vrij, examens zijn niet vereischt, behalve aan de gemeentescholen. Maar het meest geacht zijn die onderwijzers, die een diploma van een staatscursus bezitten. De Regeering beslist, wie deel mag nemen aan zoo'n staatscursus, men beschouwt het als een onderscheiding, daartoe uitgekozen te worden. Maar de cursus is kosteloos en erg verdienstelijke leerlingen krijgen zelfs een jaarlijksche subsidie als gedeeltelijke vergoeding voor verblijfsonkosten. Er is o. a. een cursus tot voorbereiding van onderwijzeressen voor de kooklessen, die langzamerhand in alle lagere gemeentescholen gegeven worden. Studenten uit de provincie kunnen zeer gemakkelijk vrij logies krijgen in een van de vele „colleges", oude, kloosterachtige gebouwen in het centrum der stad, met ouderwetsche tuinen, groote gangen en dikwijls celachtige kamers, die meestal door een of ander philantroop ter beschikking van de studeerende jeugd gesteld zijn. Eén ervan, een villa op Frederiksberg, was in den beginne nooit vol, omdat de studenten het te lastig vonden, zoover van het centrum der stad en de universiteit te wonen. In een ander wordt aan juristen de toegang geweigerd, omdat het meisje, dat de stichter gaarne tot vrouw had willen hebben, een jurist boven hem voortrok. De aanzienlijkste van alle is Regensen met zijn oude linde op de binnenplaats. Daar hebben allerlei beroemdheden gewoond, daar is ook de dezer dagen overleden, zoo diep betreurde professor Finsen zijn studies begonnen. Zijn vader was commissaris des Konings op IJsland, en als student kreeg hij een kamer in Regensen. Deze kamer lag op het noorden en •was vrij donker, en men zegt, dat dit er hem het eerst toe bracht, den invloed van het licht op het menschelijk organisme nader te bestudeeren. Finsen haalde een erg lagen graad bij zijn examen, iets wat hij met verscheiden andere beroemde Denen gemeen heeft. Toch verzwakt dat het vertrouwen der Deensche autoriteiten in de graden niet. Zoo kan bijv. alleen een theoloog met isten graad bisschop van Reijkjavik worden ! l