De Burgemeester der gemeente Arnhem ; Gelet op art. 55, laatste alinea, der Kieswet; Brengt ter openbare kennis : i°. dat op Maandag, den 24 October 1904, van des voormiddags 8 tot des namiddags 5 uren eene stemming zal worden gehouden ter vervulling van eene plaats in den Gemeenteraad in ieder der Kiesdistricten II en III (herstemming) : 2°. dat de candidaten zijn : In Kiesdistrict II BRANTSMA, Mr. G. S. WELSING, W. G. In Kiesdistrict III HELSDINGEN, W. P. G. VAN MUNSTER, J. N. 3°. Art. 128 van het Wetboek van Strafrecht, luidende: „Hij die opzettelijk zich voor een ander uitgevende, aan eene krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Arnhem, den 14 October 1904. De Burgemeester voornoemd, A. R öell.
Arnhemsche courant
- 15-10-1904
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 15-10-1904
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 5608
- Jaargang
- 91
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
ARNHEMSCHE COURANT van Zaterdag 15 October 1904. TWEEDE BLAD. BEKENDMAKING. Kieswet.
Brieven uit de Hofstad.
'a-Gravenliage, 12/13 October. Allerwege is de politiek weer ten tooneele. Zij voert nog wel niet overal het woord zooals in ons dierbaar vaderland, dat in parlementairen zin vrij wel vooraan staat, opdat wij althans ergens in 't eerste gelid komen te staan. Al een week of drie klinkt van ons Binnenhof het parlementaire bazuingeschal ons toe, zoover zijn zij aan gene zijde onzer grenzen nog niet, noch in den Duitschen Rijksdag, noch in de Brusselsche Wetstraat is het staatkundig gekeuvel al weer aan den gang. En zelfs het Palais Bourbon, waar de Fransche Kamer haar stroomen van welsprekendheid uitgiet, zwijgt nog, maar uit allerlei kleine verschijnselen in de pers is 't duidelijk dat dit zwijgen al gauw zal verbroken worden. In den tegenwoordigen tijd is 't echter niet noodig, dat Kamers of Rijksdagen bijeen zijn, om een levendig politiek tooneel te aanschouwen. Men biedt ons zelfs een ruime keuze, want zoowel het ontzagwekkend groote als het Lilliputsche kleine vraagt bij afwisseling onze aandacht. Tot het groote rekenen wij dien geweldigen oorlog, die, wel verre van ten einde te neigen, nu pas goed schijnt te beginnen. Ditmaal heet 't de beurt der Russen om voorwaarts te trekken en aan te vallen, de Slavische taaiheid openbaart zich volgens Russische lofredenaars eerst dan schitterend, wanneer zij door geduchte slagen tot volle krachtsontwikkeli. g is uitgetart. Het is ontzettend wat daar ginds in het Oosten tusschen die honderdduizenden, die elkander naar den strot grijpen, voorvalt. Bij de reusachtige pogingen der wederzijdsche aanvoerders en bij de gevoelens, welke de vijandige regeeringen bezielen, is het zeker een onhoudbare gedachte dat een stap tot bemiddeling eenig gunstig effect hebben kan. Als straks Port-Arthur gevallen is en als ongeveer gelijktijdig de Russische opperbevelhebber eenig succes op de |apansche legers behalen mocht, dan is misschien niet alle hoop uitgesloten, dat men tot een schikking neigen z >u. De gruwelen van een winter veldtocht in die barre streken, de wederzijdsche uitputting in bloed en in geld, het besef dat men door die uitputting in de kaart van derden — met name van Engeland — speelt, zijn dan wellicht in staat om de slachting te doen eindigen. In die omstandigheden zou toch
van weerskanten mimschoots aan de wapeneer zijn voldaan. Intusschen kan zelfs deze voorstelling nog te optimistisch zijn, waar heerschzucht en trots, door allerlei kuiperijen gevoed, bij slot van rekening den doorslag geven. Wij zouden zoo gaarne er iets meer van weten, omdat het treurspel ons niet loslaat, maar is er wel iemand op de wereld, hoe hooggeplaatst ook, die er inderdaad meer van weet ? Want misschien is wel de grootste factor in dezen „het onvoorziene", dat feitelijk aan ieders waarneming ontsnapt, dus is het een ijdel pogen om ook maar het kleinste tipje van den sluier, die de toekomst dekt, te willen oplichten. Als het oneindig kleine tegenover dit reusachtig groote mogen wij wel het Lippesche incident stellen. Het is een soort van verademing om eens bij deze grappige ruzie, die zooveel hartstochtelijkheid opwekt, te verwijlen. Want uit dit misbaar over een erfopvolging zal wel geen oorlog voortkomen gelijk in vroeger eeuw, toen een Lodewijk XIV het trotsche woord sprak: „er zijn geen Pyreneën meer" en half Europa in vlam vloog ter verdelging van den rijken boedel, bij den dood van Karei II van Spanje vrijgevallen. Ook zal de nieuwe Regent van Lippe-Detmold, graaf Leopold, wel geen strijd, als Maria Theresia voor haar erlstaten aan al haar grenzen te voeren had, te midden der Duitsche Rijksvorsten doen ontbranden, Wij spitsen ons dus niet op een Shakespeareaansch tooneel, zelfs al mocht graaf Leopold de schim zijner stammoeder, Modesta von Unruh, voor zich zien oprijzen. Ook in dat tragische geval zou hij nog wel niet als een tweede Hamlet de geweldigste middelen beramen om zijn doel te bereiken. Die Modesta droeg intusschen wel een profetischen naam, ware zij minder modest van afkomst geweest, dan zou zij niet na haar dood nog zooveel onrust kweeken. Die Unebenbilrtigkeit, waardoor haar nakroost nu volgens sommigen, met den Duitschen Keizer aan 't hoofd, van de erfopvolging moet worden uitgesloten, blijkt een tweesnijdend wapen te zijn, nu sommige anderen boosaardiglijk betoogen, dat Wilhelm's echtgenoote, de Keizerin, zelve uit „unebenbürtige" echtvereeniging gesproten is. Waar is de guitige tekstdichter, die deze potsierlijke ruzie op de planken illustreert, waar de moderne Offenbach om de vermakelijke tooneelen, die al dit fraais vereeuwigen, in een stroom van geestige melodieën door heel de wereld te verspreiden ? De stof is te mooi om haar ongebruikt te laten, zij veidient voor vergetelheid bewaard te blijven, al loopt de eventueele tooneeldichter groot gevaar door 's Keizeis ongenade getroffen en wegens Grober Un/ug achter slot en grendel opgeborgen te worden. Sedert gistermiddag is voor menig Nederlander de kans om met den strafrechter kennis te maken, ook aanmerkelijk vergroot, nu onze wakkere premier er zijn prachtige Drankwet heeft doorgesleept. Allengs worden wij dus de heerlijkheden van het uitverkoren Kabinet, dat ons regeert, deelachtig. Nu de Drankwet, straks de wetten op Hooger en Lager onderwijs, daarna de Tariefwet en wat ons zooal meer wacht. Een fraaie Zondagswet mag almede niet uitblijven, want wat moest er niet nog m de laatste weken in dr. Kuyper's ziel omgaan, als zijn oog juist voor de Zondagsvoorstellingen hier ter stede zulke schromelijke dingen als La fille de Mme Angot en les Mousquetaires au Couvenl in de Opera en „F ij n e Beschuiten" door het Ned. Tooneel zag aangekondigd ? Dergelijke wijze van Zondagsviering mag hij toch niet bestendigen. Voor dit parlementaire jaar heeft hij 't evenwel zoo volhandig, dat hij onzen verfoeilijken wereldzin nog niet naar den eisch fnuiken kan, maar wacht maar! Als men hem in Juni a.s. maar plichtmatig steunt, als ons „Christenvolk" dan maar niet in ijver verflauwt, dan zal 't worden „van dik hout zaagt men planken." En juist daarom zal 't hem wel naar den zin zijn, dat het werk zoo langzaam opschiet. Want het niet tot stand komen van de Tariefwet, nog
vóór de opening der stembus, is juist een heerlijk hulpmiddel om den katholieken bondgenoot vast te houden. Met de JJrankwet heeft hij bij vele Roomschen zijn hof niet gemaakt, maar zijn protectieplannen kunnen hem, vooral in Limburg en Brabant, veel goed doen. Het was wel opmerkelijk, dat zooveel katholieken gisteren bij de stemming ontbraken. Als de linkerzijde voltallig was geweest, had 't haast nog gespannen, hoewel de gedwongen ballingschap van drie Overijselsche afgevaardigden haar verzwakkende uilwerking in de liberale gelederen voelbaar maakte. Men kan 't zich denken, vooral na kennisneming van de door cijfers gestaafde redevoering van den Amsterdamschen Burgemeester, dat mannen als de h.h. v. d. Does de Willebois en Bevers, de ie Burgemeester van den Bosch en de 2 e Wethouder van den Haag, er niet toe konden komen om vóór die ongelukswet, die Drankwet heet, te stemmen. En tegen stemmen mochten zij niet, dit liet de hooge politiek niet toe, dus bleven zij maar weg. Hetgeen niet belet, dat zij voor het gestichte kwaad toch mede verantwoordelijk zijn. Hoe lang zal Nederland met deze ellendige vrucht van wetgeving, die zooveel plagerij en zooveel schade met zich sleept, blijven opgescheept ? Wie zal 't zeggen ! Zij, die hopen dat de Hooge Raad deze wet wegens een litium originis ontzielen zal, verwachten meer van 's Hoogen Raads beslissend optreden dan ik, al vind ik 't wel aardig, dat het Kamerlid, mr. Sickenga, in zijn kwaliteit van kantonrechter het voornemen aankondigde zulk een beslissing uit te lokken. Mocht er eens een verrassende uitspraak van het hoogste Gerechtshof komen, dan zou zeker de befaamde Overijselsche kwestie nog heel wat meer beteekenis erlangen dan onze Premier vermoeden kon. Maar zoo'n vaart z^l 't wel niet loopen. Voor heden kunnen wij nu echter het Binnenhof wel den rug toewenden en van dr. Kuyper afscheid nemen, om eens het oog naar een anderen voorganger der menigte te richten, omtrent wien wel ongeveer allen 't eens zijn, dat zijn handel en wandel door Christelijke beginselen worden bestuurd. De residentie heeft jl. Maandagavond aan generaal Booth een indrukwekkende ontvangst bereid. Het stationsplein van den Hollandschen spoorweg, verderop het Huygensplein en de Wagenstraten zagen zwart van de menschen, waarvan zeer velen bij het voorbijrijden van den waardigen grijsaard, die door een muziekkorps was afgehaald, 't hoofd ontblootten. Propvol was het gebouw van Kunsten en Wetenschappen, waar de feestelijke bijeenkomst gehouden werd. Na een kort gebed en gezang en een inleidend woord van kolonel Schoch rees de Generaal, met gejuich begroet, van zijn zetel op en hield een dier pakkende redevoeringen, die ons doen vragen, van waar dat onuitdoofbare vuur komt, dat dezen 75 jarige vervult. Als een echte veldheer streeft hij naar concentratie, hij poogt allen die van goeden wille zijn bijeen te brengen. De verdeeldheid onder de Christenen is z. i. de bron hunner zwakheid. Ergens in een Zwitsersch dorp met een 5000 zielen, had hij, naar ik meen, 19 verschillende secten gevonden. Nu behoefde men niet te vreezen. dat het leger aan al die genootschappen concurrentie wil aandoen. Het leger werkt vóór alles bij en voor hen, die door geen enkele godsdienstige vereeniging bereikt worden. Daarna ging hij aan 't vertellen uit zijn eigen leven, van loszinnig gedrag in zijn jeugd, van een ontwakend besef dat het zóó niet langer mocht, van zijn optreden in de achterbuurten. En toen hij gehuwd was en vader werd, toen werd de geest, die hem bezielde, ook vaardig over de leden van zijn gezin en nu zijn er al leden tot in het 3e geslacht werkzaam als hijzelf. Van zijn ervaringen in de achterbuurten der wereldstad, het darkest London, kwamen vele bijzonderheden en bij het zware werk daar werd zijn gezondheid geschokt, zoodat de dokter hem trachtte te beduiden naar een kleine gemeente met een goed salaris om te zien, waar hij veel zou kunnen jagen en visschen. Dien raad volgde
hij echter niet op, want hij heeft ge^n kleine gemeente, zijn gemeente is tiie wide, wide world, waar hij meer dan genoeg te jagen heeft, te jagen op den duivel namelijk, en te visschen is er ook heel wat, te visschen naar het verlorene. En dan vertelde hij van de uitbreiding, die het Heilsleger kreeg, zoodat de Heilspot overkookte en haar inhoud naar Ierland, Duitschland, Nederland, Frankrijk enz. enz. overborrelde En al wil de Regeering van het „heilige" Rusland het legei niet toelaten, het komt er toch binnen. Geen koude weerhoudt ook zijn officieren, die in schapenvachten gehuld tot in het hooge Noorden doordringen, zoodat de zeevaarders zich wel mogen haasten met hun Pooltochten, of het Leger des Heils bereikt de Pool nog het eerst, zooals de spreker onder luide toejuiching aardig opmerkte. Met cijfers werd vervolgens aangetoond hoeveel ongelukkigen en gevallenen de reddende hand van het leger hebben gegrepen, hoeveel kolonies, tehuizen, maatschappelijke inrichtingen dat leger gesticht heeft. Hij prees het nieuwe werkhuis, dat hier ter stede verrezen is, alleen mocht het wel 2- of 3-maal grooter zijn. Aan emigratie naar dun bevolkte streken wijdt het leger mede zijn krachten, al wat practisch Christendom is behoort tot zijn werkkring Ons allen tot een gelijksoortig streven op te wekken, dit was de kern van zijn slotwoord. En voor de toekomst van het leger zijn, naar hij nog mededeelde, de noodige beschikkingen genomen, zijn dood zal zijn stichting niet in gevaar brengen. „Maar de Generaal sterft nog niet", zeide hij en een hartelijk applaus toonde dat de menigte met dien wensch ten volle instemde. Merkwaaidige man, inderdaad. Met zijn vurigen ijver en stalen volharding heeft hij alom bespotting getrotseerd en tegenkanting uit den weg geruimd, zijn leven toont ons wat Christelijke en maatschappelijke deugden (een samenkoppeling, die den Nederlander, met zijn onuitroeibare schoolkwestie niet vreemd is) vermogen. Op zijn roepstem gaf men gaarne een gift, toen na zijn rede een wolk van Halleluja-hoeden door. de zaal en over de galerijen rondwaarde om strijdpenningen voor het reddingswerk in te zamelen. Willens of niet komt men onder de bekoring van dezen bezielden spreker; zelfs zij ondergaan zijn invloed, die 't moeten hebben van den tolk — „van den jongen man naast mij, die mij eigenlijk hindert, maar zonder wien ik er niet kom," zooals de redenaar met kluchtige juistheid zich uitdrukte. Indien iemand, dan is generaal Booth zijn plaats in deze zondige wereld waardig; het bewustzijn dat hij een edelen en vruchtbaren arbeid doet, houdt dezen man zoo jong en krachtvol; op hem is de sierlijke beeldspraak toepasselijk, die ik een poos geleden eens van een Franschen conférencier hoorde: la confiance et la ge'nérosite' chez tin vieillard ne charment pas moins que des violettes et des roses au mili u des neiges. Bij dezen grijsaard gaat voorzeker buitengewone edelmoedigheid met een onwankelbaar vertrouwen gepaard, vertrouwen op de levenwekkende kracht van wat goed is en op den zegen, die niet zal uitblijven daar, waar liefde woont. En niet zonder ontroering luisterde menigeen, toen men hem bij het scheiden „Dat 's Heeren zegen op u daal" toezong. De lezers der „Arnhemsche" zullen 't reeds vernomen hebben, dat een schokker, die de vlag hoog in top had gehaald, bij vloed de Scheveningsche haven binnengekomen is en ook de binnenhaven met zijn bezoek vereerde. Als nu het spreekwoord „il riy a que Ie premier pas qui coiïte " hier maar bewaarheid worde en tal van anderen dezen eersteling volgen! Onze visschersbevolking is er bij den storm in den nacht van 6 op 7 October natuurlijk ook niet ongedeerd afgekomen, zelfs is men in sommige gezinnen nog in onrust over afwezigen Het is een moorddadige nacht geweest, die in heel wat zeeplaatsen, ook buiten Nederland, in sombeie herinnering blijven zal. Terwijl wij zoo vaak over gebrek aan voortvarendheid klagen, waar't het tot stand brengen
van zaken van openbaar nut betreft, is 't mij een genoegen hier de jonge vereeniging Volkswoningen te kunnen vermelden, aan welker stichting de secretaris der Gezondscommissie, mr. A. van Gijn, een groot aandeel heeft. Onverwijld heelt zij zich tot den Gemeenteraad gewend om een der afschuwelijkste stadswijken, gelegen tusschen Spui en ie en 2e Wagenstraat, afdoende verbeterd te krijgen. Aanvankelijk wil zij het „ergste" stuk opruimen en met nieuwe en goedkoope woningen bebouwen, namelijk het deel dat door de Bezem- en St. Jacobstraten, de Gedempte gracht en de 2e Wagenstraat wordt begrensd. Daar zouden dan 19 perceelen met 96 woningen en 15 pakhuizen aan nieuwe straten verrijzen. De steun van den Raad is noodig voor het onteigeningsbesluit, maar ook in financieelen zin. Uit eigen middelen kan de Vereeniging een som van f 75.000 bijdragen, maar aan de Gemeente vraagt zij een voorschot van f 255.000 op zijn hoogst. Dit voorschot zal in 50 jaren worden terugbetaald. Het is ongetwijfeld een vrij hoog bedrag, dat gevraagd wordt, maar ik hoop dat de Raad, na voldoend onderzoek, tot milden steun bereid is, indien de becijferingen der Vereeniging in hoofdzaak juist blijken. Want er moet hier de hand aan den ploeg worden geslagen. Terecht schroomt men vaak tot afkeuring van krotten over te gaan, als niet tevens nieuwe bouw van gezonde en goedkoope woningen geschiedt. Hier vat nu een vereeniging van betrouwbare mannen den stier bij de horens, zij kiest een broeinest van ellende uit, dat zij niet alleen wil uitroeien maar tot iets goeds herscheppen. Deze proef verdient bijzondere belangstelling, want slaagt zij, dan kan men overtuigd wezen van navolging, te meer omdat hier in 't hart der oude stad onvermijdelijk de algemeene aandacht er op vallen moet, wanneer die ergerlijke misstand verdwijnen mag. Ik hoop later op dit onderwerp terug te komen. Terloops vestig ik even de opmerkzaamheid van hen, die de residentie bezoeken, op de sedert Maandag in ons Gemeentemuseum toegankelijkgestelde collectie Oud-Delftsch porcelein, door wijlen den heer A. v. d. Burgh aan de stad gelegateerd. Het zijn vier kolossale vitrines die gelegenheid geven de stukken aan alle zijden, ook van onderen, te beschouwen. Beschouwen en bewonderen zijn hier één, want het is een prachtige verzameling. De waarde, waarvoor successierecht te betalen is, is op f 75000 geschat, volgens kenners een veel te laag bedrag. Als de beredeneerde catalogus verschenen is, meld ik er nog wel iets naders van, want als leek heb ik zulk een leiddraad wel noodig. Mijn brief laat niet meer toe over de Opera uit te weiden, die tot dusver groote reden tot tevredenheid geeft, hoewel ik mijn voorbehoud ten aanzien van den tenor léger, den heer Bruzzi, moet handhaven. Ook het Ned . Tooneel is weer in (volle actie, het heeft behalve oude bekenden ook een stuk van het klassieke répertoire , Molière's onsterfelijke „Geleerde vrouwen" opgevoerd, waarin de vrouwen (vooral de dames v. Ollefen en mevr. Holtrop- v. Gelder) meer voldeden dan de mannen. Maar ook andere gezelschappen bezoeken ons druk. Zoo Bouwmeester uit Haarlem iedere week, hedenavond komt hij met iets extra-klassieks, de Antigone von Sophocles, waarin hijzelf de rol van Kreon vervult. De Amst. Tooneel vereeniging bracht gisteren hier de Duitsche klucht „B u 1lekop" en Zaterdag krijgen wij de Weener operette uit het Rem brandt-theater, die zes voorstellingen geven komt. In de 2e helft der maand komt nog het Berlijnsche Deutsche Theater gasteeren, — het wordt eigenlijk des Guten zu viel. Ook dit is een uiting van den strijd om het bestaan, welken al die gezelschappen te voeren hebben. Zij vergeten intusschen dat zij dienzelfden strijd voor de burgers, die zij trachten te lokken, wat al te zeer verzwaren. Rudolf.
De Lieve Heer van kleinen Frits.
Naar Henri F. URBAN. Het is noodzakelijk, dit kleine grappige ventje te beschrijven. Zijn echt-Duitsche afkomst verraadde zich zeer duidelijk. Deze toonde zich in den stevigen bouw, het dikke hoofd, met het zoogenaamde stroodak van gele haren erop, de trouwhartige, blauwe oogen, den stompen neus en de roode gelaatskleur. Verder was hij klem en rond en dus verbazend bewegelijk. Als hij, zoo echt in zijn schik, op straat voor 't ouderlijk huis rondsprong of in den kleinen tuin erachter, die door een grasperk met bloeiende bloemen er omheen opgevroolijkt werd, dan leek het uit de verte net als rolde hij over den grond voort. De spartelende kleine beentjes zag men eerst, wanneer men dichterbij kwam. Ofschoon door geboorte Amerikaan, was hij door de uitmuntende opvoeding, die hij thuis genoot, ook in zijn geheele wezen nog geheel en al Duitsch en on-Amerikaansch. Dit bleek uit zijn kinderlijke onschuld, zijn gehoorzaamheid en eerbied voor volwassenen, hetzij deze zijn ouders, familieleden of vreemden waren. Bovendien hield hij heel veel van een lekker hapje. Waren 't twee goede hapjes, of nog meer, zooveel te beter. De qualiteit kwam er bij zijn gezonden Duitschen eetlust minder op aan. Maar, niettegenstaande allen eerbied voor zijn ouders, bleef de persoon voor wien hij in huis 't meeste ontzag had, toch steeds zijn oom Bernhard, met den korten, zwarten ringbaard, die iemand zoo onderzoekend door zijn gouden bril tot in zijn binnenste kon kijken en die eeuwig en altijd een brandende sigaar in een van zijn mondhoeken had.
Deze oom was ongetrouwd en een algemeen geacht dokter van zijn ambacht. Hij woonde bij zijn broer, den vader van Fritsje, in, en hielp zooveel hij kon aan de opvoeding van kleinen Frits mede en wel met verbazingwekkend gevolg. Wat niemand gedaan kan krijgen, gelukte dien kalmen oom, die zelden veel sprak en dan nog met zachte stem, doch onder wiens uiterlijke deftigheid zich een eerste grappenmaker verborg. Hij kreeg met één blik gedaan, waarvoor de anderen verscheidenen woorden moesten gebruiken. Als Frits een lekkere soep niet wilde eten, omdat hij geen honger had, oom keek hem even met zijn kalme, doordringende oogen zoo van terzij, zooals dat zijn gewoonte was, door den gouden bril aan en Frits had honger. Vaak had Frits er diep over nagedacht, hoe het kwam, maar nimmer had hij de oplossing van dit opmerkelijk verschijnsel kunnen vinden. Maar juist door dat onbegrijpelijke, dat onverklaarbare keek hij met nog meer ontzag tot oom op. Zelfs als oom maar een paar woorden tegen Frits zei, bewerkte hij wonderen. Frits liep b.v. meer dan noodig was de trap op en af en stoorde daardoor oom in de uitoefening van zijn praktijk. Dan opende oom de deur van de spreekkamer en slechts dit eene woord klonk daar uit : „Stilte 1" Oogenblikkelijk veranderde Frits in een zoutpilaar en het scheen hem toe, dat de bliksem in zijn beentjes geslagen was. Bij een dergelijke gelegenheid had oom hem naar een hoek van zijn spreekkamer gebracht, een afschuwelijk, blinkend Japansch zwaard te voorschijn gehaald en zonder een spier in zijn gezicht te vertrekken 't volgende gezegd : „Zie je dit zwaard ? Met •dit zwaard wordt ge in twee stukken gesneden, gelardeerd en opgegeten, als je nog eens lastig bent. Rechtsomkeert! Marsch ! De de.:r uit!" Toen hij buiten was, glimlachte oom vergenoegd, doch Frits was ten volle overtuigd, dat
hij in geen enkel opzicht voor zoo'n vreeselijk uiteinde veilig was, want Frits had zoo'n vermoeden, dat voor oon! 't in stukken snijden van menschen een kleinigheid was, ja eigenlijk een genoegen. Waarvoor dienden anders al die afschuwelijke, glinsterende messen in zijn spreekkamer, die Frits zoo dikwijls huiverend had bekeken ? Het scheen, dat oom's doktersberoep er in Frits' oogen niet weinig toe bijdroeg hem tot een vreesaanjagend, bovennatuurlijk wezen te maken. Nu en dan vertelde oom naar doktersmanier aan tafel van z g.n. .interessante operalies, waardoor Frits voortdurend kippenvel kreeg, doch die oom met een gemoedelijkheid en een lachje van tevredenheid meedeelde, alsof er sprake van was een aardappel doormidden te snijden. Vooral maakte het indruk op Frits, toen oom op zekeren dag vertelde, hoe hij iemand 't lichaam opengesneden had en hem de halve maag eruit genomen had. Dat ging toch boven Frits z'n verstand. Van verbazing kon hij zijn mond niet meer dicht doen. Wat — een halve maag had oom iemand uit het lichaam genomen, dat wonderbare lichaamsdeel, dat Frits als 't voornaamste van alle beschouwde, van veel meer beteekenis dan 't hoofd, want in die maag kwamen immers al die heerlijkheden terecht, die hij zoo gaarne at en dronk, het vruchtenijs, de soezen, de frambozenlimonade, de bananen, de aardbeien en wat al niet. Neen, hiermee hield toch alles op, als zelfs de maag voor oom niet meer veilig was ! Den nacht daarop had hij een vreeselijken droom: Oom was met 't zwaard gekomen, had hem in twee stukken gesneden, de maag eruit genomen, hem opgevuld met kastanjes, gelardeerd, hem daarna in eene groote pan gelegd en naar Marie de keukenmeid gebracht met de woorden : „Hier is de haas voor Zondag." Van nu af scheen oom hem nog indrukwekkender, nog onbegrijpelijker toe dan vroeger. Werkelijk, die
oom was meer dan de andere menschen, die hij kende. Hij vertelde de geschiedenis van die maag aan zijn kameraadjes op straat, maar die lachten hem uit en zeiden, dat zoo iets onmogelijk was. Maar Frits glimlachte veelbeteekenend en dacht er 't zijne van. Steeds hooger steeg oom in zijn achting, steeds verder van de aarde en dichter bij de wolken. Dikwijls bewees die bovennatuurlijke oom hem de eer, met hem in 't park te gaan wandelen. Dan stelde Frits hem die beroemde vragen waarmee een kind een volwassene tot vertwijfeling kan brengen. Maar oom werd er niet door tot vertwijfeling gebracht. „Oom," vroeg hij, „haalt de ooievaar de kleine kindertjes uit 't water ?" „Ja!" „Maar hoe komen ze daarin ?" „De ooievaar legt een ei in 't water en dan komt je papa, die broedt het uit en brengt 't aan mama." „Oom, bent u ook uitgebroed?" „Neen Frits, ik — ik heb mezelf uitgebroed !" Wel verschilde deze voorstelling veel van de gewone, vooral wat de geboorte van oom betrof, maar 't zou wel zoo zijn. En dan — een wezen zooals oom, moest natuurlijk op een zeer bijzondere manier ontstaan zijn, dat was duidelijk, Frits begreep 't heel goed en hij dacht er geruimen tijd over na, voor hij de volgende vraag klaar had. „Oom, waarom is de hemel blauw ?" En weer antwoordde oom waardig, terwijl hij een wolk van tabaksrook voor zich uit blies : „Ik heb hem blauw geschilderd." Frits keek hem onderzoekend van terzij aan. Dat scheen hem toch beetje kras, maar, zooals gezegd, bij oom kon je alles verwachten. 'Slof volgt.)