Donderdag 8 December 1904. (Waarnemingen van des morgens 8 uur.) S 3 O-, Barometerstand. tc P a V M V a V -o Ö T l O V X £ Toestand dei lucht. mM. mM. Gron. Helder. De Bilt. Vliss. Maastt. 745 748 745 748 ZW wzw 746 750 . ZZW 74Ó 750 zzw 747 75» , wzw 37 bedekt 43 » 39 .. 41 regen 4', n Overzicht van den weerstocstxnri i» Europft. De barometers zijn op het vaste land gestegen. De depressie boven Scandinavië en ook de s-cundaire boven Noordelijk Frankrijk zijn minder diep geworden (Haparanda, 740 mM ). De hoogste barometerstand is waargenomen te Biarritz (763 mM.). Over het geheele waarnemingsgebied viel regen ; te Biarritz zeer veel (30 mM.). De temperatuur is over het al gemeen gedaald. Verwachting : Matige Noordwestelijke wind ; veranderlijke bewolking. SmRU.
Arnhemsche courant
- 08-12-1904
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 08-12-1904
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 5654
- Jaargang
- 91
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
ARNHEMSCHE COURANT van Donderdag 8 December 1904. TWEEDE (laatste) BLAD. METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN.
Arnhem 8 December.
Thermometer (8 u. 40 12 u. 40'/ 2 ' F.) Fortin's Barometer, B. H olssoer, (12 u.) 748.8 Rijz : ng 4.3 mM. Nog rijzende. Windstreek ZW. Windkracht 1. Hoogte van den waterspiegel aan de peil chalen. te Arnhem bij de brug: 8 09 M + A p = Amst. Nulp. | Was cM 1 12 M bov. of +- Am! . Nulp.' ' Te Keulen 1.78. Was 39 cM. M VAN: N. M. 7 Dec. E. K. 14 Dec. V. M. 22 Dec. L. K. 29 Dec.
BEKENDMAKINGEN.
De Burgemeester der gemeente Arnhem ; Gelet op art. 55, laatste alinea, der Kieswet; Brengt ter openbare kennis : i°. dat op Dinsdag, den 20 December 1904, van des voormiddags 8 tot des namiddags 5 uren eene stemming zal worden gehouden ter vervulling van ééne plaats in de Piovinciale Stalen van Gelderland ; 2 9 . dat de candidaten zijn : O. M. Baron BRANTSEN VAN WIELBERGEN P. J. W. Baron VAN PALLANDT VAN ROSENDAEL. 3''. Art. 128 van het Wetboek van Strafrecht, luidende: „Hij die opzettelijk zich voor een ar.der uilgevende, aan eene krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Arnhem, 7 December 1904. De Burgemeester voornoemd, A. R ÖELL.
Op heden zijn nog ten Raadhuize ter inzage nedergelegd de^volgende stukken 0111 te worden behandeld in de Raadsvergadering^van 12 December a. s. 1. Reclames tegen het primitief kohier der plaatselijke directe belasting met rapport van de Commissie belast met het onderzoek der reclames. — 2. Ontwerp-2e suppletoir kohier dier belasting. Arnhem, De Burgemeester: 7 December 1904. A. Röei.l. Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem; brengen ter voldoening van art. 17 der Militiewet 1901, ter kennis van de ingezetenen dezer gemeente ; dat in de maand Januari 1905 aangifte moet worden gedaan ter inschrijving voor de nationale militie ; dat, volgens art. 13 dier Wet, voor de militie wordt ingeschreven : le. ieder minderjarig manntlijk Nederlander, die binnen het Rjjk in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België verblijf houdt. 2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België woonplaats heefl, Se. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België woonplaats heeft, 4e. ieder mannelijk ingezetene niet-Nederlander, zoo hij op den lsten Januari van het jaar het 19de levensjaar was ingetreden en niet verkeert in een der bij art. 15 omschreven gevallen. Ingezetene is, voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder 4 : A. de binnen het Ryk verblijf houdende minderjarige niet-Nederlander: a. wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of de koloniën of b zittingen des Rijks in andere werelddeelen gehad heeft; b. van wiens ouders de langstlevende bij zijn of haar overlijden in het hierboven onder a omschreven geval verkeerde, al verkeert zijn voogd niet in dat geval of al is deze buiten's lands gevestigd ; c. die door zijn vader, moeder of voo
zoo hij in het Koningrijk België verblijf houdt, in de gemeente Botterdam; 2e. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 2e.: zoo zijn vader, moeder of voogd woonplaats heeft binnen het Rijk, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of voogd; is de woonplaats van vader, moeder of voogd 'in het Duitsche Rijk, in de gemeente Amsterdam] is zij in het Koningrijk Belgie, in de gemeente Rotterdam; 3e. van hem, r bedoeld in art. 13, eerste zin snede 3e.: zoo hij woonplaats heeft binnen het Rijk, in de gemeente zijner woonplaats; zoo hij woonplaats heeft in het Duitsche Rijk, in de gemeente Amsterdam; zoo hij woonplaats heeft in het Koningrijk Belgie, in de gemeente Rotterdam ; 4e. A. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e., indien hij minderjarig is: zoo hij verkeert in het geval, in de tweede zinsnede van dat artikel onder Ka omschreven, in de gemeente, waar zijn vader, moeder of voogd woonplaats heeft; zoo hij verkeert in het geval, in die zinsnede onder Ab omschreven, in de gemeente, waar zijn voogd woonplaats heeft; is de woonplaats van dezen buiten 's lands, dan geschiedt de inschrijving in de gemeente, waar de minderjarige verblijf houdt; zoo hij verkeert in een der gevallen, in evenbedoelde zinsnede onder Ac omschreven, in de. gemeente, waar hij verblijf houdt; B. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e., indien hij meerderjarig is : in de gemeente, waar hij woonplaats heeft. De in de vorige zinsnede als plaats van inschrijving aangewezen gemeente is die, waar het verblijf of de woonplaats gevestigd is of was op den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de levensjaar volbracht, tenzij het'iemand geldt, wiens inschrijving te Amsterdam of te Rotterdam moet geschieden wegens verblijf of woonplaats onderscheidenlijk in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk Belgie. dat, volgens art. 15, niet voor de militie wordt ingeschreven : le de ingezetene niet Nederlander, die bewijst te behooren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan den verplichten krijgsdienst zyn onderworpen of waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen ; 2e. hij, die bewijst in. de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen verblijf te houden of woonplaats te hebben, al heeft zijn vader, moeder, voogd of curator woonplaats binnen het Rijk. dat bij art. 16 is bepaald, dat hij, die volgens art. 13 behoort te worden ingeschreve >, verplicht is zich daartoe bij Burgemeester en Wethouders der gemeente, waar volgens art. 14 de inschrijving moet geschieden, aan te geven tusschen den lsten en den 31sten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht. Bjj afwezigheid van hem, die zich ter inschrijving moet aangeven, alsmede in een der gevallen, hierna in de vierde zinsnede omschreven, rust de verplichting tot het doen der aangifte : indien het een minderjarige betreft op zijn vader, moeder of voogd ; indien het een meerderjarige betreft, die onder curatele gesteld is, op zijn curator. De verplichting van vader, moeder of voogd geldt evenwel slechts zoo hij of zij binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of het Koningrijk België woonplaats heeft. Behoudens de uitzonderingen bij de volgende zinsnede gemaakt, rust de zorg voor het doen der aangifte uitsluitend op den in te schrijven minderjarige : indien zgn vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België woonplaats heeft; indien zijn vader of moeder of beiden do ouderderlijke macht missen ;
indien hij door zijn vader, moeder of voogd verlaten is; of indien hij ouderloos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft en het niet bekend is dat hij een voogd heeft. Hij die door de bestuurders, in art. 22 vermeld, ter inschrijving moet worden opgegeven of die in dienst is bij de zeemacht, de marine reserve en het corps mariniers hieronder begrepen, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen, is tot het doen van de aangifte niet verplicht Voor hem of haar, die tot het doen der aangifte verplicht is, kan de aanigfte geschieden door een ander, daartoe schriftelijk gemachtigd. Devolmaclit blijft onder Burgemeester en Wethouders berusten. dat, volgens art 18, voor de militie ook wordt ingeschreven of op nieuw ingeschreven : le. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbragt, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar zijn verblijf binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België gevestigd heeft; 2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader, moeder of voogd na den lsten Januari van het jaar volgende op dat, waarin de minderjarige het 18de levensjaar volbracht, en vóél- het intreden van diens 21ste levensjaar zijne of hare woonplaats binnen liet Rjjk in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België gevestigd heeft : 3e. ieder mannelijk minderjarige, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarihhij het lSde levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is .geworden, zoo hij in een der hierboven onder 1°. omschreven gevallen verkeert, of wiens vader, moeder of voogd verkeert in een der gevallen, hierboven onder 2°. omschreven ; 4e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18e levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar zijne wponplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België gevestigd of er woonplaats verkregen heeft; 5e. ieder mannelijk meerderjarige, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het lSde levensjaar volbracht, en vóór het intreden Van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij in een der hierboven onder 4o. omschreven gevallen verkeert; 6e. ieder mannelijk niet-Nederlander, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar ingezetene of op nieuw ingezetene is geworden in den zin der tweede zinsnede van art. 13. Hierbij gelden dan laatste zinsnede van dat artikel en art. 15. Ten aanzien van de gemeente, waar de inschrijving of de inschrijving ophieuw moet geschieden en van de verplichting tot het doen van aangifte ter inschrijving of ter inschrijving opnieuw gelden de eerste zinsnede van art. 14 en de laatste vijf zinsneden van art. 16. De aangifte ter inschrijving of ter inschrijving opnieuw van hem, die volgens de eerste zinsnede van dit artikel moet worden ingeschreven, geschiedt binnen dertig dagen na het verkrijgen of, werd hij reeds vroeger ingeschreven doch van het register afgevoerd, na het terug erlangen van het Nederlanderschap, of na de vestiging van verblijf of de vestiging of het verkrijgen van woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk Belgie. De inschrijving geschiedt in het register betreffende de lichting van het jaar, waartoe de in de eerste zinsnede van dit artikel bedoelde persoon volgens zijnen leeftijd behoort. dat, volgens art. 166, met eene boete van ten minste vijftig cents en ten hoogste/IOO.— wordt gestraft de overtreding van de artt. 14, 16 en 22 der wet. Voorts, dat bij de aangifte ter inschrijving
moet worden overgelegd een uittreksel uit de geboorte-akte van den in te schrijven persoon, indien deze niet geboren is in de gemeente waar de inschrijving moet geschieden. Arnhem den 6 December 1904. Burgemeester en Wethouders voornoemd, A. EOELL. De Secretaris, A. J. KRONENBERG.
34) De Eer gered. Naar het Duitsch van ELISABETH GOEDICKE. XXII.
De omtrek van Lübbenow was tamelijk arm aan ruiterpaden ; harde, rechte, eentonige grintwegen liepen diep het land in en stukgereden, sletht onderhouden zandwegen gingen daarvan uit en doorsneden de eindelooze velden, beplant met suikerbieten ; een enkel stukje bosch ten W. van de stad bood alleen eenige goede paden 0111 te draven. Maigaretha vergezelde haar vader vaak op zijn morgenrit en bijna steeds gingen zij dan naar het Oosthoferbosch. Meestal spraken zij onder zoo'n rit niet veel, waarschijnlijk spookten den graaf dan allerlei dienstzaken door't hoofd, waarmede hij zich in den loop van den dag bezig zou moeten houden, en Margaretha eerbiedigde dit zwijgen van haar vader en volgde haar eigen gedachten. Heden, evenals op andere dagen, verwijlden deze bij Stephaan Anders. Zij had hem in den laatsten tijd vaak ontmoet. Nadat hij haar vader de beloofde opstellen en kritieken gestuurd had, was hij door den graaf een keer ten eten genoodigd en een paar dagen daarna konden de verbaasde Lübbenowers zien, hoe de graaf Normannsegg en zijn dames in den schouwburgtuin in een levendig gesprtk inet Stephaan Anders gewikkeld waren. Er was een soort vriendschapsbetrekking tusschen haar en den tooneelspeler ontstaan; hij spiak haar van den innerlijken strijd, van het onbevredigde gevoel, dat zijn kunst hem gaf en steeds meer zei hij haar, hoe haar kalme rust, haar medegevoel hem weldadig aandeed. Zij schepte vermaak in den omgang
met hem ; reeds de gedachte, dat zij iels was voor dezen man van beteekenis, was haar aangenaam en de gesprekken met hem, die zich steeds op het gebied om kunst en literatuur bewogen, hielden'tl hare belangstelling gaande. Graaf Normannsegg was heden niet goed gehumeurd. Gisteren was er groot diner geweest in de villa Leontine en bij 't afrijden had hij gezegd : „De smulpartij]] van 'gisteren zit me nog in de leden. . De wijn was goed, maar vr or 't overige — een gezelschap van parvenus !" Toen zij den straatweg verlaten hadden, zette hij zijn paard injdraf en Margaretha, die aan zijn zijde bleef, wierp nu en dan een vragenden blik op het gelaat van haar vader. Die diepe rimpel in zijn voorhoofd k< n onmogelijk door de herinnering aanJYle „smulpartij" daarin gegroefd zijn. „Luister eens, kind," zoo wendde zich de graal, terwijl hij den snellen gang van zijn paard matigde, met een onderzoekenden blik tot Margaretha, „ik wil eens met je praten. Het is een onzinnig verhaal, maar toch ergert men er zich op zoo'n oogenblik over." „Waarover, papa ?" „Hm, zeg rne eens, hoe slaat 't met jou en Anders ?" „Hoe 't tusscl.en ons staat? Hoe bedoelt u, papa?" vroeg Margaretha onbevangen. „Ik heb hem zelf uitgenoodigd," zei de graaf, „en ik heb jou zoo opgevoed, dat je je viij en zeker, ook onder jongelui, ^kunt bewegen, zelfs eenigszins vrijer, dan het over 't algemeen het gebruik is, en dus is 't niet te verwonderen, wanneer de een of andere kleingeestige /.iel zich daaraan stoet — maar ergeren doet men er zich toch over." „Wees toch wat duidelijker, papa; heeft iemand —" „Ja, ja, barones Altner," viel de graaf haar in de rede, „gisteren bij 't diner. Je kent haar
wel. Een al verbazing! „U verkeert met den tooneelspeler Anders, heer graaf? U opent uw huis voor hem ?" Zij sperde mond en neus open. Toen ik daarop zei, dat Anders een geestig, beschaafd mensch is, wiens kennismaking mij veel genoegen deed, verdraaide zij haar oogen en zei: „Dal begrijp ik volkomen, heer graaf! Wat mij betreft, ik zou met niemand liever omgaan, als met zulke mannen, doch als men jonge meisjes in huis heeft, moet men voorzichtig zijn. Onze lieve freule is ook zeer op Anders gecharmeerd, zooals ik van verschillende kanten gehoord heb. Dat is ook niet te verwonderen, want 't is een zeer innemend mensch. En als u zoo'n ruime opvatting hebt, dat u uw dochter alleen naar 't hart wilt laten kiezen.. .." Zij eindigde haar zin niet, want ik keek haar nu juist niet heel vriendelijk aan. Een verschrikkelijk mensch, die mevrouw Altner! Nu zou ik wel eens willen hooren, hoe jij over de zaak denkt. Als je werkelijk een levendige belangstelling voor Anders gevoelt — zou ik dat zoo onbegrijpelijk niet vinden, want het is een innemend man, dat geef ik toe. Maar ik heb toch niet zoo'n ruime opvatting, dat ik een tooneelspeler als een passende partij voor een gravin Normannsegg beschouw." Margaretha streek zachtjes met haar slanke hand over den hals van het paard. „Wees maar gerust", zei ze daarna kalm. „Anders is een goed vriend voor mij, maar niets meer. En hij ziet ook in mij niets anders dan, wel laat ons zeggen: een verwante ziel. Ik ben echter niet van plan hem koel en uit de hoogte te behandelen, omdat baronesse Altner dat beter vindt." De graaf lachte. „Dat behoeft ook niet, kind. Ik wilde alleen maar eens met je over de zaak spreken, en ik ben blij, dat het is, zooals je me vertelt, zij is nu afgedaan." Dat was zij voor Margaretha echter nog niet.
Haar vader reed zwijgend verder en scheen aan andere dingen te denken ; zij echter begon nu eerst over de zaak na te denken en een wrevelige uitdrukking kwam in haar gelaat. Eigenlijk was het niet voor het minst haar trots, die zich beleedigd gevoelde, door 't geen haar vader gezegd had. Zij wist wel, dat zij nu en dan de enge grenzen overschreden had, die aan jongelieden van verschillend geslacht in den omgang zijn voorgeschreven ; in dat opzicht was zij zeer vrij opgevoed en zij had het ook gedaan met de gedachte, dat men een gravin Normannsegg niet van kleingeestige bijbedoelingen bij zoo'n hanwijze zou durven verdenken. Jnist tegenover Stephaan Anders had zij zich nimmer op 't standpunt gesteld, dat zij als gravin hoog boven hem, den tooneelspeler, stond, doch zij had gemeend, dat de wereld het zou doen en bijgevolg in hun vriendschappelijk verkeer niets bijzonders zou zien. Zij zag nu echter, dat haar wapenschild haar niet beschermde, men waagde het toch, haar met nieuwsgierigheid en laster te naderen : daartegen verzette zich haar trots. Stapv ets waren zij nu een heuvel genaderd, vanwaar men het gezicht had over het vlakke land, waar de Elbe zich als een lint doorheen slingerde. Toen zij op den top aankwamen, stonden daar reeds twee ruiters, die den heuvel aan de andere zijde beklommen hadden. Het was de kleine, dikke majoor von Lagerheim en Detlof Wartensvogt. De majoor reed hen tegemoet en begroette hen levendig. Wartensvogt hield zich op den achtergrond en groette op zulk een afstand, dat Margaretha hem geen hand kon geven. Plotseling gevoslde zij weer dat dolle gehamer in haar hart, zoodra zij hem herkend had en zwijgend klemde zij de lippen op elkaar, toen zij eveneens boven halt hielden. (Wordt vervolgd.)