Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem; brengen ter voldoening van art. 17 der Militiewet 1901, ter kennis van de ingezetenen dezer gemeente ; dat in de maand Januari 1905 aangifte moet worden gedaan ter inschrijving voor de nationale militie ; dat, volgens art, 13 dier Wet, voor de militie wordt ingeschreven: le. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die binnen het Rijk in het Duitsche Kijk of in het Koningrijk België verblijf houdt. 2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België woonplaats heeft, 3e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België woonplaats heeft, 4e. ieder mannelijk ingezetene niet-Nederlander, zoo hij op den lsten Januari van het jaar het 19de levensjaar was ingetreden en niet verkeert in een der bij art. 15 omschreven gevallen. Ingezetene is, voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder 4 : A. de binnen het Rijk verblijf houdende minderjarige niet-Nederlander: a. wiens vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen gehad heeft; b. van wiens ouders de langstlevende bij zijn of haar overlijden in het hierboven onder a omschreven geval verkeerde, al verkeert zijn voogd niet in dat geval of al is deze buiten's lands gevestigd ; c. die door zijn vader, moeder of voogd verlaten 's, of die ouderloos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft en van wien niet bekend is dat hij een voogd heelt, indien hij gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk verblyf gehouden heeft; B. de meerderjarige niet Nederlander, die binnen het Rijk woonplaats heeft en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen gehad heeft. Voor minderjarig wordt voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder A gehouden hij die minderjarig is in den zin der Nederlandsche wet. Voor meerderjarig wordt voor de toepassing van het bepaalde hierboven onder B gehouden hij, die meerderjarig is in den zin van voormelde wet.
dat, volgens art. 14 der wet, de inschrijving geschiedt: le. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede le.: zoo hij binnen het Rijk verblijf houdt en zijn vader, moeder of voogd aldaar woonplaats heeft in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of voogd; zoo hij binnen het Rijk verblgf houdt en zijn vader, moeder of voogd elders dan binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente, waar hij verblijf houdt; zoo hij door zijn vader, moeder of voogd verlaten is, ouderloos is of in wettelijken zin geen vader of moeder heeft en het niet bekend is dat hy een voogd heeft, in de gemeente, waar hij verblijf houdt; zoo hij in het Duitsche Rijk verblijf houdt, in de gemeente Amsterdam; zoo hij in het Koningrijk België verblijf houdt, in de gemeente Botterdam; 2e. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 2e.: zoo zijn vader, moeder of voogd woonplaats heeft binnen het Rijk, in de gemeente der woonplaats
van vader, moeder of voogd; is de woonplaats van vader, moeder of voogd in het Duitsche Rijk, in de gemeente Amsterdam; is zij in het Koningrijk Belgie, in de gemeente Rotterdam ; 3e. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 3e.: zoo hij woonplaats heeft binnen het Rijk, in de gemeente zijner woonplaats; zoo hij woonplaats heeft in het Duitsche Rijk, in de gemeente Amsterdam; zoo hij woonplaats heeft in het Koningrijk Belgie, in de gemeente Rotterdam; 4e. A. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e., indien hij minderjarig is: zoo hij verkeert in het geval, in de tweede zinsnede van dat artikel onder Aa omschreven, in de gemeente, waar zijn vader, moeder of voogd woonplaats heeft; zoo hij verkeert in het geval, in die zinsnede onder Ab omschreven, in de gemeente, waar zijn voogd woonplaats heeft; is de woonplaats van dezen buiten 's lands, dan geschiedt de inschrijving in de gemeente, waar de minderjarige verblijf houdt; zoo hij verkeert in een der gevallen, in evenbedoelde zinsnede onder Ac omschreven, in de gemeente, waar hij verblijf houdt; B. van hem, bedoeld in art. 13, eerste zinsnede 4e., indien hij meerderjarig is : in de gemeente, waar hij woonplaats heeft. De in de vorige zinsnede als plaats van inschrijving aangewezen gemeente is die, waar het verblyf of de woonplaats gevestigd is of was op den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de levensjaar volbracht, tenzij het iemand geldt, wiens inschrijving te Amsterdam of te Rotterdam moet geschieden wegens verblijf of woonplaats onderscheidenlijk in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk Belgie. dat, volgens art. 15, niet voor de militie wordt ingeschreven : le. de ingezetene niet Nederlander, die bewijst te behooren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan den verplichten krijgsdienst zgn onderworpen of waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen ; 2e. hij, die bewijst in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen verblijf te houden of woonplaats te hebben, al heeft zijn vader, moeder, voogd of curator woonplaats binnen het Rijk. dat bij art. 16 is bepaald, dat hij, die volgens art. 13 behoort te worden ingeschreve 1 , verplicht is zich daartoe bij Burgemeester en Wethouders der gemeente, waar volgens art. 14 de inschrijving moet geschieden, aan te geven tusschen den lsten en den 31sten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht. Bij afwezigheid van hem, die zich ter inschrijving moet aangeven, alsmede in een der gevallen, hierna in de vierde zinsnede omschreven, rust de verplichting tot het doen der aangifte :
indien het een minderjarige betreft op zijn vader, moeder of voogd ; indien het een meerderjarige betreft, die onder curatele gesteld is, op zijn curator. De verplichting van vader, moeder of voogd geldt evenwel slechts" zoo hij of zij binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of het Koningrijk België woonplaats heeft. Behoudens de uitzonderingen bij de volgende zinsnede gemaakt, rust de zorg voor het doen der aangifte uitsluitend op den in te schrijven minderjarige: indien zijn vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België woonplaats heeft; indien zijn vader of moeder of beiden de ouderderlijke macht missen ; indien hij door zijn vader, moeder of voogd verlaten is; of indien hij ouderloos is of in wett*,>ykfln zin geen vador of moeder heeft en het niet bekend is dat hij een voogd heeft. Hij die door de bestuurders, in art. 22 vermeld, ter inschrijving moet worden opgegeven of die in dienst is bij de zeemacht, de marine
reserve en het corps mariniers hieronder begrepen, bij het leger hier te lande of bij do koloniale troepen, is tot het doen van de aangifte niet verplicht Voor hem of haar, die tot het doen der aangifte verplicht is, kan de aanigfte geschieden door een ander, daartoe schriftelijk gemachtigd De volmacht blijft onder Burgemeester en Wethouders berusten. dat, volgens art 18, voor do militie ook wordt ingeschreven of op nieuw ingeschreven : le. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbragt, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar zijn verblijf binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België gevestigd heeft; 2e. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, wiens vader, moeder of voogd na den lsten Januari van het jaar volgende op dat, waarin de minderjarige het 18de levensjaar volbracht, en vóér het intreden van diens 21ste levensjaar zijne of hare woonplaats binnen het Rijk in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België gevestigd heeft 3e. ieder mannelijk minderjarige, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij in een der hierboven onder 1°. omschreven gevallen verkeert, of wiens vader, moeder of voogd verkeert in een der gevallen, hierboven onder 2°. omschreven;
4e. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18e levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk België gevestigd of er woonplaats verkregen heeft; 5e. ieder mannelijk meerderjarige, dienaden lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij in een der hierboven onder 4o. omschreven gevallen verkeert; 6e. ieder mannelijk niet-Nederlander, die na den lsten Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar ingezetene of op nieuw ingezetene is geworden in den zin der tweede zinsnede van art. 13. Hierbij gelden dan laatste zinsnede van dat artikel en art. 15. Ten aanzien van de gemeente, waar de inschrijving of de inschrijving opnieuw moet geschieden en van de verplichting tot het doen van aangifte ter inschrijving of ter inschrijving opnieuw gelden de eerste zinsnede van art. 14 en de laatste vijf zinsneden van art. 16. De aangifte ter inschrijving of ter inschrijving opnieuw van hem, die volgens de eerste zinsnede van dit artikel moet worden ingeschreven, geschiedt binnen dertig dagen na het verkrijgen of, werd hij reeds vroeger ingeschreven doch van het register afgevoerd, na het terug erlangen van het Nederlanderschap, of na de vestiging van verblyf of de vestiging of het verkrijgen van woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koningrijk Belgie. De inschrijving geschiedt in het register betreffende de lichting van het jaar, waartoe de in de eerste zinsnede van dit artikel bedoelde persoon volgens zijnen leeftijd behoort. dat, volgens art. 186, met eene boete van ten minste vijftig cents en ten hoogste/100. — wordt gestraft de overtreding van de artt. 14, 16 en 22 der wet. Voorts, dat bij de aangifte ter inschrijving moet worden overgelegd een uittreksel uit de geboorte-akte van den in te schrijven persoon indien deze niet geboren is in de gemeente waar de inschrijving moet geschieden. Arnhem den 6 December 1904. Burgemeester en Wethouders voornoemd, A. ROELL. De Secretaris A. J. KRONENBERG.
. Burgemeester en Wethouders der gemeente \rnhem ; Gelet op art. 37 der Drankwet. Brengen ter openbare kennis, dat zijn ingekomen verzoekschriften om verlof tot verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank van: F. Corduwener, in het perceel aan den Klarendalschen weg no. 128; C. Plantagie, in het perceel aan den Koningsweg no. 28; C. Renting, in het perceel aan den Schelmschen weg no. ia ; A. Hovestad—Heijhoff, in het perceel aan dtn Boterdijk no. 3^; M. Hogrebe — Goldmann, in het perceel aan de Turfstraat no. 21 ; J. T. Cohnen, in het perceel aan de Wielakkerstraat no. 20 ; F. Piechnick, in het perceel aan de Oeverstraat no. 13 ; A. Holland, in hetpereeel aan de Oude Kraan no. 96; J. W. Visch, in het perceel aan de Steenstraat no. 96 ; E. IJzendoorn, in het perceel aan den Kemperbergerweg nos. 20/21 en H. J. Bolmeijer, in het perceel aan de Menthenstraat no. 7. Arnhem, 15 December 1904. Burgemeester en Wethoud rs voornoemd, A. Röell. De Secretaris, A. J. Kronenberg.
"ARNHEMSCHE COURANT van Zaterdag 17 December 1904. TWEEDE BLAD. BEKENDMAKINGEN.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1904/12/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096003:mpeg21:p005
"Arnhemsche courant". Arnhem, 1904/12/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096003:mpeg21:p005
's-Gravenhage, 13/15 December. Een mensch herleeft, nu hij de zon weer eens schijnen ziet. Zondagmiddag en hedenmorgen verblijdden die vriendelijke stralen ons, terstond is men ook weer vatbaar voor aangenamer uitzicht en beseft men dat niet alleen in het rijk der natuur de veeltijds dichte nevelen wel weder zullen wijken. Inderdaad zoo is 't, maar zij wijken niet voor goed, zij keeren ook weer terug, veel te snel naar onzen zin, in het rijk der natuur én elders, — zoo b. v. in den staatkundigen dampkring. V001 't oogenblik zien wij in laatstgenoemden kring werkelijk iets helderder om ons heen dan een week geleden. Het politiek gekeuvel op het Binnenhof is ditmaal zeker niet geheel overbodig en onvruchtbaar geweest, wij hebben een en ander dat waarde heeft mogen vernemen. Echter verbaast me het blijmoedig, bijna kinderlijk optimisme, dat sommigen vervult, omdat er een paar welwillende woorden tusschen een paar aanvoerders gewisseld zijn. Inderdaad een kinderhand is gauw gevuld. Want, als men zich niet met een schijntje tevreden stelt, dan kan men toch niet beweren, zooals die optimisten doen, dat de fameuze „liberale concentratie" er nu wezenlijk goed voor staat. Het verdient waardeering, dat verschillende sprekers onbewimpeld hun meening gezegd hebben. Op den langen duur is opre<" htheid toch maar de beste, zelfs de handigste politiek. Natuurlijk behoeft men niet altijd alles te zeggen, men mag zeker wel eens wat in petto houden, een politicus is geen marskramer, die gaarne heel zijn mars uitpakt om al het mogelijke aan den man te brengen. Maar er zij waarheid in hetgeen men wél zegt. Daarom geloof ik dat sprekers als de heeren v. Raalte, Tijdeman, Treub (en nog enkelen) met hun speeches een goed werk gedaan hebben. Van de regeeringstafel heeft de Minister Kuyper getoond, dat hij, misschien lichamelijk verzwakt, nog ten volle over zijn groote gaven van intellect en van voordracht beschikt. Dit kan geen tegenstander zelfs ontkennen, ook „de Arnhemsche" heeft volmondig aan die gaven recht doen weervaren. Maar deed de Minister een goed werk ? Neen, hij heeft waarlijk niet tot opklaring van den politieken horizon medegewerkt, veeleer tot het tegendeel. En omdat hij de ministerieele dubbelzinnigheden zoo uitnemend heeft uiteengerafeld, komt aan den hoogleeraar v. d. Vlugt zeker ook een woord van hulde voor
diens aandeel in het debat toe. Met grooter talent en klemmender betoogkracht dan hij, heeft nog wel niemand de partijverwarring, welke dr. Kuyper uit partijbelang aankweekt, in ; t licht gesteld en gebrandmerkt. Het algemeen debat had korter, veel korter kunnen zijn, maar nutteloos is het zeer zeker niet geweest. Er viel heel wat uit te leeren, o. a. over de komende verhoudingen tusschen de verschillende groepen, die bij den stembusstrijd van zoo grooten invloed zullen zijn. Dit nu voert mij tot het naïeve optimisme van zoo menigeen terug. Want met de concentratie is 't bij nuchtere beschouwing, dunkt me, droevig gesteld. Of juister gezegd „kwalijk" gesteld, want het is niet droevig, dat hetgeen niet bij elkander behoort ook niet in schijn samengaat. De duidelijke eischen der vrijzinnig-democraten kunnen niet door de partijgenooten van den heer Tijdeman worden ingewilligd. Laat ons 't toejuichen dat de woordvoerders van weerskanten klaren wijn geschonken hebben. Na de onbewimpelde taal van van Raalte en Tijdeman doet het er weinig toe, of de „Unie"-mannen bij monde van Borgesius zwevend en tamelijk onberekenbaar blijven. Volgens de optimisten bestaat er aan de linkerzijde geen scheiding, het zijn slechts schakeeringen, die absoluut niet verhinderen, om bij de stembus één lijn te trekken. Ja, met de socialisten erkennen zij dat 't anders gesteld is, dezen moeten hun eigen lijn trekken. Maar overigens kunnen allen, die maar anti-clericaal zijn, best samengaan. Zonderling dat zij, die zoo spreken, zich geen oogenblik rekenschap geven van de wijze waarop in het mooiste geval, dit zou zijn het geval van overwinning, de behaalde zegepraal zou kunnen worden benut.
Maar als er geen optimisten waren, dan zouden wij ons tegen i Januari niet in de geboorte van een nieuwe journalistieke spiuit mogen verheugen. Het aloude „Dagblad van Zuidholland en 's-Gravenhage" zal met ultimo December het moede hoofd voor goed neerleggen, maar reeds op i Januari daaraanvolgende zal een jonggeborene land en volk toelachen, op hoop van zegen. Misplaatst is de beeldspraak „het moede hoofd" ten aanzien van „het Dagblad" niet, althans niet voor ons ouderen, die het in zijn dagen van bloei en kracht hebben gekend. Toen onder Thorbecke's tweede ministerie het oud-liberalisme van heden in zijn volle fleur was en mannen als Fransen v. d. Putte, v. Bosse, Blussé e. a. aan de spits stonden, was het voor de toenmalige conservatieve partij, wier knappe woordvoerders Heemskerk, Wintgens en v. Lijnden heetten, geen geringe steun, dien zij in het „Dagblad" onder zijn vurigen en bekwamen leider Iz. I. Lion vond. Men mocht het Lion verwijten, dat hij „zijn kazak" had omgedraaid en aan zijn liberale begrippen ontrouw geworden wps, zijn invloed was toch niet gering, want niemand wist beter dan hij de zwakke zijde zijner tegenstanders te treffen en de fijne pen, die hij voerde, was een wapen van bijna nooit falende puntigheid, zoodat zijn meesterschap in het debat buitengewoon wa;. Geen wonder dat zijn lezerskring groot was. Na zijn dood is „het Dagblad" langzaam maar zeker gaan dalen, hoewel de oude conservatieven en ook talrijke katholieken het trouw bleven. Maar van die echte conservatieven is bijna niemand meer over en de Roomschen, toch maar half met 't blad tevreden, richtten de „Residentiebode" op, wier talrijke lezers toen goeddeels van „het Dagblad" afvallig werden. Korten tijd stond in Darnas (baron F. v. Hogendorp) nog een man van talent aan 't hoofd, maar deze aristocratische leider werd toch eigenlijk niet au sérieux genomen, bovendien werd ook hij door den dood spoedig opgeroepen. Nog enkele jaren bleef de strijd om het bestaan voortduren, maar met 31 December a.s. zal die strijd volstreden zijn. Dan zal echter op 1 Januari „Land en V o 1 k" in de plaats treden, onder leiding van den heer M. van Raalte, tot voor korten tijd lid der Redactie van „het Vaderland". Ervaring, ijver en talent zullen derhalve wel niet ontbreken, maar desniettemin getuigt 't m. i. bij hen, die het benoodigd kapitaal storten, van niet gering optimisme om 's-Gravenhage met een nieuwe groote courant te gaan verrijken. De „Nieuwe Courant", met haar aan vele Hagenaars welgevallige conservatieve neigingen, wint ongetwijfeld aan krachten, maar het is vermoedelijk geen lichtzinnige bewering, dat zij de moeilijke jaren toch nog niet voorbij is. En dan een tweede blad met ochtend- en avondeditie in een stad, waar de kleinere pers met haar „Haagsche Courant", „Residentiebode" en „Avondpost" („Familieblad" en „Hofstad" daarlatende) reeds zoo'n vlucht genomen heeft, dit schijnt werkelijk een waagstuk. De liberale concentratie zal, naar men meent, in „Land en Volk" een pleitbezorger vinden; het blad kan dan orgaan der „Liberale Unie" worden, Wij willen hopen dat zijn streven vruchten drage en de concentratie iets meer dan alleen anti-clericalisme moge zijn, derhalve een concentratie, welke eenmaal tot de regeering geroepen, ook tot daden in staat blijke, die heilzaam mogen wezen voor ons land en ons volk! Inmiddels blijft ons buitenlandsch heil voorloopig nog maar aan den heer Melvil van Lijnden toevertrouwd. Dat Kuyper's getrouwe rechterzijde zelfs dezen Minister leven laat, kan ons niet verbazen, — het is zelfs aannemelijk, dat men van die trouw vooraf verzekerd, de begrooting van dezen Minister zonder stemming passeeren liet, maar wel is 't voor een outsider onbegrijpelijk dat, als er gelijk nu stemming gevraagd werd, niemand buiten de socialisten een stem „tegen" uitbracht. Ging men zoover, dan had men in het Voorloopig Kamerverslag zijn grieven maar moeten verkroppen, althans niet op zulk'een wijze en toon uitspreken, dat er aan den Minister nagenoeg niets heel bleef. Want door zijn mondelinge verdediging kwam de Kamer zeker niet onder zijn bekoring; als toonbeeld van onbeholpenheid stond hij te
mompelen achter zijn talrijke papieren strookjes, waarmede hij scharreldeals een tobbende patiencespeler met een spel kaarten, een stumperachtige aanblik naar 't woord van de „N. R. Ct." Het is er wel een tijd naar om een stumper aan 't hoofd onzer Buitenlandsche Zaken te hebben ! Wellicht halen de ingewijden over deze leekenbeschouwing hun schouders op. Zij denken dan aan het „ce qu'on voit et ce qiïon ne voit pas." Terecht zeker. Want er zijn van die dingen, die men niet ziet en die toch van bijzondere beteekenis kunnen zijn. Zou daartoe ook de gelukkige omstandigheid behooren, dat op de Tentoonstelling van Kookkunst en Hotelwezen, welke in den Dierentuin gehouden wordt en waartoe duizenden mijner stadgenooten optrekken (die zich bij de aanschouwing van al de heerlijkheden aldaar zeker reeds dischgenooten van de weelderige festijnen der groote wereld droomen) ook de kok van onzen Minister van Buitenlandsche Zaken bekroond is ? Waarom ook niet? Het feit is werkelijk bemoedigend. De Minister moge dan in veler oog een stumper zijn, maar .... zijn kok waakt. Lieb Vaterland kannst ruhig sein ! Mocht de staatsman te kort schieten en hier of daar in de wereld der diplomaten ontstemming opwekken, Jan zorgt zijn verdienstelijke helper, dat in de keuken het bedreigde evenwicht hersteld wordt. Wie blijft slecht gemutst, als hij, in de sierlijke ministerieele salons te gast genood, zich een goede plaats aan tafel ziet aangewezen en daar op keur van gerechten, door een meester in het vak toebereid, onthaald wordt ? De heer van Lijnden toont op deze wijze althans, dat hij een fijnen neus heeft en seine Pappenheimer kent. In dit opzicht moet hij zijn ambtsvoorganger, den heer de Beaufort, verre overtreffen. Aan diens hoffelijken omgang en geestig gesprek bracht ieder, die met hem in aanraking kwam, gaarne hulde, maar dan werd er wel eens zuchtend bij gevoegd : „jammer, dat een man van zoo veelzijdige ontwikkeling en op velerlei gebied zoo fijnen smaak, geen beteren kok heeft." Maar genoeg hiervan, v.ant tot de Feinschmecker en deskundigen op dit gebied behoor ook ik allerminst, zoodat ik slechts onderstellender-wijze spreken mag. Laat ons liever, de afstand is zoo klein, van den Dierentuin even naar het Lange Voorhout overwippen om van den helderen morgen te profiteeren en een kijkje van de mooie aqu?rellen en teekeningen in Pvlchri Studio te nemen. Daar zijn wel niet a 1 onze ie rangs-kunstenaars op het appèl gekomen, maar de aanblik is toch zeer „loonend." Ten bewijze hiervan mag wel even aangestipt, dat van het i30tal werken, hier bijeen, reeds omstreeks 30 verkocht zijn. Sommige worden gewoonlijk door de fortuin begunstigd, b. v. Arntzenius, wiens aardige Stadsgracht vol schepen weer dadelijk een kooper vond. Ook Albert Roelofs valt veelal in den smaak, er is iets coquefs in zijn werk, maar coquet in den goeden zin, want „de rust van het model" is inderdaad bekoorlijk; zulk een gracieus model hier voor de half voltooide schilderij, die haar beeltenis draagt, is neergezeten, zal iedereen met welgevallen aanzien. Zijn broeder, Willem Roelofs, exposeert een Stilleven van visschen, dat als gewoonlijk uitmuntend is.
De winter, dien wij buiten nog niet hehben, wordt hier binnen niet tevergeefs gezocht. Louis Apol, Kramer en v. d. Laan geven zeer fraaie sneeuwgezichten. Ook hier prijkte het woordje „verkocht" het landschap in grijze schemering van eerstgenoemde leek mij, hoewel onverkocht, nog aantrekkelijker in zijn poëtisch waas, dan zijn wel verkochte „Wintermorgen". In de nabijheid hangt een zonnige herfstdag van Willem Oppenoorth, die ook, en terecht, een liefhebber gevonden heeft. Heel mooi is een klein interieur van Briët, een Noortbrabantsch binnenhuisje, dat in zijn bescheiden afmeting een ,'verrassende diepte heeft met een sterk verlicht kijkje naar buiten, dat als proeve van techniek uitnemend geslaagd is. Natuurlijk is .er ook reeds door een verzamelaar de hand op gelegd. Maar ik moet mij beperken, al zou men van Wijsmuller, van Jansen en Sluiter en Zon, van Thérèse Schwartze, van Klinkenberg's Alkmaarder kaasmarkt en nog menig ander mooi stuk gaarne iets zeggen. Onder de dames, die gaarne en verdienstelijk bloemen en vruchten schilderen, ontbreekt inej. Abrahams ook zelden of nooit in de rij, waar men ditmaal ook met genoegen mej. Anna Veegens, die zich te vaak bescheiden op den achtergrond houdt, zal opmerken. Haar perziken, naast een mooi schaaltje op het losse tafelkleed uitgestald, smaken werkelijk „naar meer." Als vrouwelijke Nestor (het is niet ongalant dit te zeggen ?) komt mevr. Mesdag hier ook met een mooi fruitstuk voor den dag. Waarom is 't geoorloofd aan h a ar leeftijd te herinneren ? Omdat de kunstlievende vrouw in de aanstaande week haar josten jaardag te vieren hoopt en dan in Pulchrïs zalen een betooging zal plaats vinden om haar de eere te brengen die haar toekomt. Met onverflauwde-toewijding blijft zij, als waardige echtgenoote van den uitstekenden zeeschilder (die op deze tentoonstelling zijn naam van goeden klank ook weder hoog houdt), de kunst dienen, ongetwijfeld zal het kroonjaar, door haar vervuld, aanleiding geven tot hartelijke waardeering, zoowel bij de glansrijke receptie in den kunsttempel als bij den schitterenden feestdisch, haar in den Restaurant royal aan te bieden, waarvoor zich reeds meer dan 150 deelgenooten hebben aangemeld. Alvcrens van deze tentoonstelling te scheiden nog een klein eere-saluut aan den haast 82-jarigen Smits, die hier een zonnig en frisch Scheveningsch buurtje met een mooi duin op den achtergrond geeft, dat van een merkwaardig talent getuigt. Zoo oud te worden, zonder ouderdoms-verzwakking, is een benijdbaar voorrecht. Het wil mi> toeschijnen, dat een paar figuurtjes, waarmede hij kwistig het dorpsbuurtje verlevendigt, naar proportie ietwat te groot zijn, maar toch is het
geheel allervriendelijkst en de lucht, die zich boven de lage huisjes welft, heel mooi gedaan. Ook aan den Kunstkring, waar talrijke doeken van Antwerpsche schilders bijeen zijn, had ik gaarne een bezoek gebracht, maar bij de veelheid van keuze — wijlen de Bock bij Biesing en Nederland in P u 1 c h r i — bleven de Belgen nog op den achtergrond. Laat mij dit voor de volgende week bewaren, want in het vergeetboekje mogen zij niet komen ; daarvoor wordt te veel goeds van hun levendig en pittig werk verteld. De dagen van '30 liggen ver achter ons, zoodat wij niet meer, als de dichters uit dat tijdperk, op smalenden toon van „het muitziek rot" spreken, dat een Noord-Nederlander niet kennen wil. Integendeel, het zijn onze zuidelijke broeders, die wij welmeenend verwelkomen. Met ingenomenheid blijven de Hagenaars den kranigen arbeid van het Residentie-orkest steunen. Het was verleden Zondag fameus vol in het Gebouw en zeker heeft niemand, die het mooie program aanhoorde, zich den gang derwaarts beklaagd. Op deze concerten verhoogt altijd één solist de aandacht, — na André Spoor, Casals en na dezen Harold Bauer. De Arnhemmers weten evenzeer als wij, over de waarde dezer attractie te oordeelen, slechts even wil ik hier aanstippen dat Viotta's meesterschap als leider jl. Zondag weder sterk uitkwam, toen de groote pianist het spreekwoord bevestigde, dat zelfs het beste paard wel eens struikelt. Bij het spelen van Schumann's klavierconcert, dat Bauer voor de eerste maal in 't publiek uitvoerde, faalde zijn geheugen bij den terugkeer van het 2e thema in het allegro, hetgeen een oogenblik een bedenkelijke disharmonie tusschen solist en orkest teweegbracht. Dank zij Viotta's slagvaardigheid kwam Bauer na enkele maten weer op streek en in een oogwenk deed zijn heerlijk spel de stoornis vergeten. Aan 't eind van het concert heeft hij niet verzuimd den dirigent hartelijk te danken voor de hulp, die hij in dat pijnlijk moment dringend noodig, maar ook onmiddellijk gevonden had. Met groolen lof moet het orkest zich ook gisteravond bij het Toonkunst-concert gekweten hebben, waar de oude Haendel met zijn machtig oratorium Judas Macchabeüs de onsterfelijkheid van het genie nogmaals schitterend bewezen heeft. De dames-solisten Anna Kappel en de Haan-Manifarges blonken hoog boven de heeren solisten uit en een groot deel van het uitbundig succes werd door de koren behaald, .wier prachtige klank door het overvolle huis luid werd geroemd. In de Opera komt deze week de in jaren niet vertoonde Africaine op nieuw voor 't voetlicht, een reprise die mij eigenlijk koud laat. Ër zijn prachtige brokstukken in dit werk, met name in de 2e, 3e en 5e acte. Maar er moest duchtig het snjeimes in gezet worden, want aan bombast ontbreekt 't de Meyerbeersche Muze zeker ook niet. De volgende week zal ook Louise weer voor 't voetlicht komen, die ons vrij wat welkomer is dan haar Africaansche kunstzuster, al zal mad. Scalar daarin ongetwijfeld groot effect maken.
Van de week hebben wij opnieuw ons door het frisch guitige spel en den vroolijken zang van mad. Lesoeur in la Poupe'e laten bekoren, Zij schijnt als Judic het geheim der eeuwige jeugd te bezitten. In haar keurige toiletten en haar grappige beweringen was zij zoowel in het atelier van de 2e als op de bruiloft van de 3e acte onweerstaanbaar. En wat vond zij in Villars als Hilarius en in Montbel en Bravet als de baron en Lorémois weer aardige partners! Ook het poppen-ballet liep vol entrain van stapel en de kloosterscène na de bruiloft was een echt grappig slot. Het „Ned. Tooneel" heeft, te elfder ure, toch succes gehad met „Oud-Heidelberg." Maar ik heb 't niet bijgewoond; na 't pas van de Berlijners en vroeger van Brondgeest gezien te hebben, trok 't mij weinig aan. De nieuweling, de heer Meunier (hij heet eigenlijk Mulder), moet als erfprins niet onverdienstelijk zijn geweest, hoewel nog bij lange geen Brondgeest. Voortreffelijk roemt men daarentegen Jan C. de Vos als dr. Jüttner, ook was Kreeft zeer te prijzen als de prinselijke kamerdienaar vol aanmatiging. Het tooneel der 2e acte met het gezicht op het Neckardal en de slotruïne was heel mooi, al werd er met de gedaante van het oude slot wel een beetje de hand gelicht. Nu heb ik zoolang over alles en nog wat uitgeweid, dat de Gemeenteraad er heelemaal bij inschiet. En toch was de zitting van eergisteren niet zonder belang, hoewel een paar punten van de lange agenda moesten blijven rusten. Voor heden stip ik slechts aan, dat de Wethouder van Openbare werken ons de aangename mededeeling deed, dat een radicale verbetering van den toegang tot Dierentuin en Maliebaan van de zijde van Houtweg en Koninginnegrach t op handen is. Hiermede wordt werkelijk aan een behoefte, die vooral in het drukke zomerseizoen voelbaar is, voldaan. Dat de Raad een voorstel van B. en W. ten gunste van kinderkleeding aanhield, is te betreuren, al begrijp ik dat ten deze de gebleken verdeeldheid van meeningen der schoolhoofden min of meer belemmerend werkt. Maar de urgentie van den maatregel tei bevordering van trouw schoolbezoek door arme kinderen, wier kleeding (eigenlijk niet- kleeding) schoolverzuim uitlokt, had van verdere vertraging moeten weerhouden. Zulk een uitstel ware goed als wij Juni schreven, maar niet in December. Ook een voorstel tot stichting van een Arbeidsbeurs, door B. en W. in een wél gestelde memorie toegelicht, bleef aangehouden. Het wil mij voorkomen, dat het voorstel warmen steun verdient, zooals nader zal worden aangetoond. Aan de verbetering onzer verkeerswegen wil men, dit ten slotte, nog op andere wijze de hand slaan; een nieuwe straat van het Spui naar het Buitenhof moet er komen, al zal 't een duur beestje worden. Maar hoe dan verder naar den Kneuterdijk? Wel, zeggen de radicalen, door slooping van het blok van zeven huizen naast
de Gevangenpoort. Vermoedelijk zal dit plannetje wel op de kosten stranden, want met die zeven huizen zijn zeker drie of vier ton gemoeid. Het zal er wel toe moeten komen, dat aan de Vijverzijde dier huizen een dam ter breedte van pi. m. 20 meter in den vijver gelegd wordt om het drukke tram- en ander verkeer naar den eisch te regelen. Voor deze beslissing pleiten nog andere redenen, welke ik te harer tijd in deze brieven hoop te ontvouwen. Rudolf.
"Brieven uit de Hofstad.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1904/12/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096003:mpeg21:p005
Naar het Duitsch van Elisabeth Goedicice. Doch hoe zou zij hem kunnen naderen ? Zij keek naar de baan. Daar stond hij, boven de meeste anderen uitstekend, even kalm en trotsch als altijd en sprak met zijn trainer. Als zij nu eens opstond, door al die menschen in de buurt heen zag te dringen, zijn hand vatte en hem zei: „Ik heb in dwaze verblinding aan je getwijfeld, vergeef het me!" Zou hij haar dan vergiffenis schenken ? Op de knieën moest zij er hem eigenlijk om smeeken, om goed te maken, wat zij aan hem misdaan had, doch misschien had hij alleen zoo'n goedig lachje van vergeving voor haar over. Voortdurend keek zij naar hem. In werkelijkheid waren zij niet ver van elkaar verwijderd, doch de wereld had een scheidsmuur tusschen hen gesteld, die onmogelijk te overschrijden was. Zij had wel willen roepen, over al die menschen heen : „Vergeef me, vergeef me, laat mij hier niet zitten met dat vreeselijke schuldbewustzijn !" Nu zag ze hem niet meer; waarschijnlijk was hij naar de weegschaal gegaan ; het signaal om te beginnen weerklonk nu ook. Op het ruime veld vlogen de ruiters voort, begeleid door de uitroepen der menigte, gevolgd met spanning en angst. Margaretha keek over de renbaan heen naar de donkere streep van een bosch aan den horizon. Het was haar volkomen onverschillig wie won en zij kreeg een gevoel van onwel zijn als zij naar de voortStormende ruiters keek. Mevrouw voi Balden
greep haar in de opwinding eenmaal bij een arm. „Sassenhof haalt het met zijn Medea. Let eens op, hij haalt*het!" Hij haalde het werkeijk. De eerste prijs voor de kleine rennen met hindernissen was den kurassier uit Lübbenow ten deel gevallen en de kleine, smachtende Sassenhof werd met luid gejubel ontvangen. Nu begon de tweede ren, waarin ook Warlensvogt meereed. Op zijn Excelsior was hoog gewed, de opmerkzaamheid was vooral op hem gericht, zijn naam zweefde als 't ware in de lucht. Margaretha hield haar pogramma zoo vast in haar rechter hand gekneld, dat zij het geheel in elkaar frommelde; het hart sloeg haar in de keel en voortdurend kwamen er zwarte, dansende vlekken voor haar oogen. Den geliefden man daarbij te weten was verschrikkelijk, doch nog vreeselijker was het nu zij wist, dat zij hem onrecht aangedaan had. Excelsior raakte achter, reeds hoorde men onder het publiek uitroepen van ongeduld, doch bij de derde ronde nam hij weer de leiding en deze behield hij tot het laatst, zoodat hij als eerste door het doel vloog. Luid gejubel, eindeloos gejuich. Als een storm vloog het langs de rijen: „Leve de Lübbenowsche kurassiers!" Exelsior zou nog eens eenmaal loopen; weer wordt op hem gezet. Het publiek wordt opgewonden, de totalisator heeft druk werk; men overlegt, twist, noteert; sabels kletteren, sporen rinkelen, zijden vrouwenkleeren ritselen en het verwarde geluid der stemmen groeit aan tot een machtig geruisch. De vlaggen wapperen, de uniformen schitteren en over dat alles welft zich de heldere, blauwe herfsthemel. Margaretha kon het op de tribune niet meer uithouden, zij moest naar beneden, in het gedrang der
menigte, waar leven was en beweging; waar men nu en dan een vroolijk gelach, een luide uitroep of het gehinnik der paarden hoorde. Daar, waar alles door elkaar krioelde, is het misschien mogelijk hem van dichtbij, van zeer dichtbij te zien, wellicht zijn hand te vatten, een woord te zeggen, een snel, om vergiffenis vragend woord — ja, daar beneden is kans, hoop, terwijl zij hier boven vertwijfelt. Alle dames zijn opgestaan. Natuurlijk gaan zij naar beneden, willen zij den triomf van het regiment meegenieten ; zij hebben immers ook het hare gedaan, gehoopt, gesidderd, de handen samengeknepen ! Nu willen zij de overwinnaars ook gelukwenschen, met meer of min een kennersblik de paarden bekijken, hooren hoe de kansen voor de volgende ritten staan. „Ah, gravin — uw dienaar, mevrouw. Het is me een waar genoegen, freule." Dadelijk worden zij omringd, vooral voor de officieren van andere regimenten ; er wordt gegroet, voorgesteld, geflirt — Margaretha kijkt voortdurend onderzoekend rond, de eenige, om wien zij hier is, komt niet. Eindelijk ziet zij hem, Zonder naar haar te zien, komt hij op haar groep toe. Het bloed bonst haar in de slapen, zij verliest hem geen oogenblik uit 't oog. Voortdurend wordt hij opgehouden, begroet, gelukgewenscht, en voor ieder heeft hij een innemend, ernstig lachje. Nu is hij dicht bij hen. Een ritmeester van de huzaren klopt hem op den schouder, en verrast kijkt hij op. Ah, een heele groep bekenden. Hij schudt al de handen, die naar hem uitgestoken worden, begroet de dames met die bebetooverende beminnelijkheid, die slechts een Detlof Wartensvogt bezit. Margaretha kijkt hem aan — nu zal hij ook haar begroeten, nu zal ook zij voor een kort oogenblik haar hand in
de zijne leggen — doch neen, hij blijft staan, hij komt geen stap nader, zijn gelaat krijgt een koele, ernstige uitdrukking, hij brengt de hand aan de pet en maakt even een buiging. Er is een scheidsmuur tusschen hen, een onoverkomelijke scheidsmuur, door haar eigen twijfel aan hem opgebouwd. Zij zou het kunnen uitschreeuwen van smart en zij moet glimlachen, omdat een luitenant haar een aardigheid vertelt. Iemand richt een vraag van algemeen belang tot Wartensvogt, hij beantwoordt haar kort, brengt daarna de hand aan de pet en zegt: „Pardon, mijn trainer wacht mij." Hij gaat weg, en Magaretha voelt, dat hij alleen gaat, omdat zij er bij is. De derde en vierde ren heeft plaats, andere regimenten behalen de prijzen, nu komt de vijlde ren om den grooten prijs, waaraan ook Excelsior zal meedoen. Nog duurt de pauze. De dames bevinden zich nog in de baan. Het is daar gezelliger dan op de tribune. Margaretha wordt als 't ware aangegrepen door den moed der wanhoop. Zij moet hem nog eenmaal spreken, al waren het slechts een paar woorden. Zij heeft zich daarom ongemerkt van de anderen verwijderd. In het gedrang kan men elkaar immers licht verliezen. Nu zoekt zij hem overal. Zij heeft er geen oogenblik over nagedacht, wat zij hem zeggen zal, wanneer zij hem gevonden heeft. Zij zoekt slechts — wanhopig. De paarden worden gebracht — Excelsior is de laatste. Even Iaat zij haar blik langs het prachtige, edele dier gaan en plotseling staat zij tegenover zijn meester. Met een beleefde buiging wil hij haar voorbijgaan, doch door een beweging houdt zij hem terug. (Wordt vervolgd.')
"41) De Eer gered.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1904/12/17 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096003:mpeg21:p005