Mag ik vriendelijk plaats verzoeken voor het onderstaandt stuk, waarvan om voor mij onverklaarbare redenen opname werd geweigerd door de Redactie van het „Algemeen Handelsblad." Mijnheer de Redacteur. Het ingezonden stuk van een „tevredene", in het nummer uwer courant van -18 dezer, zou zonder tegenspraak aan uwe lezers den indruk geven, alsof de post- en tele^raaf-ambtenaren in den heer Pop een „oppersten leider" hebben gevonden, uitmuntend in alle goede ambtseigenschappen. Er worden ten bewijze daarvan eenige voorbeelden aangehaald, waartegen wel iets in 't midden is te brengen. De„ tevredene" begint met te zeggen, dat de heer Pop de vriendelijkheid en voorkomendheid in persoon is. Deze vriendelijkheid en voorkomendheid zijn echter slechts weinigen zeker gebleken. Toen de chefs der verschillende bureelen ten postkantore Amsterdam in de meest beleefde termen meenden den Directeur-Generaal in 't belang van den dienst een verzoek of voorstel te moeten doen, was het antwoord alles behalve vriendelijk, doch hoog en toonde geraaktheid, De buitengewone dienstorder van 28 Febr. 1903, toen bij het personeel der Post en Telegraaf aan staken niet gedacht werd, was ook niet in een zeer vriendelijken toon gesteld en had zeer zeker eene geheel andere uitwerking dan bedoeld was. Hoe zou de "tevredene", die zeker een eerlijk menseh is, het vinden, als zijn chef tegen hemzeide: „mijnheer, ik waarschuw u, niet bij mij te stelen, want dan" enz. .,.. ? De flinke daad, die de heer Pop stelde (zooals de „tevredene" zegt) na de aanvaarding van zijn tijdelijk bestuur, n.1. de uitnoodiging aan alle ambtenaren om hem in kennis te stellen met hunne grieven, was in theorie heel fraai; maar het resultaat was over 't geheel van weinig beteekenis. Men kreeg meestal nietszeggende antwoorden, soms in 'tgeheel geen bericht, en de toestand bleef immers zooals hij was. Zeker hebben de klerken en het mindere personeel veel van hunne wenschen ingewilligd gezien ; maar als de „tevredene" zegt dat de deur, toegaDg gevende tot den rang van commies, voor de klerken „wagenijd" werd opengezet door den heer Pop, dan meen ik, dat hier van een zeer krasse overdrijving sprake mag zijn. Vreemd althans, dat toch zoo weinig klerken door die wagewijd openstaande deur gaan naar het door hen begeerde terrein. En waar staat, dat de herziening der salarisregeling van directeuren en commiezen in bewerking is ? Hoe zal die zijn ? Om daarmede zich nu blij te maken is wel wat voorbarig, lijkt me toe. Een feit is 't dat er wanverhoudingen bestaan tusschen de tractementen, aan verschillende rangen verbonden. Wat de instelling van Comm : ssies van onderzoek en advies bij straffen aangaat, moet ik toestemmen, dat dit au fond uitstekend is; maar ■waarom nu een half ei gegeven, terwijl een heel was te missen ? Zooals de zaak nu is, hangt alles ten slotte van de genade van den Directeur-Generaal af. Dat de Directeur-Generaal de bekende dienstorder betreffende vakvereenigingen schoorvoetend heeft ingetrokken, is naar mijn vermoeden een gevolg van de opinie, die de tegenwoordige Minister daaromtrent had. M. i. had de heer Pop zijn voordeel kunnen doen met de vakvereenigingen te erkennen. Hij moge nog zoo scherp van verstand zijn, als wordt beweerd, en nog zoo spoedig des Pudels Kern Kunnen ontdekken, de personeelstoestanden in ons vak zijn zoo ingewikkeld, dat een vreemdeling als de heer Pop was, niet te veel vooi lichting kon krijgen. De „tevredene" vindt, dat de verzwaarde eischen, welke gesteld worden aan commiezen ie klasse om hoofdcommies te worden, in het belang zijn van den dienst en van bekwame ambtenaren. Het wil mij voorkomen, dat hier weer eene deur geopend wordt voor bevoorrechting, knoeierij en oogendienarij. Dat deze maatregel alleen gelaakt wordt door gepasseerden is eene bewering van „tevredene", welke wel eenig nader bewijs zou behoeven. Ik wil den „tevredene" eene enkele grief noemen, die vele ambtenaren hebben. Dat is het benoemen van personen buiten het vak tot hooge betrekkingen. Het feit dat een paar verdienstelijke algemeen geachte hoofdambtenaren zich gedwongen gevoelden den dienst te verlaten. Dat was „de groote volksverhuizing" in 1903, waarbij aan persoonlijke belangen van ambtenaren niet werd gedacht; doch alles werd gedaan z.g. terwille van den dienst en in verband met de personeelsformatie op de kantoren. Eene formatie, welke nu reeds door eene andere is vervangen en die de schatkist duur kwam te staan. Verder dat de vrijheid van drukpers bij den post- en telegraafdienst niet meer kan bestaan. Den bestuurders van den Bond van klerken werd aangezegd, dat zij verantwoordelijk waren voor stukken in het orgaan van dien Bond geplaatst, en welke den heer Pop niet aanstonden. Zoo werd immers ook de post- en telegraaf-ambtenaar, die zitting had in htt bestuur van den „Rechtstoestand verantwoordelijk gesteld voor de stukken in het orgaan van deze Vereeniging en bedankte deze als lid I Heeft de „tevredene" wel opgemerkt, dat in geen eniel vakblad iets voorkomt wat ook maar zweemt naar eene afkeurende critiek op de
daden des heeren Pop? En toch, mijnheer, zijn er veel ontevreden ambtenaren. Hoe zou dat zoo komen ? Nog wil ik iets zeggen over het aanstellen van hulptelegrafisten op een salaris, waarvan niemand leven kan. Het zal met hen gaan, als met de klerken; origineel aangesteld voor ondergeschikte werkzaamheden zullen er zich personen voor aanmelden van flinke ontwikkeling, die den dienst in zijn geheel zullen leeren en dan weer een nieuwe klasse van ontevredenen zullen vormen. Ten slotte haalt de „tevredene" deze woorden van den heer Pop aan: „Kort gezegd, zal ik zooveel mogelijk door eigen voorbeeld en vooral ook door samenwerking, zelfgewilde plichtsbetrachting pogen te verkrijgen". Dus zelfgewilde plichtsbetrachting bestond er niet bij de ambtenaren vóór het optreden van den Directeur-Generaal? En wanneer is van samenwerking gebleken ? Zeker niet bij het niet erkennen der vakvereenigingen. Ik besluit met de woorden van den „tevredene", welke betrekking hebben op het verzwijgen van zijn naam, zij het dan ook om andere redenen. IJ