Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem ; Gelet op de Drankwet' Brengen ter openbare kennis, dat is ingekomen een verzoekschrift van : Wilhelmina Geertruida Reesink, wed. van H. M. Berensen, om vergunning tot verkoop van sterken drank, in het perceel aan de Oeverstrat no. 51a. Arnhem, 1 Maart 1906. Burgemeester en Wethouders voornoemd, A. R öell. De Secretaris, A. J. Kronenberg. Burgemeestet en Wethouders der gemeente Arnhem ; Gelezen het besluit van Gedeputeerde Staten dd. 9 Januari j.l., no. 83, houdende toezending van een uittreksel uit het Koninklijk Besluit van 28 December 1905, no. 20; Brengen ter openbare kennis, 1°. dat de gemeente Arnhem met ingang van 1 Mei 190Ó is aangewezen als eene der gemeenten wa&.r het, ingevolge artikel 47 van de Diankwet, verboden zal zijn, zonder toestemming van den Burgemeester, in eene localiteit waarvoor door Burge.meester en Wethouders eene vergunning voor den verkoop van steken drank in het klein of een verlof voor den verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan stetken drank, voor gebruik ter plaatse van verkoop is verleend, vrouwelijke personen (met uitzondeling van de inwonende echtgenoote en de inwonende dochters van den houder der vergunning of van hel verlof) gedurende de uitoefening van het bedrijf dienst te laten doen of van wege den houder van de vergunning of van het verlof aanwezig te doen zijn. 2°. dat formulieren voor het aanvrager van de toestemming van den Burgemeester, verkrijgbaar zijn ten buree'e van den Commissaris van Politie, ahvaar desverlangd tevens nadere inlichtingen worden verstrekt. Arnhem, 1 Maart 1906. Burgemeester en Wethouders i'oor :oema, A. Röell. De Secretaris, A. I. Kronenberg. Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem, Gelet op de Drankwet; Brengen ter openbare kennis, dat zijn ingekomen verzoekschiiften : r. van C. A. F. van Eijmeren, om verlof tot veikoop van aicoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank en \an alcoholvrijen drank, voor gebruik ter plaatse van verkoop, in het perceel aan de Singelstraat no. 87 ; 2. van Helena Neijenhuis, weduwe van J. V». Ratering, 0111 vergunning tot verkoop van steiken drank in het klein, in het perceel aan den Westervooi t^chen dijk no. 64 ; 3 van C. M. Nieuwenhuis, om vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein, voor gebruik ter plaatse van verkoop, in het perceel aan de Oostpeterstraat no. 37. Arnhem, 27 Februari 1906. Burgemeester en Wethouders voornoemd, A. Röell. De Secretaris, A. j. Kronenberg. Kamers van Arbeid. Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem ; Brengen ter openbare kennis, datjbij beschik • king van|den Minister van Binnenlandsche Zaken
, d.d. 14 Februari j.l., no. 640, is bepaald, dat de j periodieke verkiezingen van leden der Kamers van Arbeid voor de B o u w b e d r ij v e n en voor de Confecti ebedrijven zullen plaats hebben op Dinsdag 27 Maart 1906 en de herstemmingen, zoo noodig, op Dinsdag 3 April d.a.v. Arnhem, 20 Februari 1906. Burgemeester en Wethouders voornoemd, A. Röell. De Secretaris, A. J. Kronenberg. Burgemeester en Wethouders der gemeente Arnhem ; Gelezen het schrijven van den Ijker, Chef van dienst te Arnhem dd. 26 Februari 1906, «o. 35! Brengen ter openbare kennis : dat de dagen en uren waarop in 1906 het ijkkantoor alhier voor het publiek zal zijn^eopend, zijn geregeld als volgt: 1. gedurende den termijn : 3 Maart—24 Augustus 1906: Op Maandag 5 en Dinsdag 6 Maart; » »» 26 „ „ 27 ,, „ Dinsdag 17 en Woensdag 18 April ; „ Maandag 30 April en Dinsdag 1 Mei; ,, 21 Mei en „ 22 „ ; „ „ 11 Juni en „ 12 Juni; 2 Juli en „ 3 Juli; 23 Juli en „ Z4 Juli ; 30 Juli er. „ 31 Juli; „ „ 13 Augustus en „ 14 Augustus; telkens van 9 tot 3 uur ; 2. na 24 Augustus 1906 en tot nadere kennisgeving op Dinsdag en Vrijdag van iedere week, telkens van 9 tot 1 uur; Arnhem, 28 Februari 1906. Bu gemeester en Wethouders voortioemd, A. Röell. De Secretaris A. J. Kronenberg.
"ARNHEMSCHE COURANT. van Vrijdag 2 Maart 1906. TWEEDE BLAD. BEKENDMAKINGEN.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1906/03/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096056:mpeg21:p005
"Arnhemsche courant". Arnhem, 1906/03/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096056:mpeg21:p005
Gisteren werd behandeld de zaak van T. F. V. G., een Italiaansch handelsreiziger uit Magnone. Indertijd door de Rechtbank te Amsterdam wegens diefstal lot 3 jaar gevangenisstraf veroordeeld, werd dit vonnis door het Amsterdamsche Gerechtshof bevestigd. De Hoog^ Raad verwees echter 111 cassatie deze zaak naar het Hof alhier. In Dec. 1904 heeft G. zich onder een valschen naam geïntroduceerd bij den wijnhandelaar A. v. d. H. te Amsterdam. Hij beweerde procuratiehouder te zijn van een firma in Bari en naai Amsterdam gekomen te zijn, om bij een wijnhandelaar aldaar een soort agentschap in Italiaansche wijnen te plaatsen. V. d. H. ging op het aanbod in en een soort concept-contract werd opgesteld. G. zou v. d. H. een aantal proefflesschen sturen, later zouden 20 fusten wijn volgen a. . .. f4 per HL., een magazijn moest gehuurd worden enz. enz. Onderwijl was G. in den familiekring van v. d. H. opgenomen en kwam hij bijna iederen avond dezen bezoeken. Op 22 Dec. kwam hij ook op het kantoor bij v. d. H., juist toen dezt met zijn boekhouder afrekende en f qo in zijn brandkast sloot. Na even gesproken te hebben gingen v. d. H. en G. weg, waaibij de eerste den sleutel van de brandkast in dei zak van zijn overjas stak. G. bracht den verderen avond bij v. d. H. thuis door. Gedurende dit bezoek heeft hij zich echter tweemaal weten te verwijderen naar de gang, waar aan een spijker de sleutels van het kantoor en aan den kapstok v. d. H's overjas met den brandkastsleutel hing. Eenmaal ging G. uit zijn oveijas wat geld halen, want er moest een flesch wijn gehaald worden om te keuren, en de tweede maal g'.ng G. weg, omdat er een Indische dame op bezoek kwam. De president wijst hem door middel van den tolk (het geding werd in het Fransch gevoerd) op het zonderlinge van deze handelwijze. G.
beweert echter, dat hij hoopte eenige oogenblikken alleen te kunnen zijn met juffrouw Greta, de kinderjuffrouw, wat volgens hem dan ook gelukt is. Het meisje ontkent verontwaardigd iels met G. uit te staan te hebben, maar een feit is het, dat zij hem het adres van haar ouders op schrift heelt gegeven. Om half elf ging G. weg en omstreeks half een kwam hij in zijn hotel, het hotel de 1'Europe. Den volgenden morgen, toen de boekhouder de sleutels van het kantoor kwam halen waren deze weg, maar tot zijn verbazing vond hij er een in de brievenbus, 's Middag» wilde de heer v. d. H. iets betalen, maar kwam toen tot de ontdekking, dat de .brandkastsleutel weg was. Nadat de brandkast met een reserve-sleutel was geopend, bleek het, dat de f 90 verdwenen waren. De verdenking viel op den boekhouder, tegen wien dan ook eene instructie is geopend. Aan G. dacht niemand, ook niet, toen hij v. d. H. schreef, dat hij plotseling naar Berlijn was afgereisd. Eerst later begon men G. te verdenken, vooral toen de beloofde proefflesschen uitbleven. Ongeveer een maand daarna ontmoette v. d. H. den Italiaan in den Haag. Deze kwam op hem toe, vroeg of de proeiflesschen al gearriveerd waren en stelde voor samen naar een restaurant te gaan. v. d. H. vond dit goed, maar waarschuwde onderwijl de politie, die G. arresteerde. Het onderzoek heeft aan het licht gebracht, dat G. een eerste avonturier is. Hij spreekt verschillende talen, is overal geweest en is reeds meermalen in andere landen voor diefstallen en oplichterijen veroordeeld. G. heeft ook in relatie gestaan tot het Russische gouvernement. Hij had n.l. ontdekt, dat eene Luiksche firma te Antwerpen eenige schepen met wapenen uitrustte voor Japan bestemd. G. ging naar den Haag, om daar het Russische gezantschap met een en ander in kennis te stéllen. De gezant was echter in Wiesbaden, daarom stelde G. zich in verbinding met het Russische consulaat te Rotterdam. De Russische vice-consul, als getuige gedagvaard, laat echter weinig los, maar toch blijkt, dat vanwege het Russische gezantschap de reis- en verblijfkosten van G. zijn betaald. Voorts heeft G. in verschillende plaatsen van ons land zich onder allerlei namen opgehouden, maar naar Berlijn is hij niet geweest. De proc.-gcneraal wees er in zijn requisitoir op, dat de diefstal gepleegd moet zijn door den boekhouder van v. d. H., of door G. De eerste heeft zijn alibi kunnen bewijzen, maar G. heeft niet voldoende kunnen staven, dat hij van half elf tot half een in „Mille Colonnes" is geweest, zooals hij beweert. Spr. gaat nogmaals in bijzonderheden het verloop der gebeurtenissen na en wijzende op het ongunstig verleden van bekl. requireert hij veroordeeling tot 4 jaar. (Als de verdediger opmerkt, dat het O. M. niet in hooger beroep is gegaan, zoodat thans door het O. M. geen hoogere straf kan gerequireerd worden, brengt de proc.-generaal zijn requisitoir terug op 3 jaar. De verdediger, mr. v. Gigh uit Amsterdam, wijst erop, dat deze zaak een voortdurend pleidooi is voor de stelling, dat de advocaat reeds in de instructie den verdachte terzijde gesteld moet worden. Dan toch zou niet 7 maanden gewacht zijn, eer men eing onderzoeken of het door bekl. geleverde alibi op waarheid berustte. PI. protesteerde tegen de stelling van den proc.generaal, dat öf bekl. of de boekhouder de schuldige moet zijn. Dit is bovendien de vraag niet. De quaestie is alleen voor de verdediging: zich zelf te verdedigen. Pl. beweert, dat het O. M. alleen heeft kunnen bewijzen, dat bekl. niet in de onmogelijkheid is geweest den diefstal te plegen, meer niet. Pl. toont aan, dat G. niet uit geldgebrek behoefde te stelen, want toen hij op 21 Nov. het hotel Terminus te Parijs verliet had hij ongeveer f 1400 in zijn bezit, die hij gedurende zijn verblijf aldaar in bewaring had gegeven. Dat bekl. niet naar Berlijn is gegaan, kan men hem niet ten kwade duiden, want in Utrecht ontmoette hij een spion, die hem voortdurend op de hoogte hield van de wapenladingen te Antwerpen. De inlichtingen, die deze man hem verstrekte,
waren van dien aard, dat hij zijn reis afbra en den Russischen consul te Rotterdam opzocht. Ook de andere verzwarende omstandigheden worden achtereenvolgens in een zeer uitvoerig pleidooi weerlegd. Zoo wijst pl. er b.v. op, dat het al te dwaas is, om aan te nemen, dat G. na den diefstal den kantoorsleutel weer bij v. d. H. in de brievenbus zou gedaan hebben. Ook is G. niet alleen in de gang geweest, daar uit alles blijkt, dat hij gedurende zijn korte afwezigheid met Greta samen is geweest. Zelfs is niet bewezen, dat de sleutels van het kantoor nog op hun plaats hingen, toen G. bij v. d. H. op bezoek kwam; niemand heeft ze gezien. Waar niets is bewezen, meent spr. dat vrijspraak zal moeten volgen. Na re- en dupliek wordt de uitspraak bepaald op 15 Maart a.s.
"RECHTSZAKEN. Voor het Hof.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1906/03/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096056:mpeg21:p005
Niet zelden geldt tijdelijk als dwaalweg wat naderhand als heirbaan wordt gebruikt. Vrijdag 2 Maart. Musis-Sacrum, Piano-avond te geven door den pianist Mark Hambourg, 8 u. Zaterdag 5 Maart. Place Royale, Schaakv. 8 u. Stadsschouwburg. Paddestoelen van Willem Schürmann, door het Rotterdamsch Tooneelgezelschap. „Artisten zijn andere dan gewone menschen, zij moeten vrij zijn, mogen het geluk, desnoods het leven van anderen opofferen, wanneer het doel maar mooi is". — „Paddestoelen zijn mooi, mooier dan bloemen, hun kleur en lijnen zijn prachtig, maar één paddestoel kan een groote boom vernielen". Ziedaar de beide thesen, als we ze zoo noemen mogen, die de hoofdgedachte vormen in het stuk van Schürmann, dat zijn naam ontleent aan den tweeden zin. Over de bedoeling van het stuk, dat gisteravond voor een zeer talrijk en aandachtig luisterend publiek is opgevoerd, kan geen twijfel bestaan. De schrijver heeft ons willen laten zien de gevolgen van het hartclooze egoisme van die kunstenaars, die alles aan hun, vaak vermeend, belang opofferen, de gevolgen van daden, die vaak in het leven voorkomen, dikwerf goed gepraat worden onder den dekmantel van de artisticiteit van den bedrijver, maar in hun gevolgen èn voor hem èn voor zijn omgeving van grooten invloed zijn. We morden verplaatst in hel gezin van Lodewijk Kasteelen, een schrijver die succes heeft, langen tijd gelukkig getrouwd is, twee kinderen heeft en zoo juist een groot boek voltooid heeft onder den invloed en met medewerking van Therèse Quaries, Haar invloed op hem is groot, zóó dat het heel wat moeite kost aan Trine, zijn vrouw, Verbrugge, zijn vriend, en Suze, zijn dochter, om hem te doen beloven dat hij haar zeggen zal dat ze niet meer terug moet komen. Een gesprek tusschen Lodewijk en Therèse leidt tot die verklaring, maar 't is den toeschouwei duidelijk, vooral door zijn zeggen „ik kan je niet missen", dat zij elkaar terug zullen zien. In het tweede bedrijf wonen ze samen, maar bij hem is de fut er uit. Wat hij schrijft, krijgt hij terug en alle redeneeringen van Therèse, dat hij streven moet naar het hoogere, dat hij het verleden vergeten moet, kunnen zijn zelfverwijt en wroeging niet 't zwijgen opleggen over zijn daad : het verlaten van zijn kinderen. En zijn stemming wordt er niet beter op wanneer Verbrugge hem komt vertellen dat hij trouwen wil met Trine, die eerst weigerde, maar nu in een scheiding met Lodewijk toestemt. Een is er die Therese steunt in haar pogingen om het verleden te vergeten, Lodewijk's vroegere vriend Detwold, voor wien een jonge vrouw met wie hij leefde, zich van kant heeft gemaakt en die nu, na 10 jaren niets te hebben uitgevoerd, zich weer tot schrijven geroepen voelt en Lodewijk
vertelt dat hij ook weer moet gaan werken, dat Therèse zijn muze is, die hem reeds eenmaal tot een artistieke daad aanspoorde. Ook zegt hij dat een vrouw vroeger op hem invloed heeft gehad, een artistiek aangelegde vrouw, die hem het klein-burgerlijke van zijn maitresse deed zien, hem daardoor van haar vervreemdde, waarom zij zich van kant maakte. En een analoog geval heeft Lodewijk immers: zijn goede zorg -vrouw heeft hem nooit kunnen volgen in zijn aspiraties, hij had een muze noodig, eene die stond boven kleine burgermans-begrippen. Dat is Therèse voor hem geweest, zij heeft een goeden invloed op zijn werk uitgeoefend. Maar al haar smeeken helpt haar niet: Lodewijk wil nog eenmaal Trine spreken om zich te overtuigen of hij het verleden geheel vergeten heeft. En in een meesterlijk opgezet en volgehouden gesprek schemert zijn ontevredenheid met het leven van nu door, zegt hij zelfs dat hij Trine noodig heeft om het hooge in de kunst te bereiken. Maar zij, die een aanzoek van Verbrugge gehad heeft, komt nu op voor de rechten van haar en haar kinderen, zich nog eens door hem als voetveeg laten gebruiken, daar bedankt ze voor. Lodewijk gaat en vanaf dat oogenblik zinkt hij al dieper en dieper; Therèse verwijt hij heel veel en haar en zijn vriend Detwold verkondigt hij ten slotte de theorie van de paddestoelen nog eens : zij drieën zijn zoo, parasieten, die niet gevraagd hebben naar anderer geluk, die de verantwoordelijkheid voor hun daden niet gevoeld, de gevolgen niet overdacht hebben. Dat is, ontdaan van alle bijwerk, den loop van het stuk. In heel veel opzichten is de schrijver erin geslaagd, zijn bedoeling duidelijk te maken, overtuigend heeft hij de gevolgen van daden op den voorgrond gebracht en dat hij de door hem ontwikkelde theorie met de kracht der overtuiging, op meer dan een oogenblik met groote warmte verdedigde, heeft ongetwijfeld mede in hooge mate de belangstelling voor dit werk gaande gemaakt. Toch komen bij het overdenken van de ontvangen indrukken, eenige bezwaren boven. Sommige tooaeelen zijn gerekt, dan wordt er veel gepraat, soms te veel, wat eenigszins schade doet aan den gang. Ook zijn er enkele effecten, vooral in het slot van het tweede bedrijf, die wat theatraal zijn. En het slot geeft geen bevrediging. Wat er van de drie personen, die in de eerste plaats de belang-stelling hebben gaande gemaakt: Therèse, Lodewijk en Detwold worden zal, blijft een open vraag. 'tSlot doet denken Jaan Ibsen, zooals er trouwens meer is dat de herinnering aan den grooten Noorschen dichter wakker roept. Maar ook niet meer dan de herinnering, want bijna uit dit geheele stuk spreekt iets individueels, dat niet zoozeer gelegen is in het conflict zelf, als wel in de uitwerking daarvan, in de karakterteekening, in het ontwerpen van vooitreffelijke tooneelen. Van alle personen is de teekening scherp omlijnd, aan hun bedoelen kan geen twijfel bestaan ; Lodewijk, Trine Verbrugge, Detwold — men kan zich derge lijk menschen denken. En ook Therèse is aannemelijk, al rijst omtrent deze figuur eenige twijfel. Want zij, die haar eigen man in den dood heeft gedreven, die den dood van een vrouw (de maitresse van Detwold) op haar geweten heeft, die haar dochter naar een kostschool zendt en nu ten slotte Lodewijk weder onder haar invloed tracht te krijgen, die zoo gaarne de muze wil zijn van een dichter en in zich meent te voelen de kracht hem tot groote daden aan te zetten — die vrouw, doet zij dat alles bewust, verdient zij den naam „slet", waarmee Trine haar noemt, is zij zich zelf het motief van haar handelingen bewust ? We gelooven het niet, meenen veeleer dat zij een van die wezens is, die parasiet zijn, zich vastklampen aan iemand, in wien zij wat groots vermoeden, voorloopig althans met een zuiver idieële bedoeling, niet de gevolgen overziende van haar daad, maar niet handelende uit slechtheid of uit zin om kwaad te berokkenen. Toch ware het wellicht beter geweest, de motieven van haar handelwijze scherper te doen uitkomen. Voortreffelijke tooneelen bevat dit stuk, momenten prachtig van visie, scenes die niet nalaten grooten indruk te maken. In de beide eerste bedrijven zijn er zoo, maar het derde spant de kroon, vooral het groote tooneel tusschen Lodewijk en Trine, waar beider karakters zijn neergezet met een van ongemeen talent getuigende duidelijkheid, waar Schürmann een tooneel heeft geschreven, dat kortweg voortreffelijk is. En ook in het bijwerk — we denken aan het tooneel tusschen Trine en haar broer in III — zijn mooie dingen, die mede dit tooneelwerk maken # tot een, dat de groote belangstelling, die het ondervindt, verdient. Over de vertolking kunnen we ditmaal zeer kort zijn : ze was in alle opzichten uitmuntend. De kleinere rollen werden goed vertolkt, de grootere waren in handen van beproefde krachten. Mevr. Kerckhoven—Jonkers (Trine), mevr. Tartaud—Klein (Therèse), Tartaud (Lodewijk) en Nico de Jong (Detwold) — zij allen hebben hun naam hoog gehouden. Vooral de drie eersten hebben hun moeilijke rollen gespeeld met groot meesterschap, eenmaal te meer bewijzend welke uitstekende krachten!het gezelschap in hen bezit. Een talrijk publiek heeft na ieder bedrijf hun door herhaald teiugroepen van zijn waardeering en ingenomenheid getuigd. Kr. Het „Nieuwsbl. van het Noorden" maakt eenige juiste opmerkingen over de eigenaardige samenstelling van de nationale commissie ter huldiging van Nederland's grooten dichter Willem Bilderdiik. De commissie bestaat uit ruim honderd leden. Liberalen en anti -revolutionnairen, Christelijkhistorischen en Roomsch -katholieken zitten in bonte rij dooreen. Nederlanders met elkaar! Wat echter bevreemding wekt is het verschijnsel, dat de Bilderdijk-vereerders slechts in Holland en Utrecht te vinden zijn geweest. Een heel enkele Gelderschman is er bij, één persoon uit Overijsel, een uit Groningen en verder geen Drent, geen Fries, geen Zeeuw,
één uit Brabant, geen inwoner van Limburg. Het is hier weer de oude fout, waarin men in Holland dikwijls vervalt. Boven Zwolle en beneden de Maas, dat zijn wingewesten, die menschen rekenen niet mee, nu ja, belasting betalen dat mogen ze wel, maar intellect vindt men daar in die buitenprovinciën toch niet, en leden voor de een of andere nationale commissie behoeft men daar niet te zoeken. — * Door de „Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding" wordt een prijsvraag uitgeschreven voor een wandel- en een avondcostuum (soiréetoilet) beantwoordende aan de eischen der reformkleeding, alles nader omschreven in het programma. De prijs bedraagt voor ieder der ontwerpen f 100. De jury bestaat uit mevr. de Wilde—Fockema te Arnhem; mevr van Leeuwen—Ledeboer te Hilversum; mevr. Soff—van Deventer, mevr. van Someren Brand, mevr. Posthumus Meyjes— Hofstede de Groot te Amsterdam ; mevr. de Feyfer te Bathmen; mevr. Bouman—de Lange te Scheveningen ; mad. de Vroye te Parijs; de heeren Elles te Santpoort, van den Bosch te Bloemendaal, Hobbe Smith en Toorop te Amsterdam. De antwoorden moeten vóór den isten Mei 1906 inkomen aan, het bureau der Vereeniging Dreef 20 Haarlem. — Voor den tooneelwedstrijd door de Vereeniging „J. J. Cremer" te Haarlem uitgeschreven, een wedstrijd waarbij alleen blijspelen in drie bedrijven zullen worden opgevoerd, zijn] als prijzen uitgeloofd : eereprijs voor het beste oorspronkelijk Nederl. blijspel; eereprijs voor de beste Nederl. uitspraak. Voor de beste opvoering: eerste prijs: een gouden medaille en f 250; tweede prijs: een verg. zilveren medaille en f 125 ; derde prijs :^een verg. zilveren medaille en f 50; vierde prijs: een verg. zilveren medaille. Een bijzondere prijs voor de (het) verst komende kamer of gezelschap. Een personeele prijs voor den besten tooneelspeler. Een personeele prijs voor de beste tooneelspeelster. — Ook Isalberti is voor het volgend jaar bij de Italiaansche opera geëngageerd. — De bijna 79-jarige uitgever en boekdrukker, de heer H. A. M. Roelants, te Schiedam, herdacht gisteren zijn 60-jarige werkzaamheid als hoofd der alom welbekende uitgevers- en drukkerij zaak. — Een blijspel van onzen|landgenoot Martin Liket, „De weduwe^Hansen" is naar de „Tel." meedeelt, met succes in den Vlaamschen schouwburg te Antwerpen opgevoerd. — Chevillardjieeft Schumann's op.-58 Skizzett voor orkest gezet. („Vad.") — Strauss' Salome na Dresden voor 't eerst in Breslau opgevoerd, heeft ook daar een stormachtig succes gehad. Herhaaldelijk werd Strauss voor het voetlicht geroepen. — Nu weer heet het, dat Maxim Gorki te Hamburg is gezien en dat hij de opvoeringeji van zijn Kinder der Sontie te Berlijn wil bijwonen, — Saint Saëns is te Monte-Carlo als pianist opgetreden met Beethoven's es-dur concert. De grijze meester werd stormachtig toegejuicht. — Felix Weingartner leidde Dinsdag jl. te London de eerste uitvoering aldaar van zijn G.dur slnfonie en behaalde een enorm succes. Het publiek, dat Queens Hall geheel bezet had, riep den genialen dirigent meer dan twaalfmaal terug. (Tel.) — Bij de firma W. L. & J. Brusse, te Rotteidam, is verschenen : 10. „Het Staatstoezicht opde Volks ge zondheid", door Diopter; 20. Woningtoestanden in Neder1 a n d", cijfers en graphische voorstellingen, bewerkt naar de woningstatistiek van 31 December 1899, van wege de „Sociaal-technische Vereeniging van democratische Ingenieurs en Architecten."
"KONSTEN, LETTEREN, WETENSCHAPPEN.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1906/03/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096056:mpeg21:p005
Haar armen, die zij om hem heen had geslagen, hielden hem stevig vast, zij had haar oogen gesloten, haar gezicht rustte tegen zijn hals, een lachje speelde om haar lippen. Zij zag er bijna uit als een beschonkene. En ze was ook dronken van liefde, van verbeelding van een toekomst vol geluk, van volkomen vertrouwen. Doordat zij haar oogen gesloten hield, zag zij niet het gezicht' van Franz, toen zij zeide dat :ij zich kleeden wilde zooals zij hem het beste beviel, ook niet den verachtelijken trek bij dat „hem 't beste beviel". Beviel zij hem dan ? Terwijl zij tegen zijn borst leunde, een en al liefde, zachtheid en zaligheid, voelde hij slechts haar groote plompe figuur. Terwijl zij er over spiak hoe de toekomst zou zijn, wanneer zij man en vrouw zouden zijn, gingen zijn gedachten veel verder en hielden zich bezig met de vraag die hij had willen oplossen, straks toen hij haar zijden kousen gezien had en gehoord had wat de baton van plan was inet haar uit te voeren. Het bloed steeg hem naar hel hoofd. En de dag kwam hem weer in de gedachte, toen hij Eberhard onder aan de trap ontmoet had. Wat had hij toen ook weer gedacht ? Dat men met een kapitaal, aal men heeft, speculeert. Daar lag zij nu, als vastgeklonken aan zijn borst. Een voorwerp, niet anders dan zijn eigendom ; iets waarover hij beschikken kon naar eigen goedvinden. Hij keek op haar neer met een boozen blik.
Begreep zij dan heelemaal niet, hoe de zaken eigenlijk stonden? Verbeeldde zij zich nu werkelijk, dat hij, omlat zij op hem verliefd was ... Daarom bleef zij nu aan hem hangen en legde beslag op hem, alsof hij haar al geheel toebehoorde. Eigenlijk had haar vertrouwen hem moeten treffen - maar dat was niet zoo. Integendeel, het verveelde hem hoe langer hoe meer; 't kwam hem voor als een lasi. Zoo kinderachtig als zij deed — werkelijk dat ergerde hem. Met een kort: „Nu, adieu" rukte hij zich los. Toen zij de oogen opsloeg, lachte hij vriendelijk : hij was zichzelf weer meester. Hij drukte haar de hand: „Ook nog wel bedankt voor dat van gisteren; 't was eigenlijk veel te veel." Toen ging hij, zonder verder om te zien, de kamer uit, de gang door en verdween door de deur. Al waren hem op dit oogenbhk duizend duivels in den weg getieden, zij zouden hem niet hebben tegengehouden daarheen te gaan, waarheen hij nu, zoo uit de armen van Adelgunde, ging, gaan moest • naar Anna Klebschmann. Ja, hij moest naar hei meisje, hij moest. Nog nooit in zijn leven had hij zoo duidelijk als op ditoogenblik gevoeld, wat zij in zijn leven beteekende. Eergisteren, Zondag, toen hij met haar een uitstapje in het Grünewald maakte, met haar bij Onkel Tom gesoupeerd had, en later met den trein van Zeklendorf was teruggekeerd — toen had hij zich uitstekend met het meisje geamuseerd. Vandaag was het meer dan behoelte aan een praatje, dat i.em naar haar toedreef: vandaag was het i.oodig. Hij voelde de behoefte het kleine sympathieke figuurtje in zijn armen te drukken, nadat het groote lichaam van Adelgunde, die het toeval o,) zijn levensweg had geplaatst, aan hein had gehangen. Hij had het noodig met het kleine kikige persoontje over alles en nog wat te spreken, nadat hij tegenover de andere, met wie eigenlijk niet te praten was, al
wat hem op het hart lag, had moeten verzwijgen. Vlug ging hij naar haar toe. De anders zoo kalme Kurschanski was werkelijk onrustig. Wat hij heelemaal niet voor mogelijk had gehouden, dat hij verliefd zou kunnen vorden — 't was dan toch mogelijk: hij voelde werkelijk zoo iets van liefde voor Anna. En een ding wist hij zeker en beslist, dat zijn natuur hem daarheen dreef, waar hij nu naar haar toe ging en dat bij de andere, bij Adelgunde, alles onnatuurlijk aan hem was. Water, dat de laagste plaatsen opzoekt, een boom die naar boven groeit volgen niet meer elementair de wetten van de natuur, dan een mensch, die die omgeving opzoekt, waaraan zijn aard zich het best aanpast. Terwijl Franz zijn weg vervolgde, was Adelgunde naar het zwarte kabinet, naar Elvira, teruggegaan. Zij had zich in stilte al voorbereid op verwijten over haar lang wegblijven. Maar niets van dien aard hoorde zij. Juffrouw Elvira zweeg en bleef zwijgen. Het eenige waardoor zij liet bemerken dat zij de afwezigheid van de andere wel gemerkt had, misschien wel over de reden daarvan gedacht had, was de blik dien zij op Adelgunde liet rusten, een zwijgende, onderzoekende blik. De donker violette japon lag al over een stoel uitgespreid. Juffrouw Elvira beduidde haar dat ze h&ar daagsche japon moest uittrekken. Zij deed dat met een enkele handbeweging zonder te spreken. En aangezien zij niet sprak, zeide natuurlijk ook de ander geen woord. Zonder te spreken bewogen de beide vrouwen zich door het vertrek. Met een kleur van schaamte op haar gezicht, half uitgekleed stond de eene midden in de kamer. De japon in beide handen, sprong de ander op een stoel, hief de japon boven Adelgund's hoofd en liet haar vervolgens over haar heen vallen. Ritselend als de bladeren
onder een zachten wind, vielen de plooien langs de gestalte. Schouders, hals en armen staken in hun wel grove, maar mooie, naakte vormen schitterend af tegen de donkere kleur der japon. Met een sprong stond Elvira van den stoel weer op den grond. Zij stond voor Adelgunde, en zij trok en deed aan de japon, nu eens aan deze zijde, dan weer aan gene, zij streek de plooien glad. Toen richtte zij zich weer op, altijd nog zwijgende, met haar groote, ronde, bruine oógen Adelgunde beschouwend, haar onderzoekend, bijna als 't ware de lijnen van haar lichaam in haar gedachten prentend, zoodat het niet duidelijk was of zij haar werk beschouwde of de vrouw of beiden te zamen. Vervolgens noodigde zij met eene zwijgende handbeweging zoodat het werkelijk den indruk kreeg alsof zij onder een invloed stond, die haar de woorden in den mond deden besterven, Adelgunde uit op den stoel te gaan zitten. Uit haar taschje haalde zij die dingen, t die noodig zijn voor het opmaken van het haar. Zij ging achter Adelgunde staan, maakte de zware wrong los, waarin heur haar achter op het hoofd was samengevat. Onwillekeurig ontsnapte haar een zucht toen het prachtige zwarte haar uiteenviel en over hals en rug de figuur van haar die daar zat, bijna tot aan de voeten bedekte. Als door bewondering aangegrepen, woelde zij met haar vingers in het volle haar, wikkelde het om haar arm zóó dat zij Adelgunde pijn deed en een lichte kreet van verbazing en van smart haar ontsnapte. Toen trok zij het gezicht van Adelgunde naar zich toe. Haar oogen boorden als 't ware in Adelgunde's gezicht. De lippen van de groote vrouw waren smartelijk vertrokken ; daardoor kreeg haar gezicht een nieuwe, zachte, bijna roerende uitdrukking. (Wordt vervolgd.)
"Zwarthout. 46) Naar het Duitsch van ERNST VON WILDENBRUCH.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1906/03/02 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096056:mpeg21:p005