Bij de vele andere reeds aanwezige, is er een mieuwe oorzaak van verdeeldheid en twist in den boezem der sociaal-democratische partij gekomen door de Kamerdebatten (Jer vorige week over het ontwerp-arbeidscontract. Het Agitatie-comité in zake Arbeidswet en Arbeidscontract, zelfs door partijgenooten in de Kamer gedesavoueerd, laat zich het verwijt van misleiding der arbeiders begrijpelijkerwijze niet aanleunen. Zondagmiddag is te Utrecht een vergadering gehouden, zooals de voorzitter de heer Verdorst mededeelde, in verband met de behandeling van het ontwerp in de Kamer, — al bestond reeds het plan tot het houden eener vergadering, — tot bijwoning waarvan mr. Troelstra was uitgenoodigd, „omdat wel het een en ander aan zijn adres gezegd zou worden", maar die kennis had gegeven, onmogelijk aanwezig te kunnen zijn. De heer Tak, die het voornemen had te kennen gegeven tegenwoordig te zullen zijn, had later doen weten niet te kunnen komen, en de heer Schaper was niet uitgenoodigd, „daar zijn meening algemeen bekend is." Het oordeel van het comité over het gesprokene in de Tweede Kamer werd vertolkt door de heeren Ossendorp en Spiekman. De eerste verklaarde ronduit, dat het Comité gerekend had op warme verdediging door de soc.-dem. Kamerclub, maar het was in in dezen zeer teleurgesteld. Na eene weerlegging van hetgeen vooral de heeren van Nispen en Drucker aan de leiders der agitatie tegen het Arbeidsoóntract verweten hebben, werd aan de redenen van „teleurstelling" door den spreker als volgt uiting gegeven : „De rede van Tak in de Kamer was gued, doch het slot er van, waarin hij verklaarde dat de houding der soc. dem. bepaald zou worden door de wijzigingen die werden aangebracht, bedierf alles. „Wij hadden dat van Tak in geen geval gedacht. „De houding van Schaper is consequent geweest, doch ook van hem hadden wij verwacht dat hij zich op een andere wijze zou hebben geuit, vooral betreffende de agitatie. Wij hadden hoop dat Schaper nog bijtijds door Tak zou worden bekeerd, doch het omgekeerde is gebeurd. „Toen Troelstra het woord vroeg, dachten wij dat hij dan toch, zooals wel eens meer gebeurd is, de zaak recht zou maken, omdat hij de politieke leider is en ook een groot voorstander der arbeidersbelangen. „Spr. leest voor wat Troelstra in de Kamer sprak en zegt dat hij hier het comité genegeerd heeft. Zelfs keurde hij de agitatie af. „Daartoe miste Troelstra het recht. Toen twee jaar geleden het ontwerp in de afdeelingen zou behandeld worden, kreeg het comité een ujtnoodiging van de Kamerfractie voor een conferentie. Wij waren toen verhinderd, doch schreven dat we hen gaarne zouden inlichten. Als het waar is dat wij met onze agitatie de verkeerde richting uitgingen, was het Troelstra's plicht geweest om daarop te wijzen. „Tot verleden jaar toe was Troelstra lid van het partijbestuur ; daardoor had hij op de hoogte kunnen en moeten zijn van wat het comité ging doen en in dat bestuur had hij dan toch in ieder geval zijn waarschuwende stem moeten laten hooren. „Had men zich niet aan zijn waarschuwing gestoord, eerst dan zou hij recht gehad hebben om te spreken, zooals hij thans heeft gedaan. „Wij hadden gedacht dat Troelstra het „onaannemelijk" zou hebben uitgesproken, waar toch zooveel bonden die uitspraak deden. „Wanneer iets dergelijks eens in een andere politieke partij was gebeurd, wat zou Troelstra, als hij redacteur van „Het Volk" was, ze als breekijzers aan de kaak stellen! „Spr. zegt ten slotte: we betreuren het slot van de rede van Tak; we hebben spijt over de houding van Schaper, doch we keuren de houding van Troelstra in dezen af." Blijkens het verslag van „het Volk", waaraan het bovenstaande woordelijk is ontleend, bepaalde daarop Spiekman zich tot het afleggen eener verklaring namens het bestuur der partij, welke, ioewe slechts in hoofdzaa medegedeeld,
vrij we! den indruk maakt, achter veelheid van woorden de verlegenheid te verborgt!., waarin het voorgevallene het partijbestuur ge bracht heeft, hetwelk bet comité wel de hanC boven het hoofd moet houden. Het protesteert „tegen de verdachtmaking dat de S. D. A. P. het wetsontwerp wel aannemelijk zou vinden, maar alleen uit agitatorische overwegingen deze agitatie steunt." En ondanks dit laatste verklaarde de heer Spiekman niettemin dat tegenover wettelijke hervormingen voor de S. D. A. P. andere overwegingen gelden dan voor de burgerpartijen : „Wij wenschen niet alleen te vragen: wordt de positie der arbeiders, van elk afzonderlijk, oogenblikkelijk verbeterd, maar ook of de arbeidersklasse er in de toekomst meer lichamelijke, verstandelijke en organisatorische kracht aan zal ontleenen." De erkentenis is kostelijk! Niet het belang der arbeiders geeft den doorslag, maar de organisatorische kracht der partij! Een zeer uitvoerige discussie volgde over de vraag wat het comité nu te doen stond. Een motie voorstellen en door de vergadering doen aannemen, wilde het niet, maar andere sprekers bleken geenszins geneigd de sociaal-dem. Kamerclub te sparen. De vergadering moge over de club als zoodanig niet een oordeel kunnen uitspreken, zeide o. a. de heer Ossendorp, maar wel kon zij dit over de soc.-dem. Kamerleden. („Applaus" — zegt het verslag.) Spr. wilde echter „om die stomme daad, hen niet bemoeilijken door een motie." Het slot der discussie was, dat het comité een verweerschiift zal publiceeren, waarvoor, zooals namens het partijbestuur verklaard werd, het „in principe" zou stemmen, „zonder daarmede zich over den letterlijken inhoud, dien de publicatie zal hebben, uit te spreken." Ook een eerlijke tactiek ! Overigens het stuk belooft niet malsch te worden. Troelstra, zeide voorzitter aan 't einde der discussie, moJit ook wel eens de zweep der arbeiders voelen ! In „het Volk" van gisterenavond wordt, behalve het verslag der bovenbedoelde vergadering, ook nog stof geboden voor eene broederlijke gedachtenwisseling op het Paaschcongres door de antwoorden van mr. Troe'.stra en dr. Gorter op het bekende artikel van Schaper tegen het schermen der leiders met revolutionaire voorspiegelingen. Zoo kort het antwoord van Gorter is, zoo lang is dat van Troelstra. Eerstgenoemde bepaalt er zich toe, tegenover Schaper's overtuiging de zijne te stellen, dat „de ontwikkeling van den klassenstrijd in de laatste jaren z e e r s n e 1 gaat en datde eindstrijd daarom dichterbij is dan wij lang vermoedd e n." Tot debat daarover met Schaper is hij bereid, maar „dan niet na een enkele opmerking zijnerzijds, dit of dat te zeggen is gevaarlijk of dit of dat kan toch wel weer verlangzaming brengen, maar na eene uitvoerige beschouwing „van de f e itenuitden klassenstrijd der laatste j a r e n." Mr. Troelstra beantwoordt Schaper met zekere sarcastische goedigheid : hij ziet in diens ontboezeming allereerst den schrijver zelf, die hem in zijne opvattingen, in zijn zucht om nuchter te zijn, sympathiek is, die nu eenmaal „in aanleg en opleiding" van hem verschilt, en van wien hij dus niet verlangt dat hij precies zoo denken en doen en spreken zal als hij (mr. Troelstra), maar die toch wel zoo „vriendelijk en verstandig" zal willen zijn, hem toe te staan „zoo te denken, te doen en te spreken als uit m ij n (mr. Troelstra's) persoonlijkheid voortvloeit." Van den zuur-zoeten toon, waarin de terechtwijzing geschreven is, geeft de volgende periode een merkwaardig proefje: „Laat mij vooropstellen, dat ik deze methode, om sprekers en schrijvers af te houden van een propaganda naar hun eigen overtuiging en gevoel, wel een beetje bedenkelijk vind. Evengoed als Schaper mij in mijne redevoeringen te heetgebakerd schijnt te vinden, zou ik misschien die van Schaper wat te droog of te koud kunnen vinden; even goed als hij mij een te snelle revolutionaire vlucht verwijt, zou ik hem kunnen verwijten, wat al te nuchter of alledaagsch te zijn. Ik zeg niet dat ik dit doe: integendeel, ik zou het een groote dwaasheid achten, van Schaper iets anders te willen eischen, dan zijn eigen aanleg hem ons doet geven en dat is van soliede kwaliteit. Maar toppunt van dwaasheid zou ik het vinden, indien ik de partij een motie zou voorleggen met het doel, om daardoor Schapers redevoeringen of
artikelen in 't'vervolg wat meer revolutionair te maken. „Misschien („misschien", kan 't vlijmender ?) kan Schaper, door zich dit voor te stellen, wel begrijpen, dat ik zijne motie noem : goed bedoeld, maar totaal ondoordacht en uitnemend onpractisch. Sprekers, die na aanneming van zulk eene motie ook maar één toontje lager zouden zingen, zouden ons aller minachting verdienen. Men kan veel eischen van een sociaal-democraat; de discipline kan en moet ook sterker worden dan zij is; maar dat sprekers, die op grond van internationale gebeurtenissen, in Europa een revolutie verwachten, zouden moeten gehoorzamen aan den wenk, om net te doen alsof zij daar niets van gelooven — waarlijk, dat zou geen discipline, dat zou gewetensdwang zijn!" Wat een heerlijk vooruitzicht om onder aanvoering van deze kibbelende leiders het toekomst-ideaal van den sociaal-democratischen heilstaat tegemoet te gaan !
"Dit nummer bestaat uit 12 bladz. EERSTE BLAD. ARNHEM, 13 Maart.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1906/03/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096065:mpeg21:p001
"Arnhemsche courant". Arnhem, 1906/03/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096065:mpeg21:p001
In verband met de heffing van Rijks- en Provinciale opcenten — deze laatsten voorloopig alleen in de provincie Groningen — op de hoofdsom der bedrijfsbelasting, is door den Minister van Financiën o.a. ter kennis gebracht van de ambtenaren, dat Rijksopcenten op alle aanslagen worden geheven, doch, in verband met artikel 10 der wet van 2 October 1893, op de aanslagen der daarbij bedoelde personen (buitenlandsche schippers, handelsreizigers en geneeskundigen) slechts tot zoodanig bedrag, dat in hoofdsom en Rijksopcenten niet meer wordt betaald : door schippers dan 25.6 cent per kub. M., voor handelsreizigers dan f15.36, door geneeskundigen dan f 5.70. Aan handelsreizigers b.v. zal derhalve aan Rijksopcenten slechts f 0.37 kunnen worden opgelegd. Provinciale opcenten worden alleen geheven op aanslagen (ook verhoogingsaanslagen volgens art. 30 der wet) van belastingplichtigen bedoeld bij art. 13 der wet van 1893. Door het Bestuur van don Nederlandaehen Journalistenkring is het volgend adres verzonden: Sl . „Aan l de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Geven met verschuldigden eerbied te kennen, de ondergeteekenden, J. Doorman en Mr. A. Meijroos, voorzitter en secretaris van den Nederlandsehen Journalistenkring (van welke vereeniging de statuten laatstelijk zijn goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 10 Augustus 1900, No. 41), dat zij namens en in opdracht van het Bestuur van genoemden Kring, krachtens een met algemeene stemmen genomen besluit van een voltallige bestuursvergadering, het volgende onder Uwe aandacht wenschen te brengen inzake het ontwerp-arbeidscontract: dat zij in beginsel tegen een wettelijke regeling van het arbeidscontract ook voor dagbladschrijvers te minder bezwaren hebben, daar ook uit genoemden Kring stemmen ten gunste van zoodanige regeling zijn opgegaan, al mag dan ook worden betwijfeld of alléén daarin voor den journalist de best mogelijke waarborg tegen bestaansonzekerheid is te vinden; dat zij het nutteloos achten, nu nog in te gaan op de allicht rijzende vraag, of een uniforme regeling voor „arbeiders" van verschillende maatschappelijke positie, met name voor hen die stoffelijken en voor hen, die geestelijken arbeid verrichten, zooals in het aanhangige ontwerp wordt geboden, als de beste is te beschouwen ; dat zij echter, schoon dus zich plaatsend op den grondslag van het ontwerp, wel meenen te mogen berusten in nadeelen, die het ontwerp bij onveranderde aanneming zou medebrengen voor vele Nederlandsche dagbladschrijvers ten gevolge van de omstandigheid, dat bij het samenstellen van het ontwerp te veel schijnt te zijn gedacht aan hen die stoffelijken arbeid verrichten, daarmede vaak öf geen verband houden öf zelfs in strijd zij.i ; dat zij in het tegenwoordige stadium van uwe beraadslagingen uwe aandacht alleen meenen te mogen vragen voor hun allervoornaamste bedenkingen t?gen sommige bepalingen van het ontwerp en dus, met verzwijging van andere bezwaren slechts de volgende twee in uwe welwillende overweging aanbevelen: le Geldigheidsduur van het contract. Art. 1639 v. behoort zoo te worden gewijzigd
dat dienstcontracten óók voor langer dan 2 jaren geldig zullen zijn. Wellicht zou het aanbeveling kunnen verdienen als voorwaarden van zoodanige geldigheid te stellen dat zulk een overeenkomst schriftelijk worde gesloten en dat er worde aangehecht eene verklaring van het bestuur eener vereeniging van arbeiders als bedoeld in art. 1637 w. bis of van eene daarmede bij K. B. ten dezen aanzien gelijk te stellen vereeniging, inhoudende dat de langere termyn in het belang van den „arbeider" wordt geacht. De mogelijkheid van gelijkstelling ten dezen aanzien en bij vitzondering, van andere vereenigingen met die van arbeiders, bedoeld in Art. 1637 m bis dient te worden opengelaten, omdat o, a. de Nederlandsche Journalistenkring, schoon hoofdzakelijk bestaande uit „arbeiders", toch ook werkgevers in zijn midden heeft. Een dergelijke aanvulling van art. 1639 v. lijkt ons dringend geboden. Immers het mag van algemeene bekendheid worden geacht (maar het schijnt bij het samenstellen van het ontwerp door te zeer te letten op stoffelijken arbeid uit het oog te zijn verloren) dat in de meeste vakken waarin geestelijke arbeid wordt verricht, vooral onder de beter gesitueerden in die vakken (en wat hen belangt trouwens ook wel in vakken van stoffelijken arbeid), lange contracten voordeelig worden gerekend. In 't algemeen kan men voor de best gesalarieerde betrekkingen alleen dan de geschikste personen uit andere functies halen, wanneer men hun in hun nieuwe functie de noodige stabiliteit van bestaan verzekert door een lang contract. In de journalistiek geldt dit in 't bijzonder voor hoofdredacteuren. 2e- Opzeggingsterm ij n Art. 1639/ be vat bepalingen omtrent opzeggingstermijnen, die geheel schijnen te zijn gemaakt met het oog op de belangen van hen, die stoffelijken arbeid verrichten en welke bepalingen daardoor goeddeels in lijnrechten strijd zijn met de belangen van hen, die geestelijken arbeid verrichten, althans stellig met die van journalisten. De strekking van het artikel toch is blijkelijk: het voorkomen van kluistering van den arbeider door te lange opzeggingstermijnen. In de journalistiek échter, waar stakingen niet of zelden voorkomen en weinig of geen practisch effect zouden hebben, is een vooral niet te korte opzeggingstermijn juist in het voordeel van beide partijen, maar voornamelijk van den „arbeider". Blijkens het hierbij overgelegde rapport van eene commissie uit onzen Kring, ingesteld tot het houden van een onderzoek naar de arbeidsvoorwaarden van den Nederlandschen journalist, is opzegging bij drie maanden vrij wel als usance erkend in onze journalistiek 'zie blz. 12 kol 2 onder het hoofd „Rechtspositie") terwijl in het buitenland de usance niet zelden nog langeren termyn eischt (zie blz. 17 kol. 2 ;onder „Contractueele aanstelling'' enz.) Het zou dan ook, naar de eenstemmige menig van ons Bestuur beslist in het nadeel van de Nederlandsche journalistiek zijn te achten indien de wet de gelukkig zich allengs uitbreidende usance van drie maanden opzegging, plotseling door een gebod ging neerdrukken tot zes weken, ja zelfs tot een maand Ee toch zou deze laatste termijn aan ons vak worden opgedrongen door art. 1639 i. Dat artikel immers gedoogt het bepalen van een langeren termijn dan zes weken volgens alinea 2 alleen bij schriftelijke overeenkomst (en dan nog eea niet langeren termijn dan zes maanden, wat voor sommige hoofdredacteuren nog op een benadeeling zou neerkomen), terwijl schriftelijke overeenkomst in de journalistiek nagenoeg niet voorkomt (zie nevensgaand rapport over „Rechtspositie" t. a. p.) Maar bovendien heeft alinea 1 van het artikel de strekking van den usantieelen opzeggingstermijn neer te drukken tot zelfs 1 maand, daar immers de meesten onzer hun salaris maandelijks ontvangen. Wij moeten er dus bij U op aandringen dat alsnog verandering worde gebracht in dit artikel, dat bovendien nog meer belang krijgt door zijn verband met de artikelen 1638 o (uitkeeringen van loon bij ziekte, niet langer dan gedurende een tijd gelijk aan den opzeggingstermijn) 1639 p juncto 1639 s (schadevergoeding op den voet van den opzeggingstermijn) en 1639 v (inachtnemen van den opzeggingstermijn bij wettelyk afloopen van den maximum contractsduur), Wij meenen dat aan onze wenschen althans grootendeels ware te gemoet te komen door aan de vigeur van usance in deze geenerlei beperking te verbinden, hetgeen nagenoeg zou worder be - reikt door terug te keeren tot de oorspronkelijke redactie van deze bepaling in het ontwerpDrucker, waarbij dan mede overeenkomstig het gevoelen van de „verscheidene leden" die, bljj-
kens blz. 49 van uw Voorloopig Verslag, even eens tot die bepaling wenschten terug te keeren, naast plaatselijk gebruik ook vakgebruik zou dienen te worden vermeld. Het wil ons in alle bescheidenheid voorkomen, dat, indien men eenmaal besloten heeft een algemeene regeling te maken, daarbij dan ook niet uitsluitend of zelfs maar al te zeer mag worden gelet op de belangen van een deel der belanghebbenden (in casu de arbeiders in het stoffelijke) met verwaarloozing of onvoldoende behartiging der belangen van een ander deel in casu de arbeiders die geestelijk werk verrichten». Redenen waarom wij ons wenden tot Uw College met het verzoek in het ontwerp-arbeids contract wijzigingen in den door ons aangegeven geest alsnog te willen aanbrengen. Naar wij vernemen zal het lid der Tweede Kamer mr. W. van der Vlugt zich tot herstel zijner gezondheid gedurende eenige maanden naar Montreux begeven. De afgevaardigde van Leiden is genoodzaakt eenige rust te nemen. („Hbld.") Mr. G. J. Sybrandi, de vermaarde anri-revo« tionaire propagandist, griffier van den Beroepsraad te Almelo, begeeft zich tot verder herstel van gezondheid eerstdaags naar heteiland Wight. „Het Volk" zegt, dat van het nieuwtje dat van Kol zich blijvend in het buitenland zou gaan vestigen, gee.i „jota" waar is. Men schrijft aan „de Tijd": Het „Dbl. v. N.-Br." sprak dezer dagen de wenschelijkheid uit, dat er een commissie zou worden benoemd, die werkzaam zou zijn aan een rapport in zake kiesrechthervorming. N^ar wij vernemen is zulk een commissie sinds eenige maanden reeds werkzaam. Zij is benoemd uit en door de katholieke Kamerclub en stelt zich voor een rapport te ontwerpen, dat de eenheid derj fc Katholieken in zake het kiesrechtvraagstuk zou kunnen bevorderen. '■%> Blijkens kennisgeving van het hoofdbestuur in {de „Vrijzinnig-Democraat" zal de jaarvergadering van den Vrijzinn'g-Democratischen Bond plaats hebben Zondag 22 April, waarschijnlijk e Utrecht. Door' het hoofdbestuur van den Bond van Nederlandsche onderwijzers zijn benoemd : a. tot leden van het centraal-bureau voor onderwijs adviezen, mej. E. Biegel, en de heeren E. J. van Det, H. de Heer en J. Joosse, allen te Amsterdam, en B. J. J Weykamp, te Baarn; b. tot lid van het internationaal bureau voor onderwijs de heer Th. M. Ketelaar te Amsterdam; c. tot leden der commissie, die een onderzoek moet instellen naar de mogelijkheid van de oprichting van een Bondsdrukkerij, de heeren Ph. van der Vos en W. Post, te Amsterdam, en C. van der Velden Jr., te Zaandam. Door het hoofdbestuur was het volgende voorstel bij referendum aan het oordeel der leden onderworpen : De „Bond van Nederlandsche Onderwijzers", overtuigd, dat verdwijning van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap den Bond van Nederlandsche Onderwijzers als de vakvereeniging voor de klasse-onderwijzers sterker zal mken, dat de klasse-onderwijzers verkeerd doen door hun lidmaatschap het totaal overbodige „N. O.-G." te versterken en te steunen, acht het den plicht van de Itden van onzen Bond, zoo ze lid zijn van het N. O.-G., daarvoor te bedanken en zoo ze geen lid zijn, zich niet bij het N. O.-G. aan te sluiten. De uitslag van dit referendum is thans als volgt: Uitgebracht 2870 stemmen; vóór 1622. tegen 976, blanco 272 stemmen, zoodat het voorstel is aangenomen. Het verslag van de enquête naar de toestan standen hier te lande onder de handelsreizigers en handelsagenten is in druk verschenen bij de Erven B. van der Kamp te Groningen, Toen in het begin dezer eeuw een meer opgewekt vereenigingsleven onder de handelsreizigers en handelsagenten merkbaar werd en vaktoestanden meer en meer werden besproken, nam de hee- H. F. van Reyseu lid van het hoofdbestuur van den „Nederl. Bond van Handelsreizigers" het initiatief van het houden van eene enquête omtrent die vaktoestanden, door den een zoo rooskleurig door den ander met de zwartste kleuren geschilderd. Vond oorspronkelijk dit denkbeeld bij het Bnndsbestuur niet veel bijval, daar men het onuitvoerbaar achtte, later toen genoemde heer een tot in de kleinste bijzenderheden uitgewerkt plan indiende veranderde dit en werd hem opgedragen eene brochure te schrijven, waarvan 2000 exempl. werden verspreid. Het Bondsbestuur pakte met kracht het werk aan en benoemde uit zijn midden eete comm. voor voorbereidende werkzaamheden bestaande uit de heeren Hillesum. v. d. Hurk en van Reysen secretaris, die tot het einde toe volgens het oorspronkelijk vastgestelde plan de voorbereidende werkzaamheden leidden. En dat die werkzaamheden zeer omvangrijk waren en met energie werden geleid, kan daaruit blijken dat zij ongeveer een jaar duurden. In dien tijd werden 12 openbare verg. gehouden, waar de heer van Reysen de te houden Enquête besprak, ber.evens 34 comm. verg. besturen en sub. comité's van andere vereenigingen. Ruim 1300 brieven werden dat jaar verzonden, benevens 16 00 stuks drukwerk, als brochures, vragenlijsten persberichten, aanvragen om adressen enz. De medewerking van de besturen der bij den Bond aangesloten vereen, was zeer groot. Vele persoonlijke bezoeken werden afgelegd en zoo mocht het dan ook gelukken, dat ongeveer 4000 verzonden vragenlijsten, 1060 of bijna 27% bruikbaar ingevuld bij den Secretaris der Enquêteonatm. binnenkwamen.
Het „Nederl. Verbond van Vakvereenigingen" heeft een prodagan p at lutgegeven De eerste algemeene ve r gadering van dit Verbond zal op 2 en 3 April worden gehouden te Amsterdam, in het bebouw van den A. N. D. B.
"BINNENLAND.". "Arnhemsche courant". Arnhem, 1906/03/13 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 02-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB08:000096065:mpeg21:p001