Ingezonden mededeelingezi betreffende handelszaken. IR Wllin PW) is de Doering's Zeep £
Arnhemsche courant
- 10-04-1906
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 10-04-1906
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 6064
- Jaargang
- 93
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Advertentie
BUITENLAND. Uit Italië. (Particuliere Correspondentie). Mildagkaaon.
Rome, 5 April 1906. 't Moet nu gauw weer komen, 't zit in de lucht in deze oogenblikken. Iedereen voelt het, 't belangrijkst oogenblik van den dag nadert: 't middaguur. Nog tien minuten, misschien nog elf. Precies uitmaken kan ik het niet, want.... maar dat begrijpt ieder, die 't leven van een
I Italiaansche stad kent. 's Morgens voor twaalf is niemand volkomen zeker van zijn tijd. En zekerheid in dat opzicht is kan men zeggen een van de eerste begeerten van een Romein, 't Heeft mij steeds getroffen, dat zij, die toch zelden zich overhaasten en een paar dagen vertraging bij 't afleveren van een bestelling, een half uur bij een afspraak, als quantité négtigeable beschouwen, zoo uiterst precies den tijd opgeven. Als ik 's avonds met m'n huisgenooten wat lang heb zitten keuvelen en de slaap komt al te onbedwingbaar, vragen ze me: „ Che ora è — hoe laat is 't?" Dan antwoord ik b.v. naar Nederlandsche gewoonte, tien minuten voor elf als m'n horloge staat op elf minuten of op negen vóór elf. Maar de oude heer heeft ook zijn klok te voorschijn gehaald en hij corrigeert zorgvuldig het minutental. Als op straat een jongen, die een half uur, drie kwartier verspeeld heeft — van daar al die kromme en bultige soldi — me vraagt hoe laat 't is, en ik laat m'n horloge stil zitten en zeg: „zoo bij tienen", dan... houdt hij z'n mond toe — ook jongens, al worden ze niet opgevoed, weten hier wat past, wat niet —, maar z'n oogen geven heel duidelijk aan, dat, wanneer hij had willen antwoorden, hij eerder op z'n Romeinsch: ammazzalo (een verzwakt: stik!) dan: grazie (dank u) zou hebben gezegd. M'n huisheer vertelde naar aanleiding van deze eigenaardigheid nog hoe verontwaardigd eene kleine beuker geweest was, toen hij hem met „mezzo giorno" had willen afschepen ... Mij haal je er niet door, 't schot is nog niet afgegaan". Want om twaalf uur 's middags wtet ieder Romein precies den tijd. 'k Wil eerst uitleggen, hoe dat in z'n werk gaat. De sterrenwacht ligt midden in de stad — 'k bedoel de kleine van den Staat, een deel van het gebouw, waarin ook de Bibliotheca Vittorio Emmanuele en het Collegio Romano is, niet de groote, particuliere van den Pars. Op 't monsterachtige torentje daarvan staat een stang en langs die stang kan een bal op en neer bewogen worden. Dit wordt automatisch van binnen af bewerkstelligd. Wanneer nu de chronometers van het observatorium 5 minuten vóór twaalf aangeven, laat men den bal rijzen zoo hoog hij kan. Op 't oogenblik zelf, dat de ware tijd het middaguur aangeeft, doet men den bal vallen. Dit is hetgeen geschiedt in de stad. Maar 't is natuurlijk in Rome slechts hoogst enkelen gegeven het vallen van den bal op dat kleine torentje waar te nemen. Dit sein is echter ook niet voor 't publiek bedoeld. lederen dag gaat een oudgediende tegen twaalf — hij zal altijd den tijd wel wat ruim nemen den' ik, want van zijn punctueel zijn hangt 't juist gaa' van minstens 100.000 horloges en klokken af -naar die plaats op de heerlijke, helaas te weim bezochte wandeling der Passeggiata MargheriH , waar het ruiterstandbeeld van Garibaldi over de < verdreven dwaze groepen van zijn voetstuk heen, heel Rome overziet. Op het groote terras voor dit beeld heeft men een prachtig gezicht op de cellulaire gevangenis en bovendien op de Eeuwige Stad en den krans van verrukkelijke bergen, die haar omrint. 't Panorama is bijna zoo mooi, als dat een beetje verder bij San Pietro in Montorio. Hier heeft men alleen de in deze onafzienbare wijdte door zijn wanklank van enge menschenhokjes storende gevangenis vlak onder z'n voeten. Op den rand van dit terras, een eind voor het beeld van den held, die den kruitdamp en de roode- vesten zoo lief had, staat een vuurmond. Uit welk tijdperk der ballistiek dit geschut dateert, laat mijne geringe technische kunde en de omstandigheid, dat ik in Luzern steeds 't Oorlogsmuseum voorbij gegaan ben, niet toe uit te maken, maar de lading wordt nog vóór ingebracht en achter bevindt zich de opening, die, als ik 't wel heb, zundgat heet. Hoe toch de beeldspraak verandert, groeit of afsterft met de ontwikkeling der bescherming I Waar Cromwell zijn: „Houd je kruit droog!" uit zijn dagelijksche ervaring greep, daar is, dezelfde uitdrukking in den mond van Wilhelm II een stopwoord geworden. Daarentegen zou Cromwell er niet veel van begrepen hebben als men hem de welsprekende taal van oogenparen, waarvan hij in puriteinsch gladgeschoren rondkoppigheid geen begrip heette te hebben, nader had willen brengen door het beeld van de telegraaf zonder draad. En nog veel minder zou hem een licht zijn opgegaan, wanneer ik hem de electrische trams van Rome, waarvan hij zelfs zonder kwakerschap geen begrip hebben kon, als luchttorpedo's — naar vorm, snelheid en eigenzinnigheid — had afgebeeld. 't Is dus in geen geval een modern Creusotsnelvuurkanon met pantserschilden ter dekking van den richter, en glycerine-rem om den terugstoot te breken en 't kanon steeds volkomen juist in zijn eerste positie terug te brengen. Ook heb ik geen zijdelings van den mond staand vizier opgemerkt. Kortom, zelfs of 't nog in dienst gesteld is, ; t zij vóór 't zij achter de Porta Pia of 't in die bestol ming — o, geest van Alarik, Genserik en Narses, duidt het mij niet ten kwade, dat dit woord zoo'n wijde strekking heeft — zijn stem leeds of nog hooren liet, weet ik niet. Maar nu spreekt het iederen dag. Wel niet heel hard, van terugloopen van het affuit heb ik absoluut niets kunnen constateeren en geen van de in erg hoog relief samengeflanste groepen onder Garibaldi's paard is (helaas !) tot nog toe door den luchtdruk neergestort, maar toch geloof ik, dat de oude, beroemde, lijvige heer Helbig, terecht bekend om zijn Myceensch-Homerische theorie en de wandschilderingen van Pompei, niet moet probeeren van vijf minuten vóór tot vijf minuten over twaalf door te dutten. Daarvoor is zijn heerlijk gelegen, maar schromelijk verwaarloosde villa te dicht bij. Het „stuk" is van achteren rood gemuilband, waarschijnlijk tegen onoordeelkundige proefnemingen van kwajongens, die in Aprilgrappigheid den Romeinschen tijd zouden willen doen verspringen. Aan deze batterij nu stelt zich zoo vijf minuten
voor 't gewichtig oogenblik de oud-gediende op en speurt met scherpen blik heen naar den op 't torentje langzaam oprijzenden bal. Valt die, in 't zelfde moment valt ook zijn lont in 't kruit en ... 't schot. In dit oogenblik is werkelijk iets plechtigs. Vroeger in den zomer, toen 't Corso nog niet gestoffeerd was in verhouding van 2 Amerikanen, 2 Duitschers, 1 Pool, 1 Engelschman, l / 4 Nederlander, 1 /25 Franschman en i 1 /, Italiaan, ben ik vaak onder eenzelfde impressie gekomen als men bij ons slechts heeft op oudejaarsavond als de klok twaalf slaat. En de Romeinsche indruk is zuiverder, omdat voor twaalf 's morgens nog niemand ook maar een druppel alcohol heeft gebruikt en men niet op den sprong zit elkaar de vlieg van 't eerste „Veel heil en zegen" af te vangen. In den zomer dan liep men heel langzaam, zooals dat in den zomer betaamt, en eigenlijk op 't Corso altijd 't eenige ware is, in de smalle streep schaduw, die dan in 't middaguur nog overblijft in de N.-Z. loopende straat en men dacht aan de warmte, hoe groot die nu al was, en hoeveel grooter die nog worden kon voor tweeën, het legitieme uur der siësta. Of men dacht aan niets, keek alleen maar en genoot van het heerlijk helder licht. Opeens rolde dan 't schot door de lucht en plechtig rondom spraken de Romeinsche monden het zwaardeinende „mezzo giorr.o." Er is een merkwaardige vermenging van eerbied voor dat onbegrijpelijke voortgaan van den tijd, terwijl men toch zelf niet werkte, louter het leven zich draaglijk maakte — en van verlossing, dat men nu met den arbeid, die toch geen werk was, kan ophouden en den anderen arbeid, het eten, beginnen, die slechts de voorbereiding zou zijn, voor de niet verdiende, maar daarom niet minder genoten rust. Ik verbeeld me, dat de stemming bij 't hooren van 't schot, toen nog de Pausen regeerden, toen nog op den Engelsburg 't middagkanon stond, steeds die moet zijn geweest, die men nu nog alleen in den zomer hier kan leeren kennen. Toen was Rome nog de stad der eeuwen, de stad van het duizendjarig geestelijk rijk, dat 't duizendjarig wereldsch rijk was opgevolgd. Alles werd er behandeld met de plechtige langzaamheid van het volk, dat weet, dat het eeuwen geduurd heeft en in die eeuwen alles heeft volbracht, wat het wilde, langzaam, maar onwederstaanbaar. Toen jachtte nog niet een schaar van 30,000 „Italiaansche" beambten achter de lessenaren in meuw-witte, regelmatig gebouwde maar leelijke ministeries de dagen door in koortsachtigen ijver om binnen een paar tientallen jaren een nieuw Rijk in elkaar te zetten, dat als derde waardig heerschen kan na de twee, die eeuwig blijven zullen ook in hun ondergang. Lukken wil het tot nog toe niet heel erg ... Boem I alweer een middagschot I
METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN.
Dinsdag 10 April 190b. Waarnemingen van des 's morgens 8 uur. Plaats. Baror sta a 53 ï-i w CO Ö 11 eternd. ö
Arnhem, 10 April.
Thermometer (8 u. 53 12 u. 64° F.) F rtin's Barometer, B. H olsboer, (12 u.) 772.2 Daling 3.5 mM. Nog dalende. Windstreek O. Windkracht 1. Ho -gte van den waterspiegel aan de peilschalen te Arnhem bij de brug: 9.04 M + AP. = Amst. Nuip. t y , M 2.07 M bov. of-f Arnh. Nulp.i Va 3 cMTe Keulen 2.47. Val 2 cM. MAAN E. K. 2 April. V. M. 9 April. L. K. 15 April. N. M. 23 April.