's-Gravenhage, 11/12 April '06. Die hardnekkige vasthoudendheid aan enkele gansch verouderde gebruiken, waarvan de zgn. stille week jaarlijks een staaltje oplevert, is iets echt Haagsch. Terwijl men hier jaar in jaar uit steeds meer op uitgaan verzot raakt en alle mogelijke en soms onmogelijke uitvoeringen hier steeds talrijker worden, mag men in de stille week absoluut niets genieten. A majoribus iniroductum schijnt dit iets zoo edels of voornaams, dat niemand er aan raken mag. Als ik mij niet vergis, was het in vroegeren tijd een algemeen voorschrift, dat van overheidswege overal stieng werd gehandhaafd. Nu, in de dagen der landsvaderlijkheid behoorden zulke dingen ook thuis. Maar na '48 brokkelden die antiquiteiten overal af; dit dwaze gebruik staat in de /hofstad na verloop van ruim een halve eeuw echter nog steeds overeind als een muur. Het malst is wel, dat zelfs de ie Paaschdag er nog bij behoort. Op Palmzondag mogen wij nog van alles hebben, maar met den Maandag begint onze vroomheid en daar deze „bij de week" wordt toegediend, moet Paaschzondag er nog bij. En dat is toch een f e e s tdag bij uitnemendheid, het feest der opstanding, der herrijzenis, der zegepraal dus 1 En ook voor onze Joodsche landgenooten, ingeval hun Paschen met het onze samenvalt, een dag van verblijding, de herdenking der verlossing uit Egyptische slavernij hier te lande door de kinderen Israëls met vreugde te vieren, als zij zich hun zanger Da Costa herinneren, die in vurige taal den lof zong „Van het land, aan zijn vaadren zoo gul en zoo goed." Natuurlijk is 't hier dus een vervelende week, voor den bewoner nu wel niet heel erg, want men kan best eens een week zonder uitgaan, ofschoon die Paasch zondag toch een taai nummer is, maar „voor den vreemdeling, die in onze poorten is", is 't een leelijk koopje, — zelfs de koffiehuizen, waar men anders een mopje muziek te hooren krijgt, zijn nu van dergelijke attracties verstoken, de stille week laat immers zulke wereldsche verstrooiingen niet toe! Molière moge al 230 jaar dood zijn, Tartuffe is nog springlevend. Enfin , het blijve hierbij, — ik heb even mijn gal over die aanstellerij en sleur uitgestort en ga nu maar tot de zaken, die verder behooren aanstipt te worden, over. Van de Kamer en haar Arbeidscontract zwijg ik liefst, de heeren waren zelf dolblij, dat zij er eens een week of drie over zwijgen mogen ; zulke voedzame kost moet niet al te overvloedig worden toegediend. Dus zullen wij nu maar eens even ten Stadhuize aanwippen, waar onze Vroedschap eergister al weder onze belangen behartigde, zij 't ook naar de bescheiden mate harer krachten. Nu, zij heeft 't er wel eens slechter afgebracht dan eergisteren, zij heeft o.a. haar agenda ditmaal afgewerkt en dit was geen bagatel, want de Raadsbrief bevatte niet minder dan 43 voorstellen en praeadviezen, niet medegeiekend een lange slier van mededeelingen. Hoe zij dit klaar speelde ? Wel, de heer Ter Laan was afwezig, — welk een veine hê! Voor den Burgemeester is 't althans een waar buitenkansje, als de heer ter Laan een enkel maal wegblijft, want, wel :s ter Laan geen Robertus Nurks de Tweede, maar toch maakt zijn verschijning den voorzitter van den Raad ietwat kitteloorig, gelijk die van Robertus't onzen
Hildebrand deed. In mathematische beeldspraak uitgedrukt zou men mogen zeggen: Ter Laan: 's Raads voorzitter = Robertus Nurks: Hildebrand. Maar al sloegen de heeren zich door de zaken heen, daarom verdienen zij nog niet een prijsje voor al hun werk. Dit is bij den Haagschen Raad ook nauwelijks denkbaar. Want, hoewel ik mij verheug, dat zij eindelijk eens werd afgedaan, de reorganisatie der Brandweer is eigenlijk maar weer half werk. Op uitnemende wijze gaf de Burgemeester richting aan het debat door het stellen en in behandeling brengen van concrete vragen, uit de verschilpunten voortvloeiende, welke tusschen B. en W., de Commissie van Bijstand en den commandant der Brandweer gebleven waren. Dat te Scheveningen een eigen stoomspuit met afzonderlijke bespanning steeds beschikbaar moet zijn, werd eenparig goedgekeurd. Dat er bij de Laakhaven geen afzonderlijke brandweerkazerne komt, werd ook met groote meerderheid bepaald. Tsrecht ? Het mag sterk betwijfeld worden. Op die plek komt nu een permanente post met bespannen slangenwagen, wat zuiniger uitkomt dan een kazerne. Inderdaad, maar bij het verdere debat, waar men 't over dubbele bespanningen voor de twee stoomspuiten in de centrale kazerne had, gaf de Wethouder De Wijs te kennen, dat een eigen stoomspuit nabij de Laakhaven dan veel verkieslijker zou zijn en, toen bij het materieel de vraag gesteld werd of 't niet raadzaam was een automobielstoomspuit aan te schaffen, achtte de president der Com missie, de oud-Minister J. C. Jansen, een eventuëele plaatsing van zulk een machine in de Laakhaven-post aanbevelingswaardig. Hieruit valt te concludeeren dat die post wel zeer spoedig uitbreiding behoeven en dan toch een kazerne worden zal, hetgeen dan ten slotte een averechtsche zuinigheid van d i t oogenblik zal beteekenen. Maar erger fout is dat de Raad voor de stichting van een nieuwen permanenten post in het oostelijk deel der stad den Bezuidenhout heeft aangewezen in stede van den Benoordenhout. Als in de voorstellen van den commandant iets uitnemend en overtuigend betoogd is. dan is het wel de verkieslijkheid van laatstgenoemden boven eexstgenoemden post. De bewakingskringen zouden veel logischer en veel practischer geregeld zijn, indien men ten deze op 't kompas van den zaakkundigen man, die duidelijk rekenschap van zijn uitspiaak gegeven had, was gaan zeilen, dan nu men zich door den heer Vas Dias liet op sleeptouw nemen, die met wat algemeenheden voor den Bezuidenhout pleitte. Hier ware een kort betoog, met aanwijzing op den platten grond der gemeente, ten einde de bewaking van het aanzienlijke Witte Brug-kwartier te verbeteren, op zijn plaats geweest. Vermoedelijk zal er nu over een paar jaren wel nog een post bij ko.uen, want deze regeling laat genoemde stadswijk, die eerlang zeer uitgebreid wezen zal, vrij wel onbeschermd. Moge dan in den tusschentijd maar geen ramp voorkomen, die het ondoordachte besluit van nu bitter kan doen betreuren ! In één opzicht is de Raad mij nog meegevallen, hij erkende namelijk de noodzakelijkheid van één man meer per post dan bij opgeëischt uitrukken noodig is. Nu zal althans iedere post bezet blijven, ook al zijn de bedieningsmanschappen uitgerukt, — dit is natuurlijk noodig om maatregelen te nemen en berichten over te seinen, als de post opnieuw mocht gealarmeerd worden. Hoewel dus niet voldoende, er komt toch een uitbreiding welke reeds veel te lang was uitgesteld. Een goede Brandweer is duur, dit kan niet anders, maar 't is geen uitgave van weelde en een zoo uitgestrekte kom als de onze, well-.e van de Rijswijksche en Voorburgsche grens tot aan de Noordzee loopt, kan slechts ten koste van veel geld behoorlijk worden beschermd. Duur is natuurlijk ook de nimmer stakende schoolbouw. Mag men echter met den heer Vegtel c. s. zeggen, dat wij t e duur bouwen ? Dit is nog geheel onbewezen. De Raad had
eergister weer een som van f 158.000 voor den bouw, en nog een bedrag van f21.000 voor de meubileering, van een dubbele school aan de Wouwermanstraat toegestaan. Veel geld is 't, bijna f 180.000, zonder de kosten van den grond, maar die dubbele school zal dan ook 13 a 1400 leerlingen bevatten; dit komt dus op ruim f130 per leerling, en in andere groote gemeenten bouwt men niet goedkooper, te Amsterdam wegens het heien nog duurder. De Leerplichtwet dwingt tot groote uitgaven, maar is dit niet een *Reilzame dwang? Gelijktijdig werd nog een voorstel tot grondaankoop, op de terreinen der bouwmaatschappij „Valkenbosch", aangenomen, te reserveeren voor nieuwen schoolbouw in d i e snel groeiende stadswijk. Loffelijke voortvarendheid hebben B. en W. betracht met een crediet-aanvrage om een deel der stad van electrisch licht te voorzien. Aanvankelijk zullen 134 booglampen in eenige voorname straten en op sommige pleinen worden aangebracht. Voldoet de proef, dan volgt later uitbreiding. Plekken met veel boomen als Voorhout, Vijverberg, Plein 1813 enz. zijn minder geschikt, maar in de drukke hoofdwegen en op kruispunten zal 't een te waardeeren verbetering zijn. Tal van andere zaken, die behandeld werden, laat ik maar rusten; alleen zij hier even aangestipt het besluit tot aanstelling van een verificateur, wien tevens de voorbereiding van een controledienst op het comptabel beheer der gemeente en der bedrijven zal worden opgedragen. Bij dit besluit gaf de Raad nu eens een teeken van gezond verstand, niet willende dat deze ambtenaar onder den chef der afd. Financiën komen zou, maar uitsluitend en rechtstreeks onder B. en W. De komst van dezen ambtenaar is een gevolg van de aanzienlijke fraude, door wij'en den chef der afd. Onderwijs gepleegd. Hij moet een onafhankelijk dwarskijker worden, alleen aan B. en W. verantwoordelijk. Met groote meerderheid werd een amendement, waarbij dit duidelijk werd uitgesproken, aangenomen. Het verbaast mij dat de Burgemeester en de Wethouder Simons zich nog min of meer tegen dit juiste denkbeeld verzetten. Nog niet in de openbare vergadering behandeld, maar wel ingediend is een voorstel, waarvan ik in mijn brief van 22 Februari de nadering aankondigde, — t.w. het maken van een nieuwe en ruime verbinding tusschen het station van den Holl. spoorweg en 't hart der stad. B. en W. willen haar (terecht) nog iets verder uitstrekken, dan ik haar destijds beschreef. In rechte lijn zal de Stationsweg tot het voorplein van de Nieuwe kerk, aan het Gedempte Spui worden doorgeslagen, met een nieuwe overbrugging van de Bierkade. Bij dit werk zijn weder 4 a 5 ton gemoeid, wij zijn nu eenmaal in een tijdvak van groote openbare werken en natuurlijk ontkomen wij dus niet aan een zeer aanzienlijke schuldverhooging. Maar de gemeentelijke welvaart kan ten onzent gelukkig nog al iets lijden. De toevloed van welgestelden houdt nog aan; in 1905 was de stijging der bevolking ruim 7000 zielen. Natuurlijk ontbreken onder dezen de kleine luyden niet, maar de verhouding van de zgn. werkmansklasse en van de meer bemiddelden blijft hier gunstig. Die toevloed houdt het bouwvak hier ook in bloei en het Fransche spreekwoord is een waar woord, quand le batimentva, tout va. Zulk een toestand geeft stof tot dankbaarheid, maar hij brengt tevens den eisch van goed beleid mede. Eenerzijds moet men behoorlijk met zijn tijd medegaan en niet schromen groote uit gaven te doen, die niet slechts het practische nut bevorderen, maar ook aan de eischen van welstand ten goede komen. Anderzijds moet men zich zorgvuldig voor roekeloosheid hoeden, want bij onbekookte opdrijving der uitgaven zou men de lasten al te spoedig doen klimmen en den stroom van nieuwe bewoners afdammen, kortom de kip met de gouden eieren slachten. Om ten deze het juiste midden te
bewaren, is geen gemakkelijk werk. Het vereischt een gemeentebestuur van groote energie en veel doorzicht; enfin , ik zal op dit punt maar niet doorgaan, want iedereen begrijpt wel dat ik nu tot onze kwetsbare plek, onzen Haagschen Archilles-hiel, genaderd ben. Voor hotelhoudérs, restaurateurs enz. is natuurlijk de tijding, dat de tweede Vredesconferentie zeer waarschijnlijk niet in 19C6 zal bijeenkomen, een teleurstelling. Maar uitstel is geen afstel, laat ons op 1907 hopen. Zeker is 't, dat dit lastig zaakje zeer zorgvuldige voorbereiding vereischt, zal er althans iets van te recht komen. Het is zoo'n soort van kruidje-roer-me-niet, dat omzichtig gehanteerd moet worden. Hier moet immers het oude Europa zoowel me? het verre Westen als met het verre Oosten samenkomen; wat zijn in die zeven jaren sinds de eerste Vredesconferentie de onderlinge machts- en vriendschaps-verhoudingen ingrijpend gewijzigd! Het groote Rusland diep vernederd, het opkomend Japan een ie rangs-macht geworden, het Drieverbond tot een schim verbleekt, de diepe veeten van Engeland en Frankrijk uitgewischt, de wereldrol van Noord-Amerika steeds nog wassende. En overal concurrentie, overal de handelsbelangen op den voorgrond, de wedloop ter zee steeds feller en, bij zooveel aanleiding tot jaloezie en zooveel zucht elkander te verdringen, toch een diepe behoefte aan vrede. Men herinnere zich de verklaringen der Britsche Regeering over de noodzakelijkheid van internationale beperking van den militairen scheepsbouw; men leze de debatten in den Franschen Senaat, juist dezer dagen gehouden, waar d'Estournelles, Poincaré en Thomson het voor en tegen van deze zelfde zaak scherp deden uitkomen ; men lette op hetgeen Itaiië besluiten zal ten opzichte van de kolossale credietvraag, door het nieuwe Kabinet ingediend, — inderdaad, het vlootvraagstuk is een brandend vraagstuk geworden en, zooals hei op dit oogenblik er mee staat, zou de Conferentie te vroeg komen om iets wezenlijks te kunnen uitrichten. Bovendien laat dat Amerikaansche congres, dat eerlang te Rio Janeiro samenkomt, maar voorgaan. Die Pan-Amerikaansche beraadslagingen zouden vermoedelijk geen gewenschte introductie voor de algemeene vredes-beraadslagingen opleveren. In de Nieuwe Wereld is een grootheidswaan merkbaar, die wat de machtige republiek van het Noorden betreft ongetwijfeld heel wat meer dan een waan is. Maar het Zuiden is voorzeker nog niet gerechtigd een zoo "nooge borst te zetten als zijn Noordelijke broeder, — toch heeft het reeds van die opwellingen, die iets dergelijks voorspellen. Vermoedelijk is 't beter om de Pan-Amerikaansche resoluties, welke in de Braziliaansche hoofdstad zullen genomen worden, wat tijd van bekoeling en bezinking te gunnen, alvorens de heeren van dat verre zuiden ter Europeesche vergadering verschijnen. Bij de talrijke merkwaardigheden, welke de 20e eeuw zullen kenmerken, zal de zich wijzigende verhouding tusschen de Oude en de Nieuwe wereld een belangrijke plaats innemen; ook van dien kant zijn zeker nog wel verrassingen mogelijk. Verrassingen ? Zou Frankrijk, dat zoo menigmaal het sein gaf, ons eerlang misschien ook nog iets verrassends komen aanbieden ? De viering van den ien Meidag, waarmede allerlei werkstakingsplannen gepaard gaan, belooft geen zeer rustig verloop. In de kringen der mijnwerkers is de ontroering, zelfs de beroering, nog buitengewoon groot; in allerlei handwerken zal de 8 uurs-eisch niet meer als een Platonische eisch, maar als iets dat onverwijld komen moet, worden gevorderd. Botsingen schijnen onvermijdelijk en, wegens de verkiezingen zes dagen later, zal de Regeering wel niet heel krachtig durven ingrijpen. Ook beloven die verkiezingen zelve ditmaal vrij wat opstootjes. Bij de stembus zullen toch Kerk en Staat opnieuw de wederzij dsche krachten meten, 't Zijn hoogst gewichtige dagen, die de Republiek tegemoet gaat, de gansche beschaafde wereld ziet met spanning den uitslag tegemoet.
Ja, indien een der Fransche pretendenten — hetzij de erfgenaam van Bourbon- Orleans, hetzij de naneef der Bonapart es — toevallig een man van groote bekwaamheid en vermetele eerzucht was, dan zou zijn Kans nu schoon staan. Maar in Louis Philippe d'Orléans (onder den spotnaam „Gamelle" bekend) noch in Victor Bonaparte schijnt de stof aanwezig, waaruit een overweldiger voortkomt, — laat ons er niet om treuren, psychologisch is zulk een verschijning wel uiterst merkwaardig, maar voor de rust der wereld is niets zoo ongewenscht als zij. Laat ons, om ten slotte weer thuis te komen, nog even een deftige Haagsche woning betreden. Men zegt dikwijls bij ongunstig weer „laat ons maar eens naar een museum gaan." Verkeerde opvatting! Gisterenmorgen, bij allerprachtigst zonlicht, liep ik even het Mauritshuis in en d a n is het er juist goed om met een paar aanwinsten van den laatsten tijd kennis te maken. Ten ie de twee bloemstukkenportretten, door een overleden stadgenoote aan het museum vermaakt. In sommige bladen was de gissing uitgesproken dat dit ^«(«/-bloemstukken zouden zijn, waar men in sommige bloemcontouren het portret zou kunnen vinden van personen, die tijdens staatkundige troebelen als verboden waar beschouwd werden, zooals b.v. de Oranjes tijdens de Fransche overheersching. Een soort van puzzle dus. Onjuiste meening. Het zijn werkelijk twee kleine portretten, man en vrouw, beiden in 't costuum van het eind der 17e eeuw. Zij zijn verdienstelijk geschilderd, de man vooral, wiens blik niet door de overdreven grootte der oogen, zooals bij de vrouw, ietwat bedorven wordt. Maar zij ontleenen hun waarde eigenlijk aan het voortreffelijk medaillon van bloemen, waarin deze beeltenissen zijn gevat. Een kenner als dr. Bredius aarzelt niet beide werken aan de Vlaamsche school van het laatst der 17e eeuw toe te schrijven, zonder echter den naam van den meester,, te durven bepalen. Men heeft Daniël Seghers, den Jezuïeten-pater, wiens bloemstukken beroemd zijn en die meermalen Heiligen, door bloemen omkranst, schilderde, als maker genoemd, maar hij stierf reeds in 1661; men heeft hier dus waarschijnlijk met werk van een ietwat jongeren kunstenaar te doen. Pater Seghers, die in het Mauritshuis vertegenwoordigd is, had trouwens een vlakkere schilderwijze. Hoe dit zij, 't zijn een paar werkjes van keurige uitvoering en prachtig coloriet, die hoog geschat worden. Ten tweede een mooi stuk van den vermaarden Utrechtschen schilder Paulus Moreelse: een lachende jongen, die zich over een globe, waar de Nederlandsche kustlijn zichtbaar is, heenbuigt, wijzende op de naamteekening P. M. Het is een beeltenis van brutale realiteit die aan Frans Hals herinnert, mooi van uitdrukking en mooi als schildering van halfnaakt, — in losse plooien is een zeer primitieve kleeding over den rechterschouder geworpen. Het is een geschenk van den heer Nardus te Suresnes, die reeds vroeger aan het Mauritshuis zijn milden zin toonde. Ten derde een stuk in bruikleen van dr. Bredius, — last not least, want van niemand minder dan Rembrandt. Een mythologische beeltenis is 't, Andromeda aan de rots geketend. Het is maar een klein beeld, als vrouw geen model van schoonheid, maar in houding en in de sobere omgeving is 't wel een harmonisch geheel, waarbij vooral de uitdrukking van ontzetting zich treffend openbaart. Blijkbaar is Perseus, de lieveling der goden, die haar bevrijden zal, nog niet in 't zicht, — hier zien wij de dochter van Cepheus nog slechts als een beeld der wanhoop, in radelooze smart. Dat het : t werk van een begaafd schilder is, kan ook een leek zien. Maar wel vond ik 't verklaarbaar, dat een Duitsche dame, die met mij voor 't doek stond, ietwat teleurgesteld vroeg, of dit nu alles was wat wij hier van Rembrandt bezitten. Gelukkig kon ik haar uitnoodigen even mede naar een der bovenzalen te gaan en toen zij daar voor den „Simeon in den tempel," vcor „de Anatomische les," voor „Saul en David" stond, toen zeide zij met volle overtuiging: „nubegrijp ik den Hollandschen trots op den grooten Meester volkomen." Met ietwat nationale fierheid citeerde ik uit „Tannhüuser": Sehe ich umhtr in diesern edlen Kreise en wees haar ter loops op Ruysdaels Waterval, op Potter's Spiegelend Koetje, op den Delftschen Vermeer met zijn schitterend Stadsgezicht en nog een paar anderen. Wahrhaft, tin edler Kr eis ist es hier , zeide zij met warmte. — En nu genoeg voor heden! Rudolf.