Het is herhaaldelijk gezegd, dat wij Nederlanders zoo slecht op de hoogte zijn van Indië, en dat de belangstelling van het meerendeel onzer grootei is voor vreemde landen dan voor onze overzeesche bezittingen, het Rijk buiten Europa. Van verschillende zijden, door de Regeering en door particuliere corporatiën, is en wordt getracht belangstelling voor onze koloniën te wekken, kennis omtrent land en volk te verspreiden. De ervaring leert evenwel, dat op deze wijze juist diegenen worden bereikt, wier belangstelling die opwekking het minst behoeft, dat zijn zij , die met Indië in aanraking zijn of zijn geweest. De groote massa bereikt men echter niet, tot haar dringen de in het werk gestelde pogingen niet door; zij blijft op dit punt even koel en onwetend. Hoe waar dit is, blijkt telkens, als zich in verband met onze koloniën het een of ander vraagstuk voordoet. Vlug als de publieke opinie anders is, onthoudt zij zich in een dergelijk geval van het uitspreken van eenig oordeel. Het is dan, alsof het buiten ons volk omgaat. Wij kunnen dit voorzeker merkwaardige verschijnsel ook thans weer waarnemen, nu een zeer belangrijke quaestie—de levensquaestie voor Nederland als koloniale mogendheid — aan de orde is: de vraag, wat al of niet moet worden gedaan, opdat wij onze Oost niet verliezen. De quaestie doet zich op dit oogenblik voor in verschillende vormen. Wij denken hier in de eerste plaats
aan de beweging onder de inlandsche bevolking, welke in de laatste maanden zoo zeer de aandacht heeft gevraagd, en voorts aan de plannen, die in wording zijn tot versterking der vloot. Het licht niet in onze bedoeling op deze vraagstukken thans dieper in te gaan en evenmin zullen wij de verhouding tusschen Nederland en zijn koloniën van historisch standpunt beschouwen. Het staat inmiddels vast, dat alles wat voor Jndië zal moeten worden gedaan, geld zal kosten (het rapport van de staatscommissie voor de defensie spreekt b.v. van een jaarlijksche uitgaaf van 17 millioen ten laste van Indië en Nederland samen). Nu zijn de financiën van Nederland en Indië administratief wel gescheiden — in 1912 is deze scheiding zelfs bij de wet bekrachtigd — doch waar tot nu toe het overschot of tekort in of uit de Nederlandsche schatkist komt, bestaat er toch tusschen de geldmiddelen van moederland en koloniën een zeer nauw verband. Over de overschotten behoeven wij nu niet meer te spreken. Batige saldi van den Indischen dienst zijn in het laatste veertigtal jaren het moederland niet meer toegevloeid. In vroeger tijd was dit anders. Van de Indische overschotten bouwde Nederland bijv. zijn Staatsspoorwegen. De vraag, welke thans onder de oogen zal moeten worden gezien, is of Nederland zoo noodig financieele verplichtingen op zich mag nemen ten behoeve van Indië en, zoo ja, in welke mate. Om deze vraag te beantwoorden dienen wij de zaken nuchter te beschouwen, en hebben wij vóói alles na te gaan, hoe groot het belang is, dat Nederland heeft bij het behoud van Indië. Eerst daarna immers kunnen wij beoordeelen, welke finantieele
verplichtingen aan de zijde van Nederland verantwoord zouden zijn. Daartoe moeten wij komen met cijfers. Zooals gezegd, rechtstreeksche baten trekt de Staat der Nederlanden uit de onder zijn gezag staande landen in andere werelddeelen niet. Wij hebben ons daarom te bepalen tot de voordeelen, die de Staat indirect ten goede komen, maar bovenal tot die, welke zijn onderdanen genieten , hetzii direct, hetzij indirect als gevolg van den tusschen Nederland en Nederlandsch-Indië bestaanden band. Tot de directe voordeelen, die wij zullen hebben te waardeeren, behooren : 1e de bedrijfswinsten der in Indië werkende ondernemingen op het gebied van land- en mijnbouw, nijverheid, handel, bankwezen en verkeer ; 2e de inkomsten van de in Indië gevestigde Nederlanders, werkzaam in paiticuhere bedrijven; 3e de bezoldiging van Nederlanders, die in dienst van den Staat, in burgelijke of militaire betrekkingen in Indië zijn geplaatst, alsmede de pensioenen, die deze staatsdienaren na het eindigen van hun dienstverband genieten. Daarnaast zullen*wij hebben te bezien de indirecte baten, dat zijn de voordeelen, welke ten goede komen aan het veel grootere gedeelte der Nederlandsche burgerij, dat van de hierboven genoemde rechtstreeksche revenuen niet geniet. Als de voornaamste der ten deze welkende factoren vraagt onze aandacht de handelsbeweging tusschen Nederland en Indië, bestaande aan den eenen kant in den aanvoer en den verkoop hier te lande van de Indische producten, en aan den anderen kant in de export van hier naar Indië, waarbij vooral van beteekenis is de uitvoer der voortbrengselen van de
verschillende takken onzer eigen industrie. In het nauwste verband met den handelsomzet staat het scheepvaartverkeer, waarbij zich weer aansluiten de scheepsbouw, de uitrusting der schepen en het haven- en expeditiebedrijf. Eindelijk past bij deze opsomming in verband met de indirecte voordeelen een herinnering aan de belangen der neringdoenden en nijveren. Al deze belangen in cijfers uit te drukken is zeker geen gemakkelijke taak, nog afgezien van do omstandigheid, dat in het algemeen de economische gegevens omtrent onze koloniën ver van overvloedig zijn. Wij hebben nochtans getracht door berekening en door raming aan de hai d van, grootendeels minder algemeen bekende, cijfers de geldelijke belangen, waarvan hier sprake is, aanschouwelijk te maken. Zoo zijn wij dan door optelling van de maatschappelijke kapitalen der in Indië werkende naaml. vennootschappen, welke aldaar of in Nederland haar zetel hebben, gekomen tot het reeds gepubliceerde bedrag van 1 millard (aanvang 1913) gestorte aandeelenkapitaal. Verder kwamen wij, op grond van de opbrengst der Indische inkomstenbelasting en van het aan de Indische geldmiddelen uitgekeerde gedeelte der Nederlandsche Bedrijfsbelasting, tot een raming der door deze naaml. vennootschappen en daarmede gelijkgestelde lichamen gemaakte winsten van 111 millioen gulden per jaar, hetgeen gekapitaliseerd a 6 pCt. geeft een kapitaalswaarde van 1850 millioen. Ten laste van deze naaml. vennootschappen liepen in 1912 obligatie-leeningen tot een gezamenlijk bedrag van 126 millioen.
Telt men bij deze cijfers nu nog 40 millioen voor de waarde der particuliere cultuurondernemingen (grootendeels overeenkomstig de waarde, waarnaar de verpondingsbelasting wordt geheven) dan komt men tot een totaal bedrag van ruim 2 milliard. Buiten rekening blijven hier dan nog, als niet te taxeeren, de particuliere bedrijven, die zich bewegen op een ander gebied dan„ dat der cultures. Op grond der voor 1913 geraamde opbrengst der Indische inkomstenbelasting wordt het inkomen der in particuliere betrekkingen werkzame Europeesche ingezetenen (inlanders en vreemde oosterlingen worden in deze belasting niet aangeslagen) geschat op 110 millioen. Het totaal der bezoldigingen der Europeanen, die in dienst van den Staat een burgerlijke of militaire betrekking bekleeden, bedraagt in een rond cijfer 60 millioen per jaar. Buiten dit bedrag vallen de Indische pensioenen en verlofstraktementen, waarvan jaarlijks 13 millioen wordt uitbetaald in Nederland. Sommige deze cijfers spreken voor zichzelf, andere behoeven voor een juist begrip hunner beteekenis echter eenige nadere toelichting. Wij stellen ons voor die te geven tegelijk met eenige bijzonderheden ter zake van het handelsverkeer, waaromtrent wij voor het oogenblik vermeenen te moeten volstaan met de vermelding, dat volgens de in- en uitvoerstatistiek over 1912, hier te lande werd ingevoerd uit Indië voor 496 en uitgevoerd naar Indië voor 154 millioen gulden, en dat de vier maatschappijen, die de geregelde stoomvaartverbindingen met Indië en tusschen de verschillende deelen van den Archipel onderhouden, thans 170 stoomschepen in de vaart en 15 aanbouw hebben.
"TWEEDE BLAD. Ons belang bij het behoud van Indië.". "Bredasche courant". Breda, 1914/01/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB03:000059827:mpeg21:p005
"Bredasche courant". Breda, 1914/01/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB03:000059827:mpeg21:p005
Prima eiken Slaapkamer 167 ^50 Prima Pitch Pine 99 99 145 gulden is onovertrefbaar en beslaat uit Spiegelkast, 2 pers. Wfiicli tafel met zvraar marmer en breeden Toiletspiegel , 2 pers Ledikant, Nachtkastje met zwaar marmer Tafel en 2 Stoelen in stijl der Menbelen. POSTHUMUS Bed „Uw Paradijs 19 GinneMraat 124.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1914/01/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB03:000059827:mpeg21:p005
20 ,Eene verrukkelijke reis", zeiden de passagiers Katie ton haar ook verrukkelijk gevonden hebbeD, badde zij onder andere omstandigheden de passage f 6 . " n » wan * bet weder liet zoodra men de noordelijke breedtegraden achter den mg had niets te wenscben over. De dagen waren lang en warm ; de hemel was onbewolkt; de zee overdag gelijk een massa gesmolten goud en avonds gelijk een vlakte gesmolten zilver. De reizigers waren hartelijk en konden het samen best vinden • — maar in weerwil van dit alles kon Katie de oorzaak van de reis maar met vergeten evenmin hoe zij lederen dag vele mijlen verder van huis was en dichter bij bet land der ballingschap. Op een nacht gleed men, over eene kabbelende ailveren zee, onder een met jnweelen bezaaiden hemel, in het licht van de maan in het zuidelijk halfrond een haren binnen en de reis was geëindigd. Onbeschrijflijk schoon was het tafereel d*t iich Toor (j 0 we inige passagiers, die op het . ^bleven waren, ontvouwde. Katie Milner en mbie Hildyard waren onder die weinigen ; beiden eschouwden het in stille bewondering, met zeer verschillende aandoeningen ; voor dezen toch lag "i n thuis, voor gene bet l;nd htrer balling80 ap. De zee glinsterde als gepolijst staal; de c oone Kaapstad weerkaatste, tegen bare witte uizes, de heldere stralen der maan en op den
top van den vreemdsoortigen, vierkanten berg rustten de zachte, paarlklenrige wolken als een kroon. Katie staarde op dit heetlijke schilderij totdat heete, verblindende tranen al dat schoons voor haar gezicht verborgen. nWij zijn er dus eindelijk", r zeide ze. » Dit is de wijd en zijd bekende Stormkaap *' »Neen,' antwoordde hij, zijn oog van het voor hem 100 bekende schouwspel raar het hare richtende, »neen, niet de Stormkaap, Juffrouw Milaer, maar de Kaap der Goede Hope". De passagiers landden, toen de dag aanbrak. Het rijtuig van den heer Hildjard stond in de dokken gereed voor de familie Miinrr, die er onmiddelijk in plaat» nam en naar zijn huis reed. lngletide — 100 heette de woning van den heer Hildjard — was een lieve villa, op korten afstand van de stad gelegen, omringd door een sehoonen, wèl onderhouden tuin. Het was een ruim huis, met breede veranda's en sierlijke bal - kon's overal omslingerd door weelderig groeiende en bloeiende kruip- en slingerplanten. De heer Hildyard stond aan het bek zijne gasten op te wachten. Aan Katie scheen hij op 't eerste gezicht dadelijk te bevallen; er was zoo iets aantrekkelijks en innemends in zijne open, blauwe oogen, en in de vriendelijke stem, die den nieuwgekomene zulk een hartelijk welkom deed hooren. uWelkom, welkom |in Zuid-Afrika, Juffrouw Milner, en welkom op Icgleside! Duizendmaal welkom, mijn waarde oude vriend 1" en hij dtuk'e en schudde met zijne groote bruine hand de vermagerde palm van den heer Milner, alsof hij ztjn vriend niet meer wilde lo>laten. «Ambie, fijn jongen, daik God dat je veilig thuis ben. Je tante HeBter is in de laa'ste drie weken in een toestand geweest, alsof zij paardenvleesch gegeten had, vooral wanneer de wind opstak. En | f
hier hebben wij de kinderen; zijn er maar drie F Dit i" Pearl, dat weet ik," haar een klappende kus gevende, »en hier zijn de jongens. Wel, hoe beeten jelui 1 Sydney en Clive F Wel, jongens, ik noop dat Kaapstad je zal bevallen en je hier zult blij * en totdat je groote, sterke kerels en flinke kolonisten zult geworden zijn zooals Amb e daar," en zijn trotsche, liefdevolle blik toonde duidelijk hoe dierbaar de rijzige jongeling hem was. De tante van Ambie, mevrouw tVylde, was eene weduwe en zuster van den heer Hildyard. Zij had zeer jong een rijken boer uit de oostelijke provinoiën gehuwd, vijf jaar later was zij als weduwe op Ingleside komen inwonen en was daar de eenige moeder, die Ambie ooit gekend had. Zij ontving bem aan de deur met een groet, wel wat statiger, doch niet minder hartelijk dan die baars broeders. Na de kinderen aan de zorg van eene morsige zwarte vrouw te hebben toevertrouwd, nam zij Katie ouder den arm en leidde haar naar de kamer, welke voor baar was geretd gemaakt. Katte, alleen gelaten om van kleederen te verwisselen, sloeg met belangstelling de lieve, netjes gemeubelde kamer gsde en het scboone uitzicht, dat deze door de vensters aanbood. Zij was nog nooit in haar leven buiten Engeknd geweest, niet eens het Kanaal over; zij was dus dubbel belangstellend voor alles rondom haar in dit andere werelddeel. De heer Hildyard haakte -er naar alles wat hem omringde zooveel mogelijk verschillend te maken van hetgeen, waaraan hij in zijn geboorteland gewend was geweest, en nul, zooals vele kolonisten doen, in alle opzichten de levenswijze en de omgeving van het Engelsche leven na te bootsen, katies kamer was dan ook geheel afwijkend van eenige kuner, welke zij vroeger bewoond bad ; de muren «aren, in plaats van behangen, licht-groen geverfd, met een rand ran druivenbladeren; de
vloer bedekt met matten van Afrikaansch maaksel; de gordijnen van dunne, witte mousseline hingen in breede plooien voor de geopende vensters, waardoor een bedwelmende geur van jasmijn en rozen binnendrong. De baard was gevuld met scboone varens en bundels gele lelies. Op de met kant opgemaakte toilettafel prijkten ruikers van rozen en jasmijn. Voor een der vensters stond eene Madeiratafel, van gevlochten teenen, waarop geurige lelietjes en purpere fuchsia's pronkten, voor het andere bad men eene met sits bekleede rustbank geplaatst bedekt met een tijgervel. Katie ontkleedde zich langzaam en deed eene wit-mousselmen japon aan, onder welke bengheid zij niet nalaten kon te glimlachen bij de gedachte, dat zij drie weken geleden in bont en fluweel gingDe eetkamer van des heeren Hildyards buis was eene lange, lage kamer met een donkerbruinen, gewreven vloer en zoldering; aan de laatste hingen eenige sierlijke lampen Ofschoon ruim bevatte de kamer niets anders dan stoelen en eene tafel, vol glaswerk en zeldzame bloemen. Drie glazen deuren die op de veranda uitkwamen, stonden wijd open en gaven toegang aan het ge ruisch van de zee, bet gejoel van de stad en het gegons van de ontelbare inteeten. De jorge kleuiling-meisjes, schilderachtig gekleed in korte witte rokken, lage schoenen en vuurroode doeken, als een tulband om bet hoofd gevouwen, dienden aan tafel. Het was eene gril van den heer Hildyard geene andere dan zwaite bedienden te houden ; de mannelijke met zwart en blauwe tulbanden, de vrouwelijke zooals wij zooeren beschreven hebben. Het ging zeer levendig aan den maaltijd toe: Ambie koutte vroolijk, Katie legde hare droefgeestigheid af en deelde in de algemeene opgeruimdheid, en zelf» de heer Milner was beter gestemd
dan hij in langen tijd geweest was Na afloop van den maaltijd, terwijl mevrouw Wylde en de heeren Milner en Hildyard den goeden ouden tijd in herinnering brachten en bespraken, nam Ambie Katie met zich naar dg tnin. sHoe schoon 1" riep zij uit; »het is als een tooverwereld I" Ën waarlijk, deze vergelijking was niet 01 juist: de grond wai met keur van boomen, — zoowel inheemscbe en Europeesche, als Amerikaan>che en Australische — beplant. Hier stond eene groep tulpboomen, wier bieede, gladde bladeren als porselein schitterden, daar een rij vlee-cbhout-boomen met hunne donkere, sombere bladerlooze takken ; een dubbele rg van met convolvulus en witte rozen begroeide cypressen vormde een statige laan. in het midden der uitgestrekte gronden had men een lief klein meertje geschapen, welks zoomen met calla-lelies bezet waren, en op het eilandje in bet midden verhief zich een klein priëel aan de eene zijde achter jasmijn verscholen en aan de andere met passie-b oemen behangen. Steeds ge voelig voor het scüoone, viel Katie op een landelijke bank order, een groep acacia's neder en genoot, opgetogen van bewondering, met volle teugen de bekoorlijkheden van het heerlijk tafereel, terwijl Ambie in stille voldoening naast baarstond Niets bekoorde hem meer dan oprechte bewondering en waarde ring van zijn geboorteland, dat hij zoo innig, zoo hartstochtelijk, bijna dwepend liefnad »Het verheugt mij u zoo opgetogen'te zien", sprak hij eindelijk »U zult hier gelukkig ca tevreden kunnen zijn, nietwaar F Ik bedoel, ah wij uw broeder kunnen opspoen." »Ja, ik geloof wel dat ik zal kunnen," gaf zij langzaam ten antwoord. (Wordt vervolgd).
"DE FAMILIE MILNER OF De Diamantdelvers aan Vaalrivier. Naar het Engelsch DOOR FRED. H. OLLAND. (Nadruk verboden).". "Bredasche courant". Breda, 1914/01/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 20-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB03:000059827:mpeg21:p005