Zij, die zich met ingang van 1 OCTOBER a.s., voor minstens 3 maanden op de Bredasche Courant albonneeren, ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers gratis.
Bredasche courant
- 14-09-1916
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 14-09-1916
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 400337452
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- nr. 1 (1914) - jrg. 149, nr. 305 (1939)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 216
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
BERICHT.
OM EEN BENOEMING.
Er is op het oogenblik in de pers heel wat wat te doen om een benoeming. De heer Schim van der Loeff, lid van de Tweede Kamer voor het district Dordrecht, is aangewezen tot lid van de Commissie van Bijstand voor de uitvoering van de Distributiewet. Dit is niet, gelijk het in den volksmond heet, een eere-baantje; er zit een bezoldiging aan vast van f 750 per maand. Een héél fatsoenlijk burgermans-bestaan dus. Nu is de kwestie, welke verschillende persorganen bezig houdt, deze: moet de heer Schim van der Loeff, door het aanvaarden van deze positie, aftreden als Kamerlid? Natuurlijk is hij, als zoodanig, onmiddellijk-herkiesbaar. Het gaat hier dus om de interpretatie van art. 96 der Grondwet. En vooral De Telegraaf heeft zich in deze aangelegenheid bijzonder geroerd. De Ilaagsche redacteur van het blad, de heer Hans, heeft eerst nagesnuffeld, wat prof. Buys over deze kwestie wel gezegd zou hebben. En deze moet zich dan in zijn bekend standaardwerk aldus hebben uitgelaten, dat in een aangelegenheid, als de onderhavige, aftreden noodzakelijk is. Met het oordeel van prof. Buys — een gedrukt oordeel — niet tevreden, ging de heer Hans om advies bij prof. mr. Oppenheim, lid van den Raad van State. En deze hooggeleerde was van oordeel, dat de heer Schim van der Loeff rustigjes op zijn Dordtschen Kamerzetel kan blijven zitten. Aftreden vindt hij in dit geval niet noodzakelijk. Nog niet tevreden, klopte de heer Hans bij den oud-Minister van Binnenlandsche Zaken, mr. Th. Heemskerk, aan, die, volgens den Haagschen redacteur van De Telegraaf, «zeer zeker ook tot de beste kenners van ons Staatsrecht mag worden gerekend.» De heer Heemskerk wilde niet gerangschikt worden onder hen, die van oordeel zijn, dat de heer Schim van der Loeff niet een bezoldigd staatsambt aanvaardt. Met andere woorden dus: de beer Schim van der Loeff zal, volgens den gewezen Premier van 1908—1913, een oogenblik van zijn Dordtschen zetel moeten opstaan, om er daarna weer rustig op te kunnen gaan zitten.
Wij wijzen even even op deze kwestie, niet, omdat zij van wereld-schokkend belang is. Maar j wel, wijl wij de houding van den heer Schiai , van der Loeff eenigszins vreemd vinden. Hij - toch zwijgt als een pot, terwijl hij alléén de 1 man is, die aan al het twistgeschrijf een einde kan maken, door zich te onderwerpen aan art. 96 der Grondwet, hetgeen in dit geval toch slechts bloot een formule is. Alleen wagen wij het, in alle bescheidenheid de opmerking te maken, of er nu in ons geheele land absoluut niet een ander voor de functie-vervulling te vinden was dan juist een lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het ambt van Kamerlid brengt, wij hebben het meer gezegd, niet altijd de bekwaamheid of de geschiktheid met zich. Maar wij geven toe: straks drieduuend gulden schadeloosstelling per jaar, recht op pensioen, kans op zeer ruim betaalde bij bedieningen, — het Kamerlidmaatschap wordt hoe langer zoo meer een buitengewoon gezocht baantje!
STRATHMORE DOOR OUIDA. Naar het Engelsch bewerkt door CORNELIA HUYGENS. 96 Nadruk Verboden.
«Ik herinner mij niet heel goed, dat den laatsten keer dat ik het genoegen had u te zien, wij in een zaak van eer getuigen waren.» «O ja, een eeuw geleden,» zeide Marchmont. tik weet wat u bedoelt; een ergerlijk geval, toen die woesteling, die onmensch, Strathmore, den armen Erroll doodschoot. Vergeef mij hem aldus te noemen; wellicht behoort hij nog tot uw vrienden ?» «Ja, tot mijn beste vrienden.» «Dan vraag ik u duizendmaal om verschooning dat ik mij die woorden liet ontvallen,» zeide de gebruinde soldaat, terwijl hij van onder zijn zware, grijze knevels de rookwolken van zijn sigaar voor zich uitblies. «Ik heb op het slagveld heel wat menschen gedood, maar in deze zaak was er iets dat mij tegen de borst stuitte; men zag moordlust in zijn oogen gloeien. Zij waren van hun jeugd af broeders geweest en hij schoot hem als een hond dood, zonder er naderhand het niinste berouw over te gevoelen! Ik wed dat Strathmore het geheele geval vergeten is?» «Ik heb er hem althans nooit op hooren doelen.» «Natuurlijk. De wereld vergeet spoedig, vooral waar het een groot man geldt. Als staatsman bezit hij verwonderlijke gaven. Zijn politiek is de mijne niet, maar zijn macht en invloed zijn niet te ontkennen.»
«Hij is de grootste politicus van uw land; vroeger was hij reeds als diplomaat «plus fin que tous autres,» gaf Valdor ten antwoord, terwijl zijn hand werktuigelijk naar de bloemen in zijn borstzak voelde; «maar gij doet hem onrecht wanneer gij hem een woesteling noemt. Koud is hij, en, wanneer zijn toorn is opgewekt, wellicht gevaarlijk, maar toch kan hij soms edelmoedigs wezen, en bezit hij groote hoedanigheden. Wellicht waart gij en Erroll vrienden ?» «Arme kerel! Ja, wij waren bij hetzelfde regiment.» «Weet gij ook of hij nog familie had?» De hand van Valdor rustte op de bloemen en een zeker onbewust instinct deed hem Lucille met Erroll vereenzelvigen. «Neen, ik geloof niemand dan de oude Sir Arthur en de een of andere neef die vau hem erfde.» «Dus er was niemand om hem te betreuren ?» «Niemand, behalve... al diegenen die hem kenden! Hij had mij een brief voor Strathmore gegeven, en een voor een vrouw in Engeland, als ik mij wel herinner; maar dat was ook alles.» «Een vrouw? Wie was dat?» «Dat weet ik volstrekt niet,» antwoordde de Engelschman. «Misschien de een ef andere geheime liefde, wie weet.» «Herinnert ge u haar naam ook?» «Neen, het is zoo heel lang geleden. Wel herinner ik me dat die eenigszins vreemd was. Op den brief stond echter het adres van White Ladies. Ik weet dit nog, omdat het landgoed van Strathmore daar gelegen is en de arme oertie er zoo dikwijls vertoefde.» «Zoudt gij den naam herkennen, als u die genoemd werd ?» «Mogelijk wel.»
«Kan het De Vocqsal geweest zijn ?» «Ik weet het waarlijk niet. Maar wacht eens, ik geloof het wel. Jawel, ik ben er bijna zeker van. Waarom ?» «Och, omdat ik mij iets verbeeldde ten opzichte eener geschiedenis zijn verleden betreffende, en weten wilde; of dat inderdaad zoo was. Wat begint het te stormen ; maar ik zie gelukkig de lichten van Boulogne reeds opdagen. Gaat? gij naar Parijs?» «Ja, maar niet om daar stil te blijven, ik ga een iweinig verder, naar Indië, wellicht voor een jaar of tien, als men; het ons daar lastig blijft maken,» antwoordde de Kolonel, wien het geval te l onverschillig was onj zich af te vragen, hoe Valdor nu nog in het verleden van zgn zoo lang gestorven vriend eenig belang kon stellen. Kort daarop werd hij beneden in de hut geroepen, waar zijn vrouw, met wie , hij pas onlangs gehuwd was, zich had teruggetrokken, zoodat Valdor alleen op het dek bleef. Zijn polsen joegen sneller... eindelijk had hij dan Strathmore's geheim ontdekt! Ondanks alle mogelijke voorzorgen, ondanks alle middelen die waren aangewend, om het buiten een ieders bereik te houden, bevond het zich in zyn macht. Roe onzeker en nevelachtig ook het verleden was, toch wist hij nu genoeg om te begrijpen, welke band er tusschen Strathmore en dat jeugdige wezen bestond ; welk geeselkoord er onder het stalen harnas en het fluweelen opperkleed van staatskundigen roem en wereldlijke eerzucht gedragen werd door den man, die door de wereld van [ gevoelloosheid en vergetelheid werd verdacht. Hij had Strathmore's geheim ontdekt en hij vergat den onmeêioogenden, wraakzuchtigen, onverdraagzamen aard ean hem, dien de natuur „f hardvochtig, het
verraad eener vrouw wreed en de wereld bitter hadden gemaakt. «Ik zal het haar nooit zeggen,» dacht hij bij zichzelven ; «zijn berouw eerbiedig ik, zijn geheim zal bij mij volkomen veilig wezen.» HOOFDSTUK XLV. «MORITURI TE SALUTANT !« Het was bijna middernacht; het cederhouten salon op White Ladies was schitterend verlicht, de meesten gasten waren er nog bijeen. Sommigen speelden schaak of écarté, anderen coquetteerden, elders werden de laatste sport-quaesties of andere nieuwtjes van den dag besproken, terwijl de schoone contralto van Lady Chessville zich in de aangrenzende muziekzaal verhief, waar zij en haar aanbidders zich in de opera «II Barbiere» verdiepten waarvan zij den volgenden dag eenige tooneelen wilden opvoeren. Doch terwijl het binnen licht en warm was en de schoone, rijke toiletten der vrouwen een schitterenden aanblik opleverden, verhief de storm zich daarbuiten al meer en meer, loeide door de bosschen en droeg het donderend geraas der onstuimige zee tot ver over het land, terwijl felle bliksemstralen de Abdij en omliggende kloostergebouwen in vuur zetten. «Een ruwe nacht,» zeide graaf van Fernneley met een onderdrukten geeuw, toen door de salons een bliksemstraal flikkerde, die het waslicht deed verbleeken. »Dat zal weer tal van ongelukken geven,» merkte Sir Philippe d' Orval op. Zooveel te beter voor de strandroovers; zij danken den hemel voor zulk weder,» klonk het van de lippen eener bekoorlijke vrouw,
die de koningin harer tegenpartij won en zich toen achter in haar fauteuil liet vallen om zijn volgenden zet af te wachten. Er zijn zeker heel wat schepen die hier jaarlijks op de kust vergaan, Strathmore ?» vroeg de Prins de Vëlms, op het oogenblik dat men tusschen het geraas van donder en storm flauw en gedempt een kanonschot hoorde knallen. «0 ja, een massa, geloof ik,» gaf Strathmore bedaard ten antwoord, terwijl hij zijn écarté met d' Orval vervolgde. «Ik bid u, laten wij niet over zulke akeligheden spreken!» zeide een Spaausche schoonheid met een lichte huivering. «Het is zoo vreeselijk I» «Dat zie ik niet in,» antwoordde Strathmore met zijn koelen lach. «De menschen moeten toch sterven, hoe doet er niet toe. Als er geen schipbreuken en epidemieën en oorlogen waren, om ons van tijd tot tijd van overbevolking te verlossen, dan zouden wij onder den voet geraken. Niets is nutteloozer dan zulke sentimenteele klachten over iets wat eenvoudig ais een zeer geschikte natuurwet kan worden aangemerkt ! Ik markeer den koning, d'Orval.» Weer klonk te midden van het loeien van den storm het noodsein aan de kust, terwijl hij bedaard zijn spel voortzette. Wat hij daareven zeide meende hij in vollen ernst. Zijn staathuishoudkundige kennis had hem die woorden ingegeven. Hij was geen menschenvriend ; het verlies van menschenlevens liet hem koud. Met echt wijsgeerige kalmte begreep hij dat eenige duizendtallen slachtoffers in den oorlog of bij andere groote rampen, den denkenden mensch even koel moesten laten als het slachten van een duizendtal schapen in de vleeschhallen der wereldsteden. Wordt vervolgd.
Belangrijk Fransch succes.
Belangrijk Fransch succes. Operaties der Serviërs. Aan het Roemeensche front.
DE OORLOG. Overzicht.
Er gebeurt, buiten het «eigenlijke oorlogsterreiu", nog wel genoeg, dat de aandacht van het beschouwen waard is. Zoo kwam dezer dagen de Rjetsj, een der meest bekende Russische bladen, met een artikel, dat niet onopgemerkt mag worden voorbijgegaan. Het blad bevatte een schrijven, uitgaande van een Japansche vereeniging te New-York, en bedoeld schrijven houdt zich bezig met de mogelijkheid van een oorlog tusschen Japan en de Vereenigde Staten. Meermalen is voorspeld, dat het tot zulk een oorlog moet komen. Want Japan streeft naar de heerschappij in den Grooten Oceaan en de Vereenigde Staten, die de Philippijnen namen, staan dat streven in den weg. Daarenboven worden de Japanners in Californië niet met de blanken gelijkgesteld, wat zij eischen. En in Amerikaansche bladen is dikwijls gewezen op de geheimzinnige handelingen van Japansche agenten. De Japansche vereeniging heeft nu de redenen, waarom een oorlog zou moeten ontstaan, opgeteld en daartegenover gesteld' de redenen, waarom een oorlog volstrekt niet moet ontstaan. Er zijn, of liever: er waren, juist elf argumenten vóór en evenveel tegen den oorlog. Als hij óóit mocht uitbreken, zal uien tenminste weten, waarom hij begonnen is en eigenlijk niet had moéten beginnen.
De motieven tegen den oorlog zijn : De Vereenigde Staten zijn de beste klanten van Japan. Meer dan een derde gedeelte van den geheelen uitvoer van Japan gaat naar de Unie. Japan zucht onder zware schulden en de nationale hulpbronnen zijn niet rijk. De Unie daarentegen beschikt over rijke hulpbronnen en een meer talrijke bevolking. De beide landen zijn geseheiden door vijfenveertighonderd mijlen Oceaan. De Japansche verkeersmiddelen zijn onvoldoende en men heeft op sommige punten steeds gebrek aan steenkool en water. Het is voor Japan onmogelijk, bg Europeesche [staten geldelijke ondersteuning te vinden. Het gevaar is niet denkbeeldig van een toenadering tusschen de andere groote mogendheden, met het doel om de Japenners uit China te verdrijven. Een landing in de Vereenigde Staten iou zeer moeilijk zijn, omdat de kust goed beschermd is en de Uuie beschikt over vele duikbooten. De industrieele groei van Japan zou worden belemmerd. Eogeland, de bondgenoot van Japan, zou tegen een oorlog met de Vereenigde Staten zijn. Japan is, wat katoen betreft, afhankelijk van de Vereenigde Staten. Dan wordt opgeteld, waarom men oorlog zou kunnen voeren. Aldus: Het Japansche volk groeit in sterke mate aan. Californië wil de Japanners niet behandelen, zooals zij wenschen. Omdat de bevolking zoo s.terk aangroeit, moet Japan zijn grondgebied uitbreiden. Er zijn Japanners, die aandringen op de verovering van de Philippijnen. Men hoopt op den steun van de oorspronkelijke bevolking dier eilanden. Men meent, dat een oorlog een einde zal maken in Japan aan den binnenlandschen strijd en de toeneming van het socialisme. De zoogenaamde gele pers roept om een oorlog. De invloed van het militairisme is sterk in Japan. Het blanke en gekleurde ras kunnen elkander niet verdragen op den duur. Japan wil de »open deur« in China sluiten. Ziezoo; nu weet men het pro en contra. De aandachtige lezer zal allicht tot de conclusie komen, dat er wel elf argumenten worden aangevoerd tegen, doch minder vóór den oorlog. Dat is te wijten aan de Russische censuur, die, om redenen, haar alleen bekend, een paar regelen heeft meenen te moeten schrappen. Maar de Rjetsj stelt haar lezers aldra gerust: het zal wel niet tot een oorlog tusschen Japan en de Vereenigde Staten komen. Ten slotte, naar onze meening, nog een geluk bij een groot ongeluk! Want wij zouden zoo denken, dat wij aan den oorlog in Europa al meer dan genoeg hebben ! Von Hindenburg berichtte in zijn officieele communiqué, dat wij gisteravond ontvingen: «Opnieuw is de slag ten Noorden vandeSomme ontbrand. Onze troepen zijn tusschen Combles
en de Sorhme in een zwaren strijd gewikkeld. De Franschen zijn in Bouchavesnes binnengedrongen». Dit deed een Duitsch échec vermoeden. Inderdaad komt nu Parijs met de mededeeling, dat het dorp Bouchavesnes door.de Franschen in een schitterend gevecht werd veroverd, ondanks den tegenstand der Duitschers, die er krachtig versterkt waren. Gedurende den nacht vestigde de Fransche infanterie zich in de gewonnen stellingen. In den morgen werd de vooruitgang in Oostelijke richting voortgezet, en namen de Fransche troepen in storm het Labébosch, 600 meter Oostelijk van den weg naar Béthune, ten Zuid-Oosten van Bouchavesnes gelegen. Vijftien honderd man, onder wie een groot aantal officieren, en kanonnen vielen den Franschen in handen. Volgens Havas is nu de geheele derde Duitsche linie veroverd. Op het Oostelijk front worden van beide zijden mislukte aanvallen gemeld. Franschen, Engelschen, Italianen en Serviërs geven de laatste dagen van groote activiteit op den Balkan blijk. Het Servische leger schijnt niet zonder succes te opereeren; bericht wordt, dat ten Noord-Westen van Kovil het een belangrijke stelling bezette na een gevecht, waarin de vijand hevige verliezen leed. De mededeeling is eenigszins vreemd en van het succes kunnen wij ons op het oogenblik moeilijk een voorstelling maken, daar de terrein-aanduiding — en dit is toch een belangrijke factor — ontbreekt. Lakoniek is het Berlijnsche communiqué ten aanzien van het Roemeensche oorlogstooneel: «De bewegingen in de Dobroedsja worden volgens programma voortgezet.» Dus.. . wij krijgen geen extra-nummer ? Na de Duitsch-Bulgaarsche successen van Tutrakan en Silistria, schijnt ook hier de strijd te zijn vastgeloopen. In dit verband doet het merkwaardig aan, in het Bulgaarsche officieele communiqué te lezen, dat de vijand «verslagen en gedemoraliseerd» is. Ware dit werkelyk het geval, dan zou de Duitsch-Bulgaarsche opmarsch niet, tijdelijk misschien, tot staan zijn gekomen. En een «verslagen en gedemoraliseerde» vijand verovert in een gevecht op de Duitschers niet acht kanonnen, zooals Boekarest bericht. Maar wij weten het nu reeds sedert lang: in de officieele communiqué's wordt slechts al te gaarne melding gemaakt van hetgeen men hoopt,... al gaat die hoop menigmaal niet in vervulling. De Dnitsctae duikbooten. Een Duitsche stoker, die tot voor weinige weken dienst heeft gedaan op een Duitsche duikboot, heeft aan het Stavanger dagblad Afonblad interessante mededeelingen gedaan over de Duitsche vloot. Hij vertelde te hebben deelgenomen aan verscheidene ondernemingen naar de Westkust van Ierland en elke reis duurde twee maanden. De duikbooten hadden voldoende olie en kregen benzine van gewapende Duitsche trawlers, die draadloos werden gewaarschuwd, waar zij de duikbooten moesten opwachten. Hij gaf toe, dat de Britsche vloot veertig Duitsche duikbooten, door middel van stalen netten, had
gevangen. Aan boord van zijn eigen duikboot had hij vernomen, dat Duitschland thans 300 duikbooten bezit en hij had zelf een duikboot gezien met het nummer 225. Een tocht in een duikboot is zeer vermoeiend en vele leden der bemanning van deze booten werden ziek tengevolge van de te groote inspanning. Toen de Duitsche vloot van den slag bij Jutland terug keerde, was de duikboot van dezen stoker in de haven van Cuxhaven. De vloot, zegt hij, was ernstig beschadigd en vijf hospitaalschepen werden uit Hamburg opgecommandeerd, om de gewonden te vervoeren. De strijd om bet I*ensee-boscb. Een Engelsch officier beschrijft in de Daily Express den strijd om het Leuze-bosch. »Het eerste zichtbare blijk, dat ook menschen rechtstreeks aan deze actie deelnamen, leverde mij een blik op een lijn bewegende blauwe stippen, rechts in de verte, en die zich in noordelijke richtiug bewoog. Er om heen barstte een dichte massa projectielen uiteen, maar ofschoon de rij steeds grooter gapingen vertoonde, bewoog zij zich steeds met dezelfde snelheid voort. Op een bepaalde plaats aangekomen, scheen zij plotseling in den grond te verdwijnen en nadat er een paar minuten verstreken waren, werden zij weder Hauw zichtbaar tusschen den rook en trokken weer in noordelijke richting verder. Toen scheen er uit het niet een khaki-gelid te voorschijn te komen en laDgzaam de helling op te loopen naar de Falfemonthoeve. Door een krachtig machinegeweervuur gedekt, werd onze opmarsch in volmaakte orde voortgezet tot vlak bij de hoeve en toen begonnen plotseling de granaten uiteen te barsten achter de vernielde gebouwen. Daar kwam plotseling een bewegende grijze massa te voorschijn uit een wolk van donkergrauwen rook en naderde met gevelde bajonet, gereed tot'het gevecht. Het bloed joeg door mijn aderen. Hoezeer men ook ontroerd en geschokt moge worden door de verschrikkelijke kracht van een modern artilleriegevecht, toch spreekt niets zoo zeer tot het gemoed dan een eerlijke strijd van man tegen man, waarin een sterke arm en een vlugge blik den strijd beslechten. Ik kon het gekletter der bajonetten op het oogenblik der ontmoeting niet hooren, maar wel kon ik den schok van de botsing zien. Een oogenblik bleven zij stilstaan, als om van de botsing te bekomen. Ik zette mijn kijker voor het oog om beter te kunnen zien. Het leek mij toen, alsof zij tweemaal zoo groot geworden waren. Eerst onderscheidde ik niets anders dan een warboel van grijs en khaki, een geschitter van stalen helmen en bajonetten, dat een stralenkrans om de hoofden der vech
teilden vormde. Maar toen begon ik de mannen afzonderlijk te onderscheiden. • Ik heb nog nooit menschen met zoo groote woestheid zien vechten, liet was tegelijkertijd afstootend en prachtig wreed. De forschgebouwde Pruisen — ik geloof tenminste, dat het Pruisen waren — staken ver boven de aanvallers uit, die meestal kh'in of van middelbare gestalte waren. Maar hoe groot en forsch die Pruisen ook waren, in negen van de tien gevallen waren de slanke Engelschen hun in vlugheid de baas. Voor- en achteruit snellend vielen zij telkens weer aan, stootten hun bajonet naar alle zijden eu telkens weer zag ik door myn kijker een Duitscher neervallen. Na korten tijd was liet gevecht in het voordeel der Engelschen beslist.» Eeu programma. »Wij hebben reeds aangetoond«, zegt de Temps , »hoe de redevoeringen, gehouden ter gelegenheid van de samenkomst der departementale vergaderingen, de diepe gedachte van het land juist weergeven. Alle verdieuden, gecommentarieerd te worden. Laten wij heden meer in 't bizonder die van den heer Louis Barthou onthouden. De gewezen President van den Ministerraad, auteur van de wet der drie jaren, heeft zicht niet van de actualiteit verwijderd in zijn zwijgen of zijn uitlatingen, llij heeft het gouvernement ronduit geprezen, dat het «gelukkige initiatieven« heeft genomen, liet gaat om de diplomatieke en militaire actie van Frankrijk in Oostelijk Europa en om het onbetwistbare succes vau de politiek van den beer Aristide Briand, om de krachtsinspanningen van de legers der Entente te doen coördonseeren. Dit succes is gewettigd door de moties van vertrouwen in de Kamer en deu Senaat. Het is bekrachtigd door de zekerheid van de overwinning, geankerd in het nationale geweten. Het barst uit in de gebeurtenissen van eiken dag. De eminente President van den Algeuieeueu Raad der Lage-Pyreneeën beeft zich evenzeer de welsprekende en getrouwe vertolker getoond van het nationale gevoel, toeu hij gezegd heeft: «Zoolang Frankrijk geen restituties heeft gekre gen, geen genoegdoeningen en de noodige waarborgen, zal bet woord vrede uit ziju woordenboek geschrapt wezen.• Ziehier een compleet programma, hetzelfde, dat de publieke opinie van den eersten dag af heeft aangenomen. Zoodanig zijn, inderdaad, onze oorlogsdoeleinden. En wij zouden er bij kunnen voegen : zoodanig zijn onze vredesdoeleinden, want de zekerheid der naties en de toekomstige rust van Europa kunnen slechts tot dien prijs worden verzekerd. Zal de rede van den heer Louis Barthou aan zekere lieden de dwaling doen begrijpen, die zij begaan, als zij in een wervelachtigen strijd en met schijnheilige gevoelens haarkloven over de vèrverwijderde of nabije kansen van den vrede ? Men zou het wenscben; in elk geval is het goed, dat een heldere stem doet hooren, in een juiste taal, wat de volken, opgestaan tegen de Duitsche arrogantie, hopen en als belooning en sanctie eischen voor hun bloedige opofferingen. Hoe lang nog ? De Kölnische Zeitung schreef dezer dagen: «Wij hebben den derden oorlogsherfst voor ons en moeten ons uiterlijk en innerlijk ojj den derden oorlogswinter inrichten. De politieke drijfkrachten, die achter de krijgsondernetuingen werkzaam zijn, hebben veroorzaakt, dat de. brand nog verder om zich heen heeft gegrepen en aan het uiterste einde van ZuidoostEuropa 'hoog opvlamt. «Waar vechten onze zonen en broeders nu al niet? Van de Vlaamsche kusten, ja, vau de Engelsche eilanden, waar ze als luchtschippers en vliegers, vernietiging zaaiend, over heen varen, tot aan de kusten der Zwarte Zee. De uniformen eu rassen, die tegen onze krijgers worden aangedreven, zijn niet meer te tellen ; de talen, waarin aanvalsbevelen tegen ons worden gegeven, bebcerscbt niemand, hoe geleerd hij zij. De zeldzame, ongewone tooneelen, die de oogen onzer veldgrijzeu op bun zwerftochten voorbijglijden, overtroffen de illustraties van het avontuurlijkste boek met verhalen, dat zij in hun jeugd kunnen gelezen hebben. En dit geweldige, verwarrende duurt voort, eo niemand weet te zeggen, hoe lang nog.» Het blad verwijlt dan bij de verovering van Toetrakan en ziet daariu een nieuw bewijs, «dat de overwinning in het eind steeds aan den grondigsten arbeid en de zorgvuldigste toerusting, en dus aan geestelijke en zedelijke machten verblijft». liet besluit tot tien oorlog. In de Temps van 23 Augustus wordt betoogd, dat In het jaar 1911 door Duitschland tot den oorlog is besloten. Het blad tracht dit aan te toonen op de volgende wijze: Sedert 1871 kan de geschiedenis van Europa worden verdeeld in vier tijdvakken. Van 1871 tot 1891 bevestigt en versterkt Duitschland de suprematie, welke Europa in een toestand van ondergeschiktheid brengt. Van 1891 tot 1904 organiseert Europa bet evenwicht, dat het aan de Duitsche heerschappij onttrekt. Van 1904 tot 1911 wendt Duitschland tegen dit evenwicht alle hulpmiddelen zijner diplomatic aan; het evenwicht blijft bestaan en wordt krachtiger. Van 1911 tot Ï914 bereidt Duitschland, er aan wanhopend, om door den vrede de heerschappij over de wereld te verkrijgen, den oorlog voor. In 1914 doet het dien uitbarsten. Tijdens de eerste periode, die vau de consolidatie der Duitsche hegemonie, wordt in 1879 bet Oostenrijksche en in 1882 het Italiaansche bondgenootschap gesloten; in 1884 eu 1887 volgden herverzekeringsverdragen met Rusland. Duitschland, sterk door zijn allianties, stelt zich borg voor den vrede. Geen enkele georganiseerde macht kan daar zich tegenover stellen. In de tweede periode beginnen de pogingen tot het vormen van een evenwicht; pogingen, die in het eerst nog zonder samenhang zijn en geheel op zich zelf staan. Eerst wordt, in 1891, het Fransch-Russische verbond gesloten, dat echter onvoldoende blijkt. Dan volgen achtereenvolgens : in 1900 het Fransch-Italiaansche, ia 1902 het Engelsch-Japansche, in 1904 het Engelsch-Fransche verdrag. Nog andere overeenkomsten zullen volgen; het Russisch»
Japansche, bet Engelsch-Russische, het RussischItaliaansche, het Fransch-Japansche verdrag. Deze verdragen zijn niet tegen Duitschland gericht; zij gaan buiten Duitschland om, waardoor bun spheer van actie beperkt wordt. Duitschland behoudt zijn veroverde landen, rijn verbonden en zijn prestige. Maar het despotisme, dat het uitoefeude, is niet meer mogelijk. Een Europeesche rechtsorde is herleefd. De derde periode van 1904 tot 1911 wordt gekenmerkt door den diplomatieken strijd van Duitschland tegen het Europeesche evenwicht. Door de Marokkaansche campagne wordt getracht, Frankrijk van Engeland en Rusland te isoleeren. De Halkancampagne moet dienen, om Rusland te scheiden van Engeland en Frankrijk. Duitschland heeft hierbij succes ; Frankrijk geeft toe in Marokko en aan den Oongo, Rusland in Bosnië en Albanië. Maar de Triple Entente blijft bestaan. Het doel wordt dus niet bereikt. HetEuropeesche evenwicht wordt gehandhaafd. De hegemonie wordt uiet hersteld. Van hetoogenblik af, waarop deze overtuiging wordt verkregen, is te Berlijn de vrede veroordeeld. Dan begint de vierde periode, de voorbereiding tot deu oorlog. Op de invoering van den tweejarigen dienstplicht in Frankrijk, antwoordt Duitschland op paradoxale wijze door zij li drie militaire wetten van 1911, 1912 en 1913; edtf antwoord, waardoor het zich een onmiddellijke uitgave van een milliard mark en een voortdurende verhooging van zijn begrooting van ongeveer een half milliard mark oplegt. Door het op zich nemen van dezen last bracht Duitschland zichzelf in de noodzakelijkheid, zijn toevlucht te nemen tot hét geweld. Uc „wig" van de Ueallieerden en «le „nyptang" der Bulgaren. Over dit ontwerp schrijft generaal Berthout in de I'etit Journal: »De Times is vau meening, dat de ontscheping der Russische en Italiaansche contingenten in Saloniki een evenement is, om diepen indruk te maken in al de oorlogvoerende of neutrale landen. Het blad ziet er een frappant voorbeeld in van de eenheid van actie op bet gebied der strategie. Het voegt er ten slotte bij, dat de tegenwoordigheid van fracties van alle geallieerde legers op het tooneel der operaties de eenheid van actie op een schilderachtige en suggestieve wijze aantoont. Van dat standpunt heeft het feit de betcekcnis vau een symlj >ol, veel meer op het moreele gebied dan op elk ander. Het leger van Saloniki zou geheel en al vau één nationaliteit kuunen zijn, zonder dat ziju gevechtswaarde minder ware. Wij weten niet precies, welke tot nu toe de kracht der Russische en Italiaansche troepen is, nocb of zij bestemd zijn, om zich met nieuwe zendingen te vermeerderen. Degeheele kwestie is, dat het totale effectief eu hun bewapening zóódanig zijn, dat men er energieke operaties van kan verwachten, en ook, dat dit totale effectief aan één enkel commando gehoorzaamt. Dat is, wat de eenheid van actie eischt op het bizondere front van Macedonië. Wat betreft de eenheid van actie op het ensemble van de oorlogstooneelen, zij eischt geenszins de uaast elkander opstelling vaji fracties van alle oorlogvoerende legers op elk tooneel. Iletgeeu uieu dus vooral moet onthouden van de zending der Italiaansche en Russische troepen, die zich bij de Fransche, Engelsche en Servische komen voegen, is, dat de massa der strijdenden er even zooveel mede vermeerdert. Wij moeten wel hopen, dat de Italianen er geen genoegen mede zullen nemen, om »vertegenwoordigd» te zijn in Saloniki. Trouwens, zij verklaren zeiven, dat hun wil is een even belangrijke als mogelijke interventie Welke zijn de getalsterkten, die tegenwoordig zijn aan onze zijde en die van den vijand ? Men leest over deze interessante kwestie zóó veranderlijke waardeschattingen, dat het niet mogelijk is, er zich een juist idee van te maken. Het schijnt in 't geheel niet, dat de Duitschers, noch de Oostenrijkers veel troepen tegenover ons kunnen stellen in Macedonië, gegeven trouweus de situatie, aaugezieu zij genoodzaakt zijn om de Turken op de grens van Hongarije en zelfs, zegt men, die van Galicië, te roepen. Zouden de Turken meedoen aan den aanval op het front van Saloniki? Op het oogenblik signaleert men hen nog niet. Wat aangaat het Bulgaarsche leger zelve, men is het niet eens over wat het in de linie kan brengen, met de noodzaak om, tot aan de opklaring van deu politieken toestand, de grens van Roemenië te surveilleeren. (1) Hoe het hiermede ook zij, bet schijnt niet, dat de vijand over krachten beschikt, die in verhouding staan tot de uitgestrektheid der linie, waarop hij zijn operaties is begonnen. Onder deze omstandigheid is het zaak, na te gaan, wat het Bulgaarsche offensief beteekent op de twee vleugels, die door een tusschenruimte vau minstens 150 K.M. worden gescheiden, terwijl, in het centrum, wij het zijn, die vooruitgaan. De actie is nog maar aan haar begin, en het is zonder twijfel voorbarig, om een oordeel te vellen. In elk geval kau men er bet volgende van opmerken: Ten tijde van onze eerste operaties in Macedonië en Servië zijn wij zedelijk genoodzaakt geweest, om met een expedetionair corps en niet met een leger den Serviërs ter hulp te komen, ons naar het Noorden richtende langs de linie van de Vardar. Het was gevaarlijk, de gebeurtenissen bebbeu het bewezen, en wij hebben den terugtocht moeten aaunemen, om niet van onze basis te worden afgesneden. De tegenwoordige Bulgaarsche manoeuvre kan ten doel hebben, in 't geval als wij opnieuw in diezelfde richting zouden marcheeren, om nogmaals te trachten, onze communicaties met die basis te onderscheppen, en dan sluiten zich de beide scharen van de Bulgaarsche nijptang tusschen Saloniki en ons. Bij de huidige situatie, eu zelfs al veronderstelt men een zekeren vooruitgang van ons centrum, is er geen gevaar. Wij hebben thans een leger en een verschanst kamp, dat wij eerst niet hadden. Wat het vervolg aangaat, alles hangt, als altijd in dergelijke omstandigheden, van de betrekkelijke sterkte van de wig der geallieerden en van de nijptang der Bulgaren af. Als de nijptang sterker is, zal de wig verstandig doen, niet doormidden te breken.
Als het' tegendeel het geval is, zal de nijptang breken in haar geleiding en zallen de stukken afzonderlijk verpletterd worden. (1) Dit artikel werd even vóór de oorlogsverklaring van Roemenië aan Oostenrijk-Hongarije geschreven. In de provincie. De Matin schrijft: lu welk deel van Frankrijk men ook komt, overal ontmoet men een wonderbaarlijke geestkracht, die de geheele wereld ten voorbeeld kan zijn. Overal geeft men er zich nu rekenschap van, hoe oppervlakkig en nietig dikwerf de agitaties waren, die voor twee jaren onze nationale kracht verslapten. De politieke strijdvragen, de complotten, in de wandelgangen gesmeed, het pessimisme der eerzuchtigen, dit alles werkte verslappend. De vijand miskende het ware Frankrijk. Maar de klaarheid is teruggekeerd. Ziet: het is nu zuiver kristal 1 En toch heerscht overal rouw, zelfs in de kleinste dorpen. Maar geen enkele familie, hoe zwaar getroffen, of zij begrijpt de noodzakelijkheid en de verhevenheid der opoffering. Lees slechts de brieven van het front. Ze zijn kort: een ontvangbewijs van het laatste pakje; een lijst, waarop vermeld staan de dingen, welke men een volgende maal wenscht te ontvangen. Eenige woorden over een aanstaand verlof, of een paar regels om vrouw en ouders te troosten, om hen gerust te stellen. De zekerheid der overwinning, de wil om geduldig en dapper te zijn, ziedaar hetgeen al deze brieven behelzen. De heldhaftigheid van onze soldaten zal in de geschiedenis vermeld worden gelijk met den moed van dien dappere van 1870, wien door zijn generaal bevolen werd, zijn regiment weder in het vuur te brengen, en die antwoordde: «Zoo dikwijls als gij het wenscht, generaal». Met hoeveel aandacht worden alle communiqués uiet gelezen ! Na vijf en twintig maanden spelt men nog als het ware van a tot z die beknopte stukjes litteratuur. Dikwijls schrijft men de aangeplakte berichten over, om ze te brengen naar de gehuchten of naar een afgelegen boerderij, waar men werken gaat. Men heeft vertrouwen in die bulletins, welke, al zeggen zij ook niet alles, toch nooit liegen. Men leest het: men weet bet te lezen. Eveneens is men er van overtuigd, dat de oorlog niet s| oedig zal eindigen. Men zal alles doen, wat men kan, opdat de overwinning beslissend zal zijn. Geen oogenblik denkt men aan een te vroegen vrede, die ons zou bloot stellen aan nieuwe verwikkelingen. Men denkt steeds aan de waarborgen, welke door de Fransche regeering geëischt moeten worden ter bescherming van onze nieuwe grenzen. Het prestige van de regeering is toegenomen. Zonder de geheimen te verraden, vertelt menig senator of gedeputeerde iets van wat er in het Luxembourg of in liet Palais Bourbon verhandeld wordt. Alle mededeeliiigen getuigen van de bedrijvigheid van Frankrijk, waarnaar de «burgers» gretig luisterden. Zij vragen niet verder, want zij zijn gedisciplineerd en kalm. Zij lezen in de neutrale pers de berichten over de prijzen der levensmiddelen in Duitschland. Ofschoon ook in Frankrijk alles duurder geworden is, kan men toch tevreden zijn. Een ieder spreekt over de moeilijkheid, om dit of dat te krijgen; suiker bijv., maar een ieder aauvaardt dezen kleinen last zonder morren. Wij vroegen laatst aan een ambtenaar, hoeveel hij nu meer te betalen bad voor zijn kleeding. Hij had 34 francs betaald voor een paar schoenen in plaats van 20; voor zijn costuum van grijs laken 93 in plaats van 88 francs en zijn strooien hoed kostte bem een franc meer. Zoo was zijn kleeding voor dit seizoen 14 francs duurder gekomen. Zoo heel veel meer is dit niet; een weinig uitsparen op de kleine uitgaven eu men is klaar. De eenige extra-uitgaven zijn de pakketten aan de soldaten. Maar wie zal daar over klagen ? Met welk een vreugde zal men zich uiet het een en ander ontzeggen, om iets te kunnen sturen aan een echtgenoot of zoon, die zich in de loopgraven bevindt! liet gereed maken van het pakje heeft iets van een godsdienstige plechtigheid. Men vouwt alles samen ; men bindt het vast en dan het adres ! De vingers ziju wat stijf; de inkt vlekt het papier. Maar toch.... dit wonder heeft plaats in ieder hutje ! Soldaten, neemt het aan ! Het is het hart van de familie: het is bet bloed van uw vaderland! De vlieger als cartograaf. lu de Daily Telegraph vertelt een medewerker, welk gebruik de vliegers van de fotografische camera maken voor het samenstellen van kaarten van het gevechtsterrein. »Een aeroplaan doet een tocht boven de loopgraven van den vijand en spoedig daarna komen de kaarten, die de verkende stellingen nauwkeurig weergeven, in de Fransche loopgraven aan. De vlieger heeft een speciaal soort Camera bij zich. De photo's die hij maakt, worden ontwikkeld en de lijnen, die da loopgraven weergeven, op een kaart overgebracht. Van deze kaart worden volgens een merkwaardig scherpzinnig proces het noodige aantal afdrukken gemaakt, die aan ieder officier in de buurt der in kaart gebrachte stellingen toegezonden worden. De perfectie, die bij het maken der opirimen, het lezen van de foto, de reproductie en den druk bereikt is, gaat de verbeelding te boven. Er bestaat geen tweede vliegkamp van dien aard ter wereld en dat alles is eerst sedert het begin van den oorlog ontstaan. Honderden jonge officieren werken hier met bewonderenswaardigen ernst en aandacht. Het is een groote, volmaakte machine en bij alles — de stoutmoedige vliegers, die over de vijandelijke linies vliegen en de mannen, die hun opnamen ontwikkelen, lezen en afdrukken, waarvan zooveel, ja zelfs alles afhangt — heerscht dezelfde aandachtige opmerkzaamheid en dezelfde geestdrift.
Advertentie
R KIRCHMAN & O IZHIEUWEGINNEKENSTfUJELeF. ZHZ BREDA. inmniiiiiiiiiniiuiiiiiiiiiHiiiniUJiiiiiiuiiiiiiiiüiuiiiiiiiiinmiiiiiiim Effecten, CöüpSffs, Deposito's. Assurantiën. ^iiiiniiiiiminiiiniiiiiHiiiiiiiiiiiiiniiiinnniiimiiiiMiiiiiiiimnmiimnifl