Als Jeanne d'Arc heden ten dage eens een kijkje kon gaan nemen in de stad, waar zij vijfhonderd jaar geleden levend verbrand is, zou zij wel spoedig de vlucht nemen, want Rouaan wemelt van de Engelschen. Men ziet er Engelsche stafofficieren, Engelsche marineofficieren, Highlanders met korte rokjes, Australiërs, Goerka's, Engelsche Roode Kruis-zusters in khaki, Engelsche verpleegsters in het grijs en Ganadeesche zusters in het blauw. Zelfs dfe politie-agenten zijn gedeeltelijk Engelsch. De correspondent van de Express de Neuchatel schrijft, dat de inwoner* zelf allerlei Engelsche gewoonten aannemen, bijvoorbeeld de fiveo'clock-tea, en de korte Engelsche pijpen. De dames loopeu er met stokjes, evenals haar zusters aan de overzijde van het Kanaal. De friseurs zijn «Hairdressers» geworden, in de boekenwinkels vindt men alleen nog maar Engelsche boeken en tijdschriften, aan de muren Engelsche aanplakbiljetten. Deze Franschman schijnt dat alles prachtig te vinden, maar wij twijfelen toch, of al zijn landgenooten met zijn enthousiasme zullen instemmen. Menigeen zal het met een scheel oog aanzien, dat aldus geheel West-Frankrijk op vreedzame wijze verengelscht wordt.
Bredasche courant
- 02-11-1916
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 02-11-1916
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 400337452
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- nr. 1 (1914) - jrg. 149, nr. 305 (1939)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 258
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Rouaan tijdens den oorlog.
Een vraag van Engelsche zijde tot Duitschland.
Men schrijft ons van de zijde van den Nederlandschen Anti-Oorlog Raad: Onder den titel «Overwinning en Vrede» bespreekt de Manchester Guardian van 25 Oct. de rede van Grey. Deze rede richt zich in de eerste plaats tot de Vereenigde Staten, maar verder ook tot Engeland en tot den vijand. In dit laatste verband wordt voorop gesteld: • Wij wenschen waarborgen. De Duitsche Rijkskanselier heeft gezegd, dat dat juist is, wat hij ook wenscht. Het blad wijst er dan op, hoe Grey uitvoerig heeft uiteengezet, dat hierbij niet uit het oog moet worden verloren, wie den vrede ;verbroken heeft en wie dus waarborgen moet vragen. Hoewel het blad dus feitelijk overtuigd is, dat alleen de ééne kant waarborgen noodig heeft, wordt eenvoudigheidshalve maar aangenomen, dat beide zijden waarborgen verlangen. Het blad gaat dan voort: »Het ontdekken van waarborgen is een stap tot den vrede. Het is de andere mogelijkheid, die open blijft, naast de methode, om door vernietiging van den vijand zich zekerheid te verschaffen, door wélke laatste methode wij met een oorlog zonder einde worden bedreigd.» Hoewel, zoolang de strijd duurt, militair succes het eerste doel moet blijven, meent de schrijver, dat het van het grootste belang is, te weten, door welke middelen de vrede in de toekomst zal kunnen worden verzekerd. De vraag wordt dan gesteld: • Zijn deze waarborgen uitsluitend van'materieelen aard, bestaan deze uit annexatie van grondgebied, vernietiging van den handel van den vijand of dergelijke, of bestaat demogelijkheid van politieke waarborgen ?« Volgens de Manchester Guardian is het duidelijk, dat Grey gelooft in de mogelijkheid van zulke politieke waarborgen en wel, dat deze verschaft zouden kunnen worden door zulk een vredesbond als door Wilson voorgesteld is. De schrijver verklaart dan: »De neutrale wereld is gerechtigd, tot Duitschland te vragen, wat Duitschland op zulk een voorstel zou zeggen.» Nadrukkelijk wordt gevraagd: >Zou Duitschland ook tot zulk een bond willen toetreden, of zou het hardnekkig volharden bij de houding, aangenomen op de Vredesconferentie, toen het met kracht tegenwerkte Ae pogingen van [de rest van de -• wereld, om arbitrage te bevorderen, bewapeningen te verminderen en tegen te gaan, dat door de nieuwste ontdekkingen der wetenschap opjal te barbaarsche wijze zou worden oorlog gevoerd ?^ Op deze vraag wachten wij thans het antwoord van den vijand.» Het volgende wordt hieraan nog toegevoegd : »Verre vaa bedreigd te worden met vernietiging in geval van een overwinning £der Entente, hebben de Duitschers thans in Grey's rede voor zich een uitzicht op een gemeenschappelijke overeenkomst, waardoor verzekerd zou worden, dat Europa van vreedzamen arbeid, hetwelk von Bethmann Hollweg noemde het Europa van de toekomst. Na de rede van Lord Grey kunnen de Duitschers niet meer spreken van vernietiging, waarmede zij bedreigd worden. Zij weten heel goed, dat dergelijke gedachten vreemd zijn van de geschiedkundige traditie van dit land, zelfs al lagen zij binnen den kring van praktische uitvoerbaarheid. Ook in de slotbeschouwing wordt wederom een beroep gedaan op Duitschland :»Alles, wat wij noodig hebben, is zekerheid, dat de beginselen, eens aangenomen, zullen worden gehandhaafd en Duitschland zelf kan, als het tot beter inzicht is gekomen, toonen, bereid te zijn, deel te nemen aan dergelijke zekerheid. Dat is, zooals wij het zien, het hoofdbestanddeel van de boodschap van Grey.
Rotterdamsche Correspondentie. VI.
Wij hebben, zij het dan ook niet van uw kant, eenige bemerkingen ontvangen over hetgeen wij in onze vorige correspondentie aangaande de aardappel-quaestie schreven. Men heeft • ons het verwijt gemaakt, dat wij op al te losse gronden oordeelden, toen wij het den betrokken autoriteiten euvel duidden, dat we voor een tekort aan aardappelen zullen komen te staan, lang voordat er van een nieuwen oogst sprake kan wezen. Wij begrijpen, dat
op het platteland de nood niet zoo zeer nijpen zal, wijl daar de meeste kleine luiden in het bezit zijn, door huur of eigendom, van een lapje grond, waarop zij het voedingsmiddel verbouwen, dat in ons land, men mag spreken zooals men wil, onontbeerlijk is. Zü, die goed in hun slappe wasch zitten, die in de gelukkige financieele omstandigheden verkeeren, flink vleesch en ilink groenten te kunnen eten, zuilen zich het ontbreken van een hoog opgetasten schotel van deugdelijke aardappelen zeker niet aantrekken, maar tegenover de drie of vier gelukkigen van dit soort staan er even vele honderden, voor wie vleesch en vet luxeartikelen geworden zijn en wien de groente bij mondjes-maat toegemeten wordt. Het spreekt van zelf, dat wij bij onze beschouwingen een groote gemeente op het oog hadden en wel speciaal Rotterdam, over welke stad wij, het zij met alle bescheidenheid gezegd, een oordeel meenen te mogen vellen. Door een jaren lange werkzaamheid, door een dagelijkschen omgang met menschen uit allerlei kring der maatschappij, hebben wij zoowel menschen als toestanden leeren kennen. Toen wij dan ook zeiden, dat Rotterdam in het voorjaar een tekort aan aardappelen hebben zal, fantaseerden wij er niet op los, maar schreven onze bewering met een zekerheid neer, welke alleen hij kan hebbe», die in deze zoo belangrijke quaestie is ingewijd. En wat zien wij thans? Officieel — let wel: officieel — wordt medegedeeld, dat, met het oog op den slechten oogst van consumtie-aardappelen op de kleigronden, het publiek nogmaals wordt opgewekt, om, ter voorkoming van aardappelen-schaarschte in het aanstaande voorjaar, voor de eerstvolgende maanden vooral aardappels van kleien veengrond op te slaan. «Doet het publiek zulks niet,* zoo gaat de officieele mededeeling, die u zonder twijfel wel bekend zal zijn, voort, • maar volgt het den raad, dezer dagen door den directeur eener coöperatieve vereeniging te Rotterdam gegeven, om, in plaats van de goedkoope regeerings-aardappelen te nemen, liever iets meer te betalen, dan kan men voor het beiwaar komen te staan, dat er in Mei 1917 hier te lande geen aardappelen meer te krijgen zullen zijn.» De directeur der «coöperatieve vereeniging,* hier bedoeld, is ons persoonlijk bekend. En nu vinden wij het zeer jammer, dat in de officieele mededeeling, welke van het Departement van Landbouw; Nij verheid en Handel is uitgegaan, niet is gemomoreerd geworden, waarom de bewuste directeur aan het publiek dien raad gegeven heeft, dien raad moest geven. Dan zou men een gansch anderen kijk op de zaak gekregen hebben. Wij willen nu wel eens precies zeggen, waar het op staat. De zoogenaamde regeerings-aardappelen, welke tot goadkoopen prijs verkrijgbaar worden gesteld, zijn, wij wezen daar in onze vorige correspondentie reeds op, voor menschelyke consumptie absoluut ongeschikt. Wij zouden willen vragen: heeft de Minister zelf deze aardappelen wel eens gekeurd? Doch, waarom zouden wij deze vraag stellen ? Wij weten bij voorbaat, welk het antwoord moet zijn: natuurlijk niet. En nu moet Zijne Excellentie zich eens in de plaats stellen van dezen directeur eener Rotterdamsche coöperatieve verbruiksvereeniging. Het publiek, dat in zijn zaak komt koopen, eischt, waarop het 't volste recht heeft, voor zijn goede geld ook goede waar. Die kan niet gegeven worden; dus regent het klachten. En al kwamen er nu honderd Excellenties van Landbouw, of duizend, die ieder op hun beurt of in koor zouden zingen : de regeerings aardappelen zijn goed, puik, best, — daartegenover blijft het publiek volhouden: ze zijn, wat wij gaarne aannemen, uitstekend voor dierlijk voedsel, maar voor menschelijk gebruik deugen ze niet.
De heer Posthuma is zelve met het landfoouw-bedrijf van zeer nabij bekend. De aardappelen, die thans van regeeringswege gedistribueerd worden en waarvan de .Minister aanraadt, voor eenige maanden provisie op te doen (om ze in den kelder te zien verrotten), mogen voor alles geschikt zijn, in het bijzonder voor de aardappelmeel-fabrieken, ze werden vroeger niet voor de consumptie in omloop gebracht. Nu zal men ons tegenwerpen: denk er toch om, dat de tijdsomstandigheden buitengewone zijn ; men kan bet niet zoo krijgen, als men het wenscht. Zouden wij dat een ocgenblik kunnen vergeten ? Wanneer er een tekort is aan gr "aan, aan grondstoffen voor onze industrie en m'iverheid, kortom aan alles, waarvoor wij op het buitenland zijn aangewezen, en hetgeen hier geÏLiporteerd wordt is van mindere kwaliteit, dan tiebben wij ons daarbij neder te leggen. Een dwaas zou zijn, die anders deed. Maar onze aardappel -oogst is in normale tijden zóó groot, dat bij geen mogelijkheid de voorraad in ons' land k an blijven. Heeft de Minister ons dat ^elf niet geleerd ? Verleden jaar, om denzelfden tijd, 'werd er bij hem op aangedrongen, de grenzen te sluiten voor den uitvoer van aardappelen. Onzin, antwoordde de heer Posthuma. De opbrengst van dit voedingsmiddel in ons land is zóó groot, dat, stelden wij de grenzen niet open, enorme voorraden hier aan een zeker bedert werden prijs gegeven. En met waggons vol gingen de aardappelen het land uit. Wat zagen wij toen gebeuren ? Och, laten wij de onaangename voorvallen van het voorjaar ons maar niet uitvoerig in het geheugen roepen! Men weet, dat de ontevredenheid zóó hoog is opgelaaid, dat ernstige manifestaties op straat plaats hadden en de winkelruiten van winkeliers, die aan het vreemdsoortig beheer van Landbouw part noch deel hadden, het moesten ontgelden. Wij allen keuren dergelijke daden vaa geweld in de strengste bewoordingen af. Maar wij mogen desondanks niet nalaten te zeggen, dat het zoo geheel anders had kunnen zijn, en vol angst en beving vragen wij ons af, wat het komend voorjiaar in Rotterdam te zien zal geven. D é Maasstad heeft ter Tweede Kamer vijf afgevaardigden: twee sociaal -democraten, een uni a-liberaal, een vrije liberaal en een christelijkhistorische. Waar big ven deze heeren ? Waar zitt en zij ? Hebben 7ij het zóó druk met het har xewarren over algemeen kiesrecht en onderwij ^-bevrediging, dat zij geen tijd kunnen vir iden, om specifiek Rotterdamsche belangen te behartigen ? Dan lijkt het ons zeer noodig, da t in deze de stoot vaa de kiezers-organisaties ui tga ; het laat ons onverschillig, of het gebeurt d( lor vrijzinnigen, sociaal-democraten of kerkelijkt m. Als het maar gebeurt. En dan moet den M inister van Landbouw op den man af voorden
gevraagd, hoe het mogelijk is, dat, ondanks den minder gunstigen oogst, er een tekort aan aardappelen in het voorjaar dreigt, als het publiek niet eet, wat, zonder overdrijven, niet eetbaar is. Dan moet hem zonder omwegen gevraagd worden, waarom niet onmiddellijk maatregelen getroffen zijn, toen de oogst zich ongmstig deed aanzien — en dat was toch al spoedig genoeg bekend — om alle voorraden in ons land te houden. Dan moet hem duidelijk worden gemaakt, dat het publiek den verantwoordelijken bewindsman niet vrij laat uitgaan, als hij zich beroept op door hem aangestelde ambtenaren, die van hun plicht een opvatting hebben, welke door een groot gedeelte van het Nederlandsche volk niet gedeeld wordt. Dan, ten slotte, dienen hem categorisch deze vragen voorgelegd: waarom is er niet, toen het daarvoor de juiste tijd was, een behoorlijke opname der aanwezige voorraden gedaan ; en waar zijn de voorraden gebleven, welke, naar het dreigement van den Minister, het Nederlandsche publiek zal tekort komen, als het aardappelen wenscht te eten, voor menschelijk gebruik geschikt ? Er zullen, vreezen wij, straks onverkwikkelijke dingen aan het licht komen. Maar dan is het natuurlijk te laat. Zij, wien het in Rotterdam gegeven is, achter de schermen te zien, ontveinzen zich niet, dat de Maasstad zorgvollen tijden tegemoet gaat. E.
De ziektetoestanden bij de Fransche krijgsgevangenen.
Met medeweten, en met medewerking zelfs van de Fransche regeering, werd een geschrift verbreid, waarin beweerd werd, dat de Duitschers de Fransche krijgsgevangenen met tuberculose infecteeren, om hen'daarna naar Frankrijk of naar Zwitserland te laten vertrekken, ten einde aldus de ziekte te verbreiden. De Duitsche regeering heeft hierop geantwoord, dat de tuberculose inderdaad bij de Fransche krijgsgevangenen meer slachtoffers maakt dan bij de overige ; dat het echter niet aan haar te wijten is, maar aan het Fransche legerbestuur, dat tengevolge van het gebrek aan manschappen en ook aan artsen volkomen voor den dienst ongeschikte mannen doet inlijven. Deze mededeeling wordt nu op treffende wijze bevestigd door hetgeen de afgevaardigde Rognon in de zitting der Fransche kamer van 10 Octobe» sprak: • Men heeft zonder eenige keuring half blinde, doove en tandelooze mannen, alsook zwakken van eiken aard bijeengeraapt, die zich thans aan het front bevinden, waar zij niet alleen een gevaar zichzelf, maar ook voor anderen zijn.... Men heeft uit de hulpdiensten de zieken naar het leger te velde gezonden en men overweegt nu weer de voor den dienst ongeschikt verklaarden op te roepen. Reeds sedeft maanden is de publieke opinie daarover verontrust. In Januari 1.1. heeft de toenmalige Minister van Oorlog, generaal Gallieni, verklaard, dat bij, om het front op sterkte te houden, het kostte wat het wilde, nieuwe lichtingen moest oproepen, of uit de reeds opgeroepen lichtingen nieuwe manschappen voor het front uitzoeken.* Deze treurige feiten werden door geen enkel lid der regeering tegengesproken.
Russische joden in Egypte.
Volgens de Djen worden alle Russische onderdanen bij het Engelsche leger ingelijfd. Daar tusschen Egypte en Rusland nagenoeg geen handel bestaat, is de Russische kolonie aldaar alleen uit joden samengesteld. Joden, die gevlucht zijn uit Zuid Rusland, uit Kiev, uit Odessa om aan de menschonteerende progroms te ontkomen. En deze ongelukkigen worden nu gedwongen, dienst te nemen, om het heilige Russische rijk te helpen verdedigen ! In Engeland zijn de joden tot dusverre aan dezen maatregel van den minister Samuel ontsnapt. Maar wie helpt de joden in Egypte ? Daar is geen parlement en geen openbare meening. Niets dan machtsmisbruik en willekeur. Dat deze soldaten tegen wil en dank aan hun vijanden veel vrees zullen inboezemen, is niet waarschijnlijk, maar er is nu eenmaal gebrek aan mannetjes, en alles wordt bij elkaar gehaald, wat maar eenigszins mogelijK is. Waarschijnlijk zijn deze nieuwe keurtroepen voor generaal Sarrail bestemd.
Onregelmatigheden in Brussel.
De Fransehe directeur van de Société francaise de Banques et de Depóts, bijkantoor Brussel, is gearresteerd onder verdenking van onregelmatigheden, gepleegd tijden9 en voordat deze instelling onder Duitsch dwangbeheer geplaatst was. Met hem zijn in hechtenis genomen, de procuratiehouder der Bank, een Belg, en een kassier bij de tramwegmaatscbappij. Na aanvankelijk alle schuld geloochend te hebben, bracht ten slotte ket omvangrijke bewijsmateriaal hen tot ee* volledige bekentenis. De kassier had bij een andere Bank een safe gebuurd, waarin nog 50.000 francs aan goud en bankbiljetten gevonden werden. De directeur van de Société Suisse de Banque
et de Depóts, éveneens een Franschman, wordt verdacht van medeplichtigheid. Men heeft de hand gelegd op bescheiden, welke zeer bezwarende mededeelingen bevatten, en o.a. het bewijs leveren van een verboden betaling naar Londen ten bedrage van tienduizend pond sterling.
Een apostolische nuntius in Sofia.
De Züricher Post weet mede te deelen, dat er op het oogenblik onderhandelingen gaande zijn tusschen het Vaticaan en de regeering van Bulgarije, over het zenden van een delegatie of een nuntius naar Sofia. Het Vaticaan verlangt van Bulgarije positieve concessies op kerkelijk gebied, en zou dan niet ongeneigd zijn, betrekkingen met de regeering van Czaar Ferdinand aan te knoopen.
De Vrouw van 1916. (1) II.
Men voelt het van alle kanten, dat het nu ernst is, dat de Vrouwenbeweging er eene is, welke niet meer tegen te houdén is, al spant het behoud ook al zijn krachten in, doet het zijn uiterste best, om te redden, wat nog te redden valt, zingt het geheel in den trant van De Genestet het liedje van verlangen ? • •• •••••••• Daar is een tijd van gaan. Dat hebt ge meer vernomen. Maar hebt ge 't ook verstaan ?" Het wordt anders duidelijk genoeg te verstaan gegeven, dat de oude sleur, het traditioneele onrecht, dat alleen zijn bestaan kan verdedigen op grond, dat het al zoo lang er is, verdwijnen moet. De geheele democratie eischt haar rechtmatige plaats op, de eene bevoorrechting na de andere moet vallen en de vrouw, die toch ook deel van het volk is, vraagt thans met klem, dat haar wettige en natuurlijke rechten haar niet langer zullen onthouden worden. Maar het conservatisme zit niet stil. De mannen, die in de vrouw een aardig speelgoed, een nuttig huishoudelijk voorwerp, doch in elk geval verstandelijk niet hun gelijke zien, worden onrustig. De spot heeft hen al zoo vaak geholpen, ook thans zoeken zij weer hun kracht in dat wapen. Een enkelen keer worden zij ook woest. Zoolang het nog bleef bij theorie, bij ernstige lezingen, bij beschouwingen in een deftig tijdschrift, enfin, bij «hoogstaande* propaganda, werd hun rust niet geprikkeld, doch nu het volk zelf mee gaat spreken, worden de heeren tegenstanders korzelig. Die vrees voor het baanbreken der nieuwe denkbeelden onder de groote massa, bewijzen de van groote partijdigheid getuigende critieken over de feministische revue «Jus Suffragii*, die thans te Amsterdam wordt opgevoerd. We zien in de serieuse critieken de verdediging van den tegenstander van Vrouwenkiesrecht, tegen den aanval dien hij vreest. Wat te denken bijv. van onderstaande tirades uit het verslag van De Tijd (zou dit niet voor den eersten keer zijn, dat dit blad aan een «revue* een verslag wijdt ? I) • De dames van den Bond kunnen genieten, want de roode draad loopt er ook door. Al de oude argumenten van de bekende bondstractaatjes worden uitgebeeld op het tooneel: de mevrouw doctores in de geneeskunde, die niet, en haar stommeling van een koetsier, die wel kiezen mag, de dronkelap, die al bet hebben en houwen, waarvoor moeder de vrouw jaren heeft geploeterd, aan den jood verkoopt en daarbijdoor de wet wordt beschermd enz. enz.* Eg verder, bij de aardige Jordaantafereelen, als Mie Hartsuiker over haar eega redeneert: «hg zal het doen, anders bonk ik hem zijn glazen in*, vraagt De Tijd zich af: «waarom die nog het kiesrecht noodig heeft, die regeert den man toch al!» Het is mij in dit korte artikel niet mogelijk, uitvoerig het foutieve in deze laatste redeneering aan te toonen; binnenkort hoop ik deze en andere critieken eens te ontleden en er op te wijzen, hoe uit alles blijkt: angst en tegenzin voor het vrouwenkiesrecht bij de schrijvers. En toch komt het er I De teekenen des tijds bedriegen zich niet. En zij, die angstig zijn voor de gevolgen en zoo iets als een geheel gedesorganiseerde maatschappij vreezen, moeten niet vergeten, dat de invoering van vrouwenkiesrecht geen schot in den blinde zal zijn. Men behoeft niet ^neer te vragen : wat zullen de gevolgen zijn, maar: wat zijn de gevolgen elders geweest? Overal, waar het vrouwenkiesrecht is ingevoerd, in Noorwegen, Denemarken, Finland, verschillende staten van Amerika en de Australische staten, werkt het weldadig op de geheele maatschappij. Orde en zedelijkheid zijn er door verhoogd, 't geestelijk leven staat er op hooger peil. Bovendien is het een feit, dat een vrouw in die landen volstrekt niet minder vrouwelijk is dan hier. Zij zijn evengoed haar huiselijke plichten blijven doen, vrouw en moeder geworden. Het gezinsverband is allerminst geschokt; integendeel is de overgang tot ontvoogding der vrouw heel geleidelijk gegaan. Het ligt in de vrouwelijke natuur, daar, waar zij kan, de helpende hand uit te steken. Een mannenregeering, dit is voldoende gebleken, laat zeer veel te wenschen over. Wat toch zijn de oorzaken van dezen afschuwelijken oorlog, waarbij ook vóór de oorlogsverklaring jaarlijks 250 miljoen werd uitgegeven ? Juist het groote fiasco der uitsluitend mannenregeering is de krachtigste propaganda voor het denkbeeld, dat het volk van mannen en vrouwen ook door mannen en vrouwen ge« regeerd moet worden. X. (1) Voor het eerste artikel van deze serie zie men ons nr. van Maandag 23 October j.1. — Red.
Kunst en Wetenschappen. Fabricius te Christiania.
Jan Fabricius' stuk «Ynske* is verleden Woensdag te Christiania opgevoerd. In de N. Gt. geeft Mary Horrix er een brief over. Zijn stuk, schrijft zij, wordt in de verschillende bladen zeer gunstig beoordeeld. Hier, in het booge Noorden, begrijpt men de trotsche vrouwenfiguur, met den sterken wil, waarvoor allen buigen moeten.... en men begrijpt ook, dat zulk een vrouw zich toch heeft kunnen laten betooveren door een jong, warmbloedig zwerver als Petro. De vrouwelijke hoofdrol werd vervuld door de beroemde actrice mevr. Agnes Mowinckel, aan wier schitterend spel de auteur stellig niet een gering deel van het succes te danken heeft; Thomas Thomassen gaf een typisch Hollandschen boer, Ynske's broeder. De rol van Petro werd helaas slecht gespeeld. Erling Drangsholt maakt er een knecht, een kruiper vau, terwijl het toch juist het «mannelijke» in Petro's karakter is, dat Ynske lief heeft. Nils Kjaer, de tooneelcriticus van Aftenposten, schrijft: «Waarom kennen wij eigenlijk zoo weinig van Nederland en de Nederlandsche letterkunde ? In de 18e eeuw was het verband tusschen de noordelijke landen en Nederland zoo nauw, dat Holberg in zijn comedie nu en dan personen Hollandsch liet spreken, zonder vrees, dat het publiek het niet zou verstaan. Sedert dien zijn de Scandinavische staten en Nederland van elkaar vervreemd, doch elke poging, om de oude verbinding weer aan te knoopen, zal in ieder geval in Noorwegen met vreugde begroet worden.*
Staten-Generaal. TWEEDE KAMER.
Zitting van gisteren. Grondwétsheniening. De heer TYDEMAN (vrij-lib.) zette zijn rede voort. Spr. was van meening, dat de basis van de wettelijke regeling van het L.0. in de grondwet moet voorkomen, al was hij het niet eens met de Regeering over den omvang dezer bepaling. Spr. betoogde, dat tegenover de openbare school, die steeds meerdereen onbevredigd liet, een machtig confessioneel onderwijs ontstond door de krachtige propaganda. Spr. zeide, dat hij reeds in 1912 voor wyziging van art. 192 was. Hieruit blijkt, dat hij met de financieele gelijkstelling in de lijn blijft. Tegenover den Staat moet de openbare school ie's anders blijven dan de bijzondere school. Het verschil moet in de wet tot uitdrukking komen. Verantwoording van de gelden zal in de wet geregeld moeten worden. Spr. was ten opzichte van de gevolgen van de wijziging pessimistisch gestemd, wat hij uitvoerig uiteenzette. Hij besprak vervolgens het standpunt der Regeering, ingenomen ten opzichte van de vraag, of zij niet vreest een verdwijning van de openbare school. De gelijkstelling der levensvoorwaarden voor beide scholen achtte spr. onhoudbaar. De openbare school moet als overheidsinstituut behouden blijven. Tenslotte zette spr. zijn in zijn nota ingenomen standpunt uiteen. Spr. wenschte, dat in de grondwet zal neergelegd worden de eisch van gelijk peil voor de beide scholen en verklaarde niet te kunnen gelooven, dat pacificatie het gevolg zal zijn. Ten slotte zei spr., dat hij bereid is tot de gelijkstelling mede te werken, als de Grondwet ook in het nieuwe stelsel waarborgt, dat de openbare school het hoofdelement blijft. De heer KETELAAR (vrijz.-dem.) herinnerde er aan, dat hij vroeger meermalen voor subsidieering van de bijzondere school stemde. Zijn strijd richtte zich niet tegen de bijzondere school, maar tegen de wijze, waarop ze bevolkt werd. De openbare neutrale school blijft evenwel zijn liefde wegdragen, ze is het tehuis voor de kinderen van het volk. Hij betoogde dat de openbare school door de onderwijzers nooit is beschouwd als een overheidsscbool, maar een school, waar kinderen geschikt worden gemaakt voor de maatschappij. Komende tot de wijziging van art. 192, zei9pr., dat de comxissie zich zeker niet bij het artikel zou hebben neergelegd, wanneer ze niet van een goede werking was overtuigd geweest. Hij bestreed de rede van den lieer Tydeman en vroeg, vanwaar die groote beweging tegen de nieuwe lezing van het artikel kwam ? Spr. gaf den raad: tracht een goedé lezing van het 4e lid van art. 192 te vinden en hij zal er mee meegaan. Nopens een additioneel artikel met termijnbepaling deed spr. opmerken, dat men van beide zijden iets moest toegeven. Om tot overeenstemmig te komen gaf hij den raad : laat de commissie van rapporteurs en de Minister overleg plegen, misschien kunnen zij het tooverwoord vinden. De beer VAN NISPEN TOT SEVENAER (roomsch-kath.) accepteerde het algemeen kiesrecht, hoewel bij betreurde, dat het organisch kiesrecht niet in het stelsel is opgenomen. Hij verklaarde zich tegen vrouwenkiesrecht. Over het onderwijsartikel leverde hij historische beschouwingen, teneinde de opvatting te betrijden, dat verzet tegen neutraliteit eerst van latere jaren zou dagteekenen. Spreker zou, om de pacificatie, wellicht ook voor de kiesrechtvoorstellen, stemmen, ondanks zijn bezwaren tegen vrouwenkiesrecht. Heden voortzetting.
Binnenland. Peulvruchten.
De slechte oogstuitkomsten in Amerika en de ongunstige vooruitzichten van] den graanoogst in verschillende andere overzeesche landen, gepaard met de minder goede resultaten van den oogst hier te lande, zijn oorzaak, dat de toekomstige voorziening in de behoeften der volksvoeding steeds meer zorg baart. Uit dien hoofde dringt zich meer en meer de noodzakelijkheid op, om van die artikelen, welke zich daartoe leenen, zooveel mogelijk voorraden te vormen. In verband hiermede zijn de beschikkingen, welke betrekking hebben op den uitvoer van peulvruchten, ingetrokken. Teneinde te kunnen beschikken over de peulvruchten, voor de distributie benoodigd, worden
die, welke nog in de veemen te Amsterdam zijn gedeponeerd, door de Regeering overgenomen en worden houders van diverse soorten eiwten en stamboonen — en zulks ter vermijding van de bezwaren, aan inbeslagneming verbonden — uitgenoodied, aanbiedingen voor levering van deze peulvruchten, geschikt^ voor menschelijk voedsel, met opgave van prns en onder bijvoeging van monsters, voor lo November a.s in te zenden aan den directeur van het Centraal Administratiekantoor voor de distributie van levensmiddelen te s Gravenhage. Aan hetzelfde adres kunnen ook aanbiedingen worden "edaan voor de levering van voedererwten. De voorwaarden, waaraan de erwten en stamboonen voor menschelijk voedsel moeten voldoen, worden in de Nederlandsche Staatscourant' bekend gemaakt. Mochten op de hiervóór omschreven wijze te weinig erwten en stamboonen voor menschlijk voedsel ter beschikking der Regeering komen, dan zal tot inbeslagneming moeten worden overgegaan. Tweede Kamerverkiezingen lttlT Door de vrijzinnige partijen in het kiesdistrict Zaandam is tot candidaat voor de Tweede Kamer de heer P. J. Oud, te Ommen. V olks weerbaarheid. De heer A. W. F. Idenburg, oud-gouverneur, generaal van Nederlandsch-Indië G. Polvlietgepens. kapitein der infanterie en W. E. van Dam van Isselt, kapitein der artillerie, zijn gekozen tot leden van het hoofdbestuur van de Vereeniging ïVolksweerbaarheid». Nederland en Duitscbland. Wolff seinde gisteren uit Berlijn: Bij den Rijksdag zijn de volgende interpellaties ingediend : lo. van afgevaardigde Bassermann (nationaal liberaal), die de volgende vraag heeft gesteld De Engelsche regeering is van plan, in Nederland een financieel syndicaat te stichten, hetwelk ten doel heeft, de margarine-, vet, boter-, vleesch- en groentenproducten voor het Engelsche verbruik te monopoliseeren en Duitscliland uit te sluiten van het betrekken uit Nederland. Is den Rijkskanselier dit plan bekend ? Is hij in staat nadere mededeelingen te doen ? Zijn tegenmaatregelen van Duitsche zijde ontworpen en kunnen daaromtrent mededeelingen gedaan worden ? 2o. van afgevaardigde dr. Mueller-Meiningen (vooruitstrevende volkspartij): Engeland heeft, naar wij vernemen, brieven, die van Nederland naar Duitscbland werden gezonden, op Nederlandsch grondgebied wederrechtelijk in bezit gekregen, om ze voor zijn zwarte lijst te laten copieeren. Wat deed de Rijkskanselier, om deze anti-volkerenrechtelijke kuiperijen van Engeland op te helderen 1 Postverkeer mei België. Van welingelichte Duitsche zijde wordt de aandacht op het onderstaande gevestigd: Den 30en Junj j.1. werd in de pers medegedeeld, dat in den herfst van 1915 den in Nederland geïnterneerden Belgischen soldaten, wegens vele hunnerzijds begane misbruiken, vooral wegens het overbrengen van berichten uit en naar het vijandelijke buitenland, het verkeer per post met het gebied van het Generaal Gouvernement verboden moest worden, en dat voor de toekomst een nieuwe regeling betreffende het verkeer tusschen de in Nederland geïnterneerde Belgische militairen en hun in het gebied van het Generaal-Gouvernement wonende landgenooten door middel van dubbele briefkaarten vastgesteld was. Tegelijkertijd werd de hoop uitgesproken, dat de briefschryvers voortaan zouden nalaten, berichten uit het buitenland naar Belgie te verspreiden. Deze verwachting is, jammer genoeg, niet vervuld, veeleer nemen de gevallen, waarin briefkaarten tot het doen van mededeelingen uit het buitenland gebezigd worden, toe. Daardoor ontstaat het gevaar, dat ook dit briefkaartenverkeer eerlang weder verboden zal worden. Ellende aan de Oostgrens. De correspondent van het Alg. Hbld. te Zevenaar heeft reeds een en ander medegedeeld over de treurigste tooneelen, welke zicb aan de grens afspelen. Een nieuw staaltje vertelt de correspondent van dat blad te Oldenzaal: Twee vrouwen kwamen aan een Duitsch grensstation, ieder beladen met een bundeltje levensmiddelen (boter, vet, meel, rijst en wat zeep) de wachtkamer binnen, om haar terugreis naar haar woonplaats — op meer dan 15 uren van daar gelegen — per trein te maken. Op de vraag van een grensbeambte vertelden de vrouwen, dat ze de levensmiddelen aan de Nederlandsche grens gedurende een paar dagen en nachten hadden opgekocht, om in den grooten nood van haar gezin — de mannen stonden aan het front — eenigszins te kunnen voorzien. Toen deze beambte haar echter te kennen gaf, dat hij de waren in beslag zou inoeten nemen, begonnen de stakkerds bitter te weenen, waarop de beambte den daar gestationneerden vertegenwoordiger der Z. E. G. ging raadplegen. En deze laatste toonde zijn medelijdend hart, door de vrouwen ongehinderd met haar bundeltje te laten vertrekken. Maar naast deze daad van menschlievendheid lezen we herhaaldelijk in Duitschs bladen, dat dergelijke vrouwen door gewetenlooze schurken, die zich voor ambtenaren der Z. E. G. uitgeven, van haar met zooveel moeite verkregen en zoo duur betaalde smokkelwaar worden «beroofd". De maatregel der Duitsche regeering, om de uit ons land gesmokkelde waren tegen maximumprijzen in beslag te doen nemen, "ter beteugeling der smokkelarij, treft weinig doel, waar het kleine partijtjes smokkelwaar betreft! En 't is te begrijpen, dat, wegens den tegenwoordigen noodtoestand, de heele bevolking medewerkt tot bestendiging en zoo mogelijk uitbreiding van dien smokkelhandel. En de militaire grensbewakers zijn al weinig anders gezind jegens de smokkelarij. Gezien hebben we meermalen, dat ze bet een of ander «eetbaars" uit een Hollandsche hand in dank aannamen; gehoord hebben we ook herhaaldelijk, dat ze moeite deden, om Hollandscbe grensbewoners te bewegen, hun wat mondvoorraad te bezorgen. En dat dit ook gebeurde, hebben we eveneens gezien. Men moet maar eenigszins met den toestand aan gene zijde der grens op de boogte 'zijn, om volkomen te kunnen billijken niet alleen,
maar zelfs volkomen te kunnen goedkeuren, wat daar gebeurde. Want niet alleen de bewoners der steden, ook de plattelanders aan gene zijde der grens zijn er sedert de invoering van het kaartenstelsel voor alle levensbehoeften en de inbeslagneming voor alle bodemvoortbrengselen treurig aan toe. Smokkelaarstruc. Te Didam, het dorp, dat zich, evenals Zevenaar en Beek, een ware smokkelreputatie heeft weten te verwerven, staken vorige week eenige opgeschoten jongens wat hoopen stroo en hout nabij een boerenhoeve in brand. Het was een donkere avond en bijgevolg waren in het bebouwde deel van bet dorp de hoogopslaande vlammen maar al te duidelijk zichtbaar. Het leed bij de dorpelingen dan ook geen twijfel, of de boerderij van een boer stond in lichtelaaie. Daar moest dus hulp verleend worden. In groote getale trok men in de richting van den steeds toenemenden vuurgloed. Eenige surveilleerende hulpkom miezen waren ook van de partij. Terwijl men zich beijverde, bet vuur te blusschen, vonden de smokkelaars, die dezen truc bedachten, volop tijd, om belast en beladen de grens over te trekken.