EERSTE BLAD^ Jescher & Kemper, Vamarltstraat, Tclerooimmnmei 95 BREDA. ÜROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Goróp- et MraM-Meii, BEHANGSELPAPIER Meubels en Bedden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BEKENDMAKING. Aangifte voor liet bevolkingsregister. i BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda ■ aehten het noodig de ingezetenen te herinneren aan , hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkings-register, voorgeschreven bij 1 Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad 1 n°. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestrafd met hechtenis van ten hoogste 11 dagen of geldboete i van ten hoogste ƒ100, zijn hoofdzakelijk de , volgende: Bij vestiging in de gemeente. ' Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand na zijne aankomst. Bij het verlaten der gemeente. Hij die de gemeente metterwoon gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende doet, binnen ééne maand na zijue verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan het gemeentebestuur. Ten aanzien van inwonende personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende geeft, uiterlijk binnen ééne maand, aan het gemeentebestuur kennis van ieder lid, dat in zijn gezin wordt opgenomen of daaruit gaat, inwonende diensten werkboden daaronder begrepen. Breda, 18 Februari 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd . Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1902/02/23 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321032:mpeg21:p00001
II. Het zou mij te ver voeren, indien ik alle bezwaren en vooroordeelen der tegenstanders een voor een zou moeten behandelen; ik wil trachten ze in groepen te bespreken. Uit het vorig artikel is gebleken dat de volksgezondheid bij verbranding van de lijken bepaald gebaat zou zijn, terwijl ook uit een aesthetisch oogpunt de crematie de voorkeur moet gegeven worden. Nu komen we echter aan de godsdienstige bezwaren en een dispuut hierover is altijd uiterst moeielijk en teer, omdat de godsdienstige opvattingen van g en enkel mensch dezelfde zijn als van ee« ander. De bijbel geeft op verschillende pteatsen verhalen over het verbranden van
ijken wat dus wel aantoont dat het niet ibsoluut goddeloos genoemd mag worden > a.: 1 Sam. 31 vers 11, 12 en 13; reremia 34, vers 5; Amos 6, vers 10. Men voert het verkeerde argument, lat begraven een oud christelijk gebruik s, het is een oude joodsche gewoonte. Maar aangenomen nu, dat de joden vooroopers van het christendom geweest sijn, is het daarom gebiedend noodzakeijk al hunne gebruiken mede over te aemen? De samenleving geeft daarop self het antw'oord. De christenen hebben zooveel van die gewoonten nog in eere gehouden als hun gemakkelijk toeleek, le rest hebben ze als te lastig of te kostbaar, over boord gezet. Wie zal, im iets te noemen, er nog aan denken bij droefheid zijne kleederen te scheuren en assche te strooien op zijn hoofd. De protestanten zullen bij eenig nadenken hun godsdienstige bezwaren dan ook spoedig zien vervallen. Iets geheel anders is dit bij de katholieken. Voor hen bestaat er een bepaald verbod en het is door vriendelijke toezending van een werkje door een mijner lezers dat ik in staat ben over dit verbod en wat er mede samenhangt een en ander mede te deelen. Den 19den Mei 18SG is door de H. Rom. en Univ. Inquisitie het volgende besluit uitgevaardigd, dat door den paus werd goedgekeurd: Le Saint Olfice, par ordre de Sa Sainteté Leon XIII, a declaré qu’il n’est pas permis d’inscrire son nom dans les sociétés qui ont pour but de propager 1’usage d’incinérer les corps humains. En second lieu le Saint Office a declaré, qu’il n’est pas permis d’ordonner 1’incrineration de son corps ou des corps d’autres personnes après le mort. Hierover is heel wat te doen geweest en voor mij liggen artikelen uit Le Temps door Jules Simon, uit de Frankfurter Zeilung een brief van den kardinaalaartsbisschop van Parijs Richard, een antwoord aan dezen van den dokter de Pietra Santa een artikel van de Maasbode e a. Het loont de moeite wel een gedeelte te vertalen van hetgeen Jules Simon schreef in Le Temps. ’t Is wel treurig, zei hij, dat getwist over de crematie. Ik zou gewenscht hebben, dat wij onze lijken eenvoudig hadden kunnen laten verbranden, zonder dat er leven over gemaakt werd. Vroeger liet men zich verbranden als men geld genoeg had om het hout te betalen. Men vond dat zindelijker dan te verrotten. In zeer warme landen had men vroeger steenen sarcophagen, die op een hoogte werden geplaatst, waar dan de lichamen waren blootgesteld aan de zon, aan de winden en aan de gieren, die ze in korten tijd verteerden. Tegenwoordig biedt men de lijken aan de wormen en sedert kort leert men ons dat dit meer katholiek is. Het begraven is een oude joodsche gewoonte, die bij de christenen steeds in eere is geweest en naar men zegt, nauw samenhangt met de leer der opstanding, Dit komt mij zeer vreemd voor. t
Ik weet, dat onze lichamen weer zullen : opstaan, maar God heeft daartoe niet i noodig ze in een graf terug te vinden. ; De lichamen zijn er dan niet meer. Het graf is ledig. Het vleesch verdwijnt ’t : spoedigst. Dit rot eerst en dient dan als mest. Met de beenderen duurt het wat langer. Men verzamelt ze met karrevrachten op de vroegere slagvelden, men stapelt ze op in de beenderhuisjes of onder gedenkteekenen en jaren en eeuwen gaan heen. Wat wordt er van de menschelijke overblijfselen? Niets. Vermengd is het met het andere stof. En als zij op den duur ook niet verdwenen, zou de wereld er mede overladen zijn. En verder: Ik zou gewild hebben, dat de kerk gedaan had als de staat, die het columbarium (bewaarplaats voor urnen) naast het kerkhof toeliet en dat zij aan de geloovigen volkomen vrijheid van keuze gelaten had. Nu is er weer een nieuwe reden om te twisten, een nieuwe bron van strijd is bij zoovele andere geopend, op het oogenblik dat men op vrede meende te mogen rekenen. Aar, rLe katholieken blijft nu niets anders over dan te gehoorzamen. De kerk wil dat zij zullen voortgaan met begraven — zij zullen het doen. Zij zijn haar geheel onderworpen, zij is voor hen het oppermachtige gezag. Tot zoover Jules Simon. Het artikel van de Frankfurter Zeilung bevat o. m. wat een Fransch geestelijke zeide tegen een medewerker van de Figaro over de lijkverbranding. Als eerste bezwaar rekende degene »dass die Heiden ihre Leichen verbrannten” ten tweede »dass fiir jeden wahren Katholiken jede der Handlungen Jesu Christi eine Lehre und ein Vorbild ist”, ten derde »dass die Kirche immer die sterblichen Ueberreste geachtet had” en ten vierde omdat »unsere unversöhnlichsten Feinde,” de vrijmetselaars voorstanders van de lijkverbranding zijn. Deze vier argumenten lijken mij nog veel zwakker dan die door anderen aangevoerd. Is omdat de heidenen iets doen dat dan absoluut verboden aan Christenen ? En hoevele heidenen zijn er niet, die de lijken hunner stamgenooten begraven zoo goed als de beschaafde christenen. Het navolgen van Christus gaat even ver als het overnemen der joodsche gebruiken en ook het begraven van Christus was geheel anders dan het ter aarde bestellen van tegenwoordig. Het schijnt mij ook toe, dat de stoffelijke overblijfselen in den grond meer »vergewaltigt” worden, dan bij een zindelijke verbranding. Het laatste argument, wat nog wel »von besonderem Gewichte” geacht wordt, is inderdaad te dwaas om te bespreken. Hoeveel gebruiken en uitvindingen, door vrijmetselaars ingevoerd , worden niet dagelijks door allerlei christenen en niet-christenen aangewend? Het is eigenaardig hierbij op te merken, dat Bucceletti, professor in de roomsch katholieke theologie te Pavia, omstreeks 1875 aan prof. Polli te Milaan schreef: »dat de crematie zooals gij en uwe collega s die verstaan (d. w. z. met toelating van
ille gewenschte ceremonie’s van godslienstigen aard) geen zaak is in strijd net den godsdienst.” Dat het zeer kathoieke Spanje de crematie heeft toegestaan, sal den lezer bekend zijn. Er zijn nog andere bezwaren, nl. van ustitieelen aard en hier te lande is dat jij de verschillende regeeringen zelfs het aoofdbezwaar geweest. Aangevoerd werd aamelijk, dat misdaden, met name bij vergiftiging, bij de invoering der lijkverbranding, dikwijls niet te ontdekken zouden zijn. Nu is het een hoogst belangrijk feit te noemen, dat ons hoogste wetenschappelijke college, de Koninklijke Academie van Wetenschappen in opdracht van de Regeering, haar oordeel uitende over dit vraagpunt, de volgende uitspraak deed zich hierbij vereenigende met het advies van professor van Bemmelen: »de lijkschouwing kan wel niet in elk denkbaar geval de zekere middelen verschaffen om, zonder meer, een vergiftiging tot ontdekking te brengen, maar de te maken wettelijke voorschriften kunnen zoovele waarborgen voor die ontdekkig schenken, dat de justitie in een overwegend aantal gevallen hare toestemming tot de verbranding van een lijk zal kunnen geven.” Een der leden van de Academie, mr. VerLoren van Themaat, noemde zelfs lijkverbranding , na voorafgaande schouwing een levensverzekering tegen misdaad. Professor van der Hoeven, hoogleeraar in het strafrecht verklaarde zich uit gerechtelijk geneeskundig oogpunt stellig vóór crematie, omdat er nu een aantal misdaden onontdekt blijven, die dan aan het daglicht zouden komen. Nu wordt alleen een lijk geschouwd, wanneer vermoeden bestaat, dat iemand geweldadig om het leven is gekomen. Werd echter voor de crematie elk lijk geschouwd dan zouden heel wat minder moorden door vergiftiging ongestraft blijven dan nu. Er behoeft slechts herinnerd te worden aan het beruchte geval van de Leidsche giftmengster, vrouw van der Linden, die meer dan 40 kinderen vergiftigde. Zou dit schepsel het aantal harer slachtoffers zoo groot hebben kunnen maken, indien andere bepalingen geldig waren geweest ? Maar daarenboven, indien werkelijk het gerechtelijk-geneeskundig argument bij de regeering heeft voorgezeten als motief om de crematie hier te lande niet toe te laten, waarom mogen wij dan onze lijken, nog wel zonder schouwing, naar het buitenland ter verbranding opzenden ? Er is onder het huidige ministerie weinig kans dat de al zoo herhaaldelijk geweigerde toestemming tot bouwen van een crematorium, gegeven zal worden. In ons vrije Nederland zullen wij nog lang gedwongen zijn onze lijken als aas te doen strekken voor allerlei vuil gedierte. Wij hebben wel de vrijheid onze doode lichamen in stukken te doen snijden of op spiritus te zetten — alleen verbranden niet, tenzij in het buitenland. Sinds vele jaren ijvert de Yereeniging voor Lijkverbranding onvermoeid om die vrijheid te verkrijgen en zij die het nut
van de crematie inzien of mede het wettelijk verbod onrechtmatig, dwaas en bekrompen vinden, zullen wel doen die vereeniging te steunen of lid daarvan te worden. De heer Beelenkamp, Delpratsingel 16 alhier, secretaris van de afdeeling Breda dier vereeniging, zal een ieder volgaarne alle inlichtingen hierover verstrekken. Ik wensch te besluiten met de slotwoorden van dr. Harteveld: »Ook hier kan niemand de menschen dwingen, verstandig te zijn en dat willen wij ook niet; het eenigewatwij zouden wenschen is de vrijheid, om ten minste met ons zelven, met onze eigen lichamen zoo verstandig te handelen als maar mogelijk is.”
"LIJK VERBRANDING.". "Bredasche courant". Breda, 1902/02/23 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321032:mpeg21:p00001