PEER & CLOPPENBUR&
Voor tieeren-Üleedingstukken NAAR MAAT, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste collectie Stoffe n.
PEER & CLOPPENBUR&
Voor tieeren-Üleedingstukken NAAR MAAT, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste collectie Stoffe n.
EERSTE BLAD. . Jescher & Kemper, V^emarïtstraat. Telefoonnummer 95 BREDA» GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Goriiiü- ei HsnM-StDOén. BEHANGSELPAPIER Meubels en Keilden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hótels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BEKENDMAKING. PERSONEELE BELASTING. Het hoofd van het plaaiselijk bestuur te Breda brengt ter kennis der belastingschuldigen, dat de kohieren n0'. 1,2,3 en 4 der personeele belasting, over het belastingjaar 1902, invorderbaar verklaard 29 April j, 1., heden afgekondigd en aan den ontvanger der directe belastingen alhier ter invordering is uitgereikt. Breda, 1 Mei 1902. Het hoofd van het plaatselijk bestuur voornoemd: Ed. GULJÉ. INSCHRIJVING VOOR DE «BRIJ, PUBLICATIE. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Breda roepen op de ingezetenen, die op den Isten Januari hun 2Sste jaar zijn ingetreden , dat is, die geboren zijn in 1877, benevens hen, die zich in deze gemeente gevestigd hebben, of uit militairen dienst zijn ontslagen, voor zooverre zij den ouderdom van 25 jaren hebben bereikt en dien van 34 jaren niet hebben volbracht, om zich tussohen den 15den Mei en Isten Juni aanstaande, ten gemeentehuize alhier, voor deu dienst der schutterij te doen inschrijven; terwijl tot het ontvangen van hunne aangifte te dier plaatse dagelijks, gedurende den voormiddag van 10 tot 12 uur, zal worden gevaceerd, Zon- en Feestdagen uitgezonderd. Tot naricht van de belanghebbenden dient: dat als ingezetenen worden beschouwd alle Nederlanders, binnen het Rijk hun gewoon verblijf houdende, die hun voornemen, om zich aldaar te vestigen hebben aan den dag gelegd, hetzij door eene uitdrukkelijke verklaring, hetzij door het overbrengen van den zetel van hun vermogen of de hoofdmiddelen van hun bestaan, voor zooverre zij in de voorrechten van Nederlanders kunnen deelen; dat de aangifte tot de inschrijving door de ingezetenen van den hierboven bedoelden leeftijd behoort gedaan te worden, ook dan zelfs, wanneer de belanghebbende meenen mocht tot de vrijgestelden van den schutterlijken dienst te belmoren; dat zij, die in meer dan eene gemeente hun gewoon verblijf houden, of den zetel van hun vermogen hebben gevestigd, zullen tot de inschrijving verplicht zijn binnen die gemeente, alwaar eene dienstdoende schutterij bestaat; en dat, bijaldien in de verschillende gemeenten, alwaar iemand verblijf houdt, of den zetel van zijn vermogen heeft gevestigd, alleen dienstdoende of rustende schutterijen bestaan, hij zich moet doen inschrijven in de gemeente, alwaar hij ambtshalve verplicht is verblijf te houden.
Dat zij, die bevonden worden zich niet vóór den Isten Juni te hebben doen inschrijven, door het plaatselijk bestuur ambtshalve zullen worden ingeschreven , en ter zake van hun verzuim in eene geldboete vervallen, terwijl zij daarenboven zonder loting bij de schutterij zullen worden ingelijfd, indien het blijkt, dat er tijdens de verzuimde inschrijving geene redenen van vrijstelling voor hen bestonden. Voorts worden diegenen, welke van woonplaats | zijn veranderd, gedurende den tijd dat zij tot eene schutterij behooren, bij deze herinnerd, dat zij door deze omstandigheid niet ontslagen, maar verplicht zijn het overige van hunnen diensttijd te volbrengen bij de schutterij van hunne nieuwe woonplaats, en dat zij daarvan aan het bestuur van de laatstgemelde plaats moeten kennis geven ; terwijl de belanghebbenden worden aangemaand , om zich tijdig van een geboorteextract te voorzien, en zich alzoo van hunnen juisten leeftijd te verzekeren, ten einde de inschrijving behoorlijk geschiede, en zij alzoo niet zouden vervallen in de straffen bij de wet bepaald. Breda, 25 April 1902. Ed. GULJÉ, burgemeester, k. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. Aangifte voor het bevolkingsregister. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda aehten het noodig de ingezetenen te herinneren aan hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkings-register, voorgeschreven bij Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad n». 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ100, zijn hoofdzakelijk de volgende: Bij vestiging in «le gemeente. Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binneu ééne maand na zijne aankomst. Bij het verlaten der gemeente. Hij die de gemeente metterwoon gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende doet, binnen ééne maand na zijne verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan het gemeentebestuur. Ten aanzien van inwonende personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende geeft, uiterlijk binnen ééne maand, aan het gemeentebestuur kennis van ieder lid , dat in zijn gezin wordt opgenomen of daaruit gaat, inwonende diensten werkboden daaronder begrepen. Breda, 24 April 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
Er zou van de werken, die geschreven zijn over den vreeselijken oorlog in Zuid-Afrika een bibliotheek te vormen zijn waarin ettelijke honderden, misschien eenige duizenden boeken. Twee en een half jaar duurt ginds dien gruwelijken strijd van macht tegen recht en twee en een half jaar is er een voortdurende aanvoer geweest van schrifturen over de Boeren en den krijg en nog steeds houdt die stroom aan, wat zeer zeker pleit voor blijvende en levendige belangstelling en, voor het overgroote deel, ook van sympathie met de Transvalers en Vrijstaters.
Thans liggen er twee boeken voor mij, die beide ook spreken over den oorlog, maar hoe verschillend, Het eerste is een werkje van 45 bladzijden en heeft tot titel: »Ambtelijke verslagen van generaal J. H. de la Rey en generaal J. C. Smuts enz. In eenvoudige droeve woorden staat daar geschreven hoe verschrikkelijk er geleden wordt, hoe dapper wordt volgehouden en hoe laf wreed vele Engelschen zich misdragen hebben. Het tweede is van de hand van Sherlock Holmes’ geestelijken vader en voert den titel: »De oorlog in Zuid-Afrika, zijne oorzaken en zijne voering”. Dit boek is 175 bladzijden dik en compact gedrukt. De beide geschriften zijn bijna gelijktijdig verschenen en het een is dus niet ontstaan door het ander, en toch, het is merkwaardig die tegenstellingen te lezen. Het korte beknopte verhaal, het opnoemen van feiten zonder veel meer, aan de eene zijde en het breedsprakerig gedoe van Conan Doyle daarnaast, pogende Engeland schoon te wasschen van de stinkende plekken en vermoeiend in zijn verzekeringen dat recht, ridderlijkheid, edelmoedigheid, enz. alleen te zoeken en te vinden zijn bij de Engelsche natie. Hier volgen eenige aanhalingen uit beide boeken. Van generaal De la Rey; »Ons land ligt in een puinhoop. Men vindt niets meer dan de muren van gebouwen, behalve waar ook deze met dynamiet werden opgeblazen. Bij die vernieling is niemand uitgesloten. Zoowel de eigendommen van neutralen als die van de burgers die gesneuveld zijn, en ook van de krijgsgevangenen die vandaag op de eilanden zitten, en van de weduwen en weezen, die alle zijn vernield. Kerken, pastorieën en scholen worden ook niet gespaard. In mijne afdeeling zijn do dorpen Wolmaransstad, Bloemhof, SchweizerReneke en llartebeestfontein, die niet door den vijand bezet gehouden werden, geheel afgebrand. Zoo is het in den O. Vrijstaat en ook in de oostelijke districten der Z.-A. Republiek , waar Generaal Botha is.” Van Conan Doyle: «Uitgaande van de wetenschap, dat de tuchtiging wettelijk geoorloofd is, moet men erkennen, dat zij zoo zacht mogelijk in toepassing gebracht wordt, want, in elk afzonderlijk geval wordt slechts ééne boerderij met vernietiging bedreigd. En ook het ontdoen van voorraden enz. is ontegenzeglijk gerechtvaardigd, waar het de bedoeling is, om daardoor de bewegelijkheid der Boeren-guerillas, in de buurt der spoorweglijnen te vernietigen. Toch kan ééne boerderij voor eiken aanval ten slotte een geducht totaal vormen,
wanneer er gemiddeld één aanval per dag plaats vindt. Wij hebben twee redenen aangegeven voor het verbranden van boerderijen: 1°. Wanneer zij gebezigd worden als schuilplaats voor guerillas: 2°. als bestraffing voor het beschadigen van spoorweglijnen. Een derde reden moet nu hierbij worden gevoegd. Een groot aantal burgers hadden den eed van onzijdigheid afgelegd en van de Engelschen vergunning bekomen om naar hun plaatsen terug te keeren. Deze mannen werden door de vechtende Boeren overgehaald of gedwongen hun woord te breken en de plaatsen te verlaten, waar zij gezworen hadden te zullen blijven. Die boerderijen vormden als het ware een pand, en Lord Roberts had gedecreteerd, dat zij het verbeurd hadden.” Van generaal de la Rey: «De behandeling van de vrouwen en kinderen, die arme weerloozen, is werkelijk de zwartste bladzijde onder de vele zwarte bladzijde van dezen treurigen oorlog. In het begin werden eerst onze vrouwen die in de dorpen woonden, bij honderden gevangen en naar de verschillende commando’s uitgezonden. Nadat wij overal vrouwen-kampen hadden opgericht , waar onze vrouwen en kinderen verzorgd werden, kwam er weer een verandering in het gedrag van den vijand en werden onze vrouwen op de plaatsen gevangen, en nadat daar alles verbrand was, werden zij soms weken lang op trolleys met de lagers samengevoerd, ’s Nachts werden die vrouwen dan om de lagers geplaatst als een bescherming tegen een nacht-aanval van onzen kant Maar toen de vrouwen dat gewaar werden, begonnen zij te vluchten en werden door den vijand achtervolgd. Zoowel grof geschut als klein-geweer is toen op onze vrouwen gericht. Soms werden ze dan weer gevangen, en alles wat zij bezaten, werd in brand gestoken. Vervolgens werden zij dan in kampen geplaatst. De vrouwen, die, in haar eigen woningen, in de dorpen woonden, werden vandaar vervoerd naar verdere plaatsen en in tenten gebracht. Maar van die vrouwenkampen komen altijd, hij honderden, de zoete boodschappen: «Bekommer u niet over ons, maar vecht door voor uw land.” Vele vrouwen zijn al gedood door kogels en andere door de ellende, waarin zij verkeeren. Mijn eigen vrouw is een dergenen, die op bevel van lord Methuen haar woning moest verlaten met achterlating van alles wat zij bezat. Zij zwerft nu al twaalf maanden rond met haar zes kleine kinderen. Mijn moeder, een weduwe van 83 jaren, en al negen jaren weduwe, werd gevangen genomen. Al haar vee is weggenomen. Haar huis werd verbrand. Zijzelf is naar Klerksdorp weggevoerd.
Ik geef hier de namen van eenige vrouwen die gesneuveld zijn: In het district Rustenburg. Te Rietfontein werden de echtgenoote van Stoffel Fourie en nog een juffrouw Diederiks voor hun deur, onder de verandah, met een bom-maxim doodgeschoten, en dat terwijl er geen man nabij het huis was. Op de plaats Groenfontein werd de echtgenoote van L. van der Merwe door het hoofd geschoten en daarna alleen, gewond zijnde, in een buitenhuisje achtergelaten , terwijl haar woning verbrand werd. In een ander district, te SchweizerReneke, werd een dochter van Sonnikus doodgeschoten en een ander zwaar gewond. In het Potchefstroom district, Gatsrand, werd de echtgenoote van Hans Rrits in haar wagen door een kanonschot gedood.” Van Conan Doyle: »Een doorborrelende stroom van verkeerde voorstellingen en leugens heeft het gemoed van Europa vergiftigd, en een even diepe als blijvende breuk tusschen ons en onze Duitsche stamverwanten in het leven geroepen. Men heeft de Engelsche troepen er van beschuldigd, dat zij op vrouwen hebben geschoten. Het is merkwaardig, dat niet vele vrouwen doodgeschoten zijn, want het is vaak voorgekomen dat boerenhofsteden door de mannen verdedigd werden, terwijl de vrouwen er binnen waren. De waarheid is, dat het cijfer der gewonde vrouwen zeer gering is.” Zoo zou er heel veel tegenover elkaar te stellen zijn, maar dat laat de plaatsruimte hier niet toe. De generaals De la Rey en Smuts geven een onopgesmukt verslag van wat gebeurd is en hoe de toestand thans is, het moet op elk onbevooroordeeld lezer den indruk maken van waar te zijn. Conan Doyle wil te veel weerleggen wat onomstootelijk vast staat, hij wil te veel het Engelsche volk en leger voorstellen als slachtoffers van laster, hij bepleit te wijdloopig een zaak waarover de publieke opinie , waarover Europa het vonnis reeds heeft uitgesproken. Qui veut prouver trop, ne prouve rien. Een landgenoot heeft hem dan ook al gediend van advies. Men leze The Truth about the War. An open letter to Dr. A. Conan Doyle, by John M. Robertson. Deze zegt o. a. (bladz. lö) : »The point is that you can hardly write two pages without contradicting yourself”. En Robertson, wiens werken (Buckle and his Critics; Montaigne and Shakespere en andere) een betere naam hebben dan die van Doyle besluit zijn flink betoog hiermede: »You thus contrive to make us ridiculous where already your party had made us odious. It is about time our neighbours were told that you and your party are not the nation”.