BEKENDMAKING. SLUITING VAN DE HOOGE BRUG. De burgemeester van Breda brengt ter algemeene kennis, dat de z . g. booge brug, gelegen tnssehen de Vischmarktstraat en de Zoutstraat, wegens daaraan te doene herstellingen, voor bet verkeer van personen en rijtuigen zat GESLOTEN zijn vanaf' ffaandag 2 tot eu met Donderdag 5 Juni 1902. Breda, 28 Mei 1901. De burgemeester voornoemd, Ed. GUIiJÉ. BEKENDMAKING. OPENING VOLKSBADPLAATS. Burgemeester en wethouders der gemeente Breda breDgeB ter openbare kennis, dat de kostelooze Volksbadplaats op Maandag 2 Juni 1902 geopend wordt, en dat die badplaats ook wordt opengesteld voor vrouwen, doch uitsluitend Dinsdags van 6 uur v/m. tot 1 uur n/m, en Vrijdags van l'/a tot 6 uur n/m. Breda, 28 Mei 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd : Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. De Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant; Gelet op de artt. 106 en 111 der kieswet; Brengen ter algemeene kennis, dat vanaf lieden tot en met 6 Juni a. s. op de Provinciale Griffie voor een ieder ter inzage is nedergelegd en in afschrift, of afdrnk tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld de lijst van hoogstaangeslagenen, in de Rijks directe belastingen dezer provincie, die van kraebt wordt op 8 Juni a. s. welke lijst zal worden geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant van 15 Juni a. s. ’s-Hertogenbosch, 22 Mei 1902. De Gedep. Staten voornoemd, A. VAN VOORST TOT VOORST. 1 W. VAN LANSCUOT, Griffier. !
Bredasche courant
- 30-05-1902
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 30-05-1902
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 421095903
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- 11 april 1814 - 1814, no. 13 (16 april) - jrg. 150, no. 110 (11 mei 1940) ; jrg. 150, no. 111 (22 mei 1940) - jrg. 151, no. 417 (15 okt. 1941)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 63
- Jaargang
- 111
- Toegevoegd in Delpher
- 21-01-2019
Advertentie
Een niuew rapport.
(Slot.) Ik heb nu aangetoond hoe de vijand in blinde woede zijner onmacht om den oorlog tot een einde te brengen, steeds meer en meer tot onwettige, onrechtvaardige en onzedelijke middelen van oorlogvoeren de toevlucht neemt. De oorlogswet laat onder zekere omstandigheden het toepassen van exeptioneele maatregelen toe, maar dan ook alleen op den grond dat zulks absoluut noodzakelijk is om een spoedig einde aan verdere bloedvergieting te maken. Zelfs deze schijn van recht wordt den vijand ontnomen want, zooals reeds aangetoond, zijn de barbaarsche en onwettige maatregels , door hem genomen Juist bestemd len oorlog te verlengen en eventueel een voor hem onvoordeelig einde te doen jereiken. In stede van echter terug te ieinzen wordt hij steeds radeloozer en ■oekeloozer en neemt hij steeds meer de ;oevlucht tot verregaand onrecht en vetteloosheid. Zoo is er een proclamatie gepubliceerd, waarin Boerenoflicieren jedreigd worden met de doodstraf, indien ienige hunner manschappen een misdrijf legaat; zoo is er ook een andere proclanatie uitgevaardigd waarbij alle Boeren lie Khaki of geelkleurige kleeren dragen ummier doodgeschoten worden, hoewel
duizende onzer burgers van den eersten dag van den oorlog zoodanige kleeren droegen en ik niet weet op welke wijze de inilitairen-autoriteiten van den vijand nu een monopolie op deze kleur hebben verkregen. En onder deze proclamaties zijn reeds vele onzer dapperste en beste burgers koelbloedig vermoord. Dan is er weer de proclamatie waaronder de officieren verbannen worden en alle eigendommen der vechtende burgers geconfiskeerd worden, een maatregel welke, in hare grove miskenning van het internationale recht, juist zeer toepasselijk komt van het volk dat steeds als de hooghartige beoordeelaar van de zeden en daden van andere volkeren is opgetreden. Daar ze met onverschillige minachting door de Boeren is ontvangen, zal ik er niets over zeggen, en UflEds. aandacht alleen verwijzen naar het krachtig antwoord hetwelk ze aan ZHEd. Staatspresident Steyn ontlokte (1). Waar de vijand bezield is door zoodanigen geest, zal [IHEd. gereedelijk ■verstaan dat de oorlog steeds meer en meer ontaardt in wreede en wettelooze barbaarschheden. Burgers die gevangen worden, worden op allerhande voorwendsels in strijd met de wet en de waarheid veroordeeld tot onteerende vonnissen en zelfs doodgeschoten of opgehangen. Misdaden waarvan zij niets afweten worden tegen hen opgebracht en daar zij natuurlijk zonder getuigen zijn, worden zij veroordeeld en koelbloedig van
kant gemaakt. De een wordt doodgeschoten omdat hij een huis verbrand heeft of een spoorwegbrug opgeblazen zou hebben —daden die natuurlijk rechten wettig waren, wanneer door den vijand in de republieken gepleegd, maar nu onwettig, wanneer door de republieken in de kolonies gedaan. Een ander weer wordt opgehangen omdat hij op order zijner officieren een kafferspion die op geheime wijze binnen onze linies spionneerde, heeft doodgeschoten. In vele gevallen zijn onze gewonden op de slagvelden naderhand door ons gevonden of zelfs opgegraven in een toestand van vreeselijke verminking — de beenen en armen gebroken, de hoofdschedel ingeslagen enz. enz. Deze daden worden door de gewapende naturellen, bondgenooten van den vijand, gepleegd. Slechts een paar weken geleden werd een gevangen Boer na een zekeren afstand te zijn aangejaagd, koelbloedig van achter door een Britschen soldaat zwaar gewond. Daar zijne oppassers meenden dat hij dood was, heten ze hem daar liggen, en stierf hij eerst zes dagen daarna nadat ik zijne verklaring had doen afnemen. Van vele dezer en dergelijke gevallen heb ik beëedigde verklaringen doen afnemen. Ik heb geen tijd, alles aan UHEd. mede te deelen. De oorlog ontaardt allengs in een poging tot uitmoording van het Afrikaansche volk. Dag naar dag hoort men van gruwelen welke maar een commentar vormen op die gedenkwaardige woerden van den Hoogen Commissaris dat »het
Afrikaanderdom moet uitgeroeid worden”. En ten spijte van al deze provocatie gaan wij Boeren voort op onze oude en christelijke wijze van oorlogvoeren, vastbesloten onze heilige zaak niet te besmetten met dergelijke barbaarschheden, maar onzen goeden naam onbevlekt aan onze nakomelingschap te doen afgaan en de wraak te laten aan den God dien ze toekomt. Intusschen zetten wij met onverdroten volharding en moed den strijd steeds krachtdadiger voort. Zelfs uit de rapporten van den vijand zal UHEd. gezien hebben hoe zwaar en met succes er over beide Republieken gevochten is sedert het begin van dezen zomer. In de Kaapkolonie ook gaat onze zaak prachtig vooruit en hoop en vertrouw ik dat dit j aar een beslissende wending aan den oorlog zal brengen. Zooals UHEd. uit het voorgaande zal opgemerkt hebben zijn al de plannen en maatregelen van den vijand om ons ten onder te brengen verijdeld geworden en hebben zij ten slotte allen medegewerkt ten goede voor onze zaak. Geen wonder dat wij hierin Gods Hand zien. — Die Hand welke geslacht na geslacht zoo krachtig aan onze geschiedenis heeft gewrocht en nu, langs onbekende en donkere wegen, ja door het dal der schaduw des doods zelf, ons volkje naar een nieuw leven en een beter dag voert. Hem alleen zij al de eer dat wij nog staande zijn gebleven tegen de overmacht van eene vijandin, die haar oude zelf niet meer is, maar bezeten en gedreven door een demonischen geest, al hare oude beginselen en tradities heeft vaarwel gezegd, alle gevoel van recht en deugd heeft verloren en nu in blinde vervoering haar vreeselijk oordeel te gemoet snelt. Ik heb de eer te zijn, UHEd.’s dw. dienaar, (w.g.) J. C. SMUTS, Staatsproeureur en Asst. Commdt. Generaal der Z. A. R. (1) Als Bijlage aan dit Rapport toegevoegd.
De Hacienda on den Heuvel
DOOR R1CHARD HENRY SA VAGE. 32. Op verren afstand op de zee schitterden in een halve ciikel van gouden licht de mastlichten der Amerikaansche blokkade vloot, en met afwisselend geflikker speelden de zoeklichten op en neer op het donkere hemelgewelf als leuzenvingers van levend licht. »Dat is het begin van het einde !” zeide Domingo plechtig. »Séa por Bios !” En toen reden zij langzaam de donkere stad binnen, waar bet vurige roode cyclopenoog van Morro nog droevig brandde aan den donkeren ingang der met voil vergiftigde haven. Toen de wagen de Calle de Paula langs ratelde, zag de oude Domingo met eene huivering naar het donkere water der baai. Daar brandde eene akelige bloedroode signaallantaarn boven het verwrongen en half onderwater liggende wrak der »Maine” — de vreeselijk gezonken doodkist van twee honderd dappere mannen. »God moge Spanje vergeven!” prevelde Domingo een kruis slaande. »Deze laaghartige misdaad is de schande der negentiende eeuw. De Spaansche eer ligt begraven in die vreeselijke metalen doodkist! Ik begrijp niet, waarom hij mij wegzond,” peinsde de oude man, toen het rijtuig stilhield. vPadre Hinojosa schijnt nu voogd over het landgoed La Sevilla te zijn. De nieuwe administrateur schijnt zijne bevelen in alle dingen te vragen. Zou Weyler hem achtergelaten hebben als zijn geheim werktuig? Arme Mercedes! Arme weeze, bedrogen, beroofd, zelfs van haar geboorterecht! Had Andrés haar maar in gelukkiger dagen ontmoet,” droomde hij peinzend, en, terwijl hij zich de mogelijke toekomst der twee wezen voorstelde, lichtte hij den klopper der deur op. Het eenzame huis van twee verdiepingen scheen slechts de verblijfplaats der armere klassen te zijn. Een bediende met terugstootend uiterlijk opende de deur. sSénor Benito Rodrignez ?” vroeg de oude man. »De trap op rechts, de eerste deur, antwoordde de bediende norseh, terwijl hij neerdaalde in een half onderaardsch hol.
Tien minuten later werd de deur voorzichtig geopend De voerman hield bedaard zijne hand op om len brief aan te nemen, die hem door den bediende rverhandigd werd, welke mompelde: «Zeg aan Padre Hinojosa, dat het in orde is, de }ude man zal den geheelen nacht blijven !” Terwijl de wielen wegrolden, knielden twee schelden bij het lijk van den ouden koster in het moordhol laarhoven neer, en verdeelden de weinige zilveren muntstukken in zijne oude lederen beurs, Caramba!’’ gromde de eerste, terwijl hij eene zilveren medaille fan de niet meer kloppende borst van het arme, inde slachtoffer afrukte. »Wie zou hebben gedacht, lat de oude schelm nog zooveel bloed bezat. Kom ] aat ons Fernando naar boven zenden om den vloer ichoon te maken !” En toen, terwijl zij het verminkte lijk achterlieten >m onder bescherming der duisternis in de baai te vorden geworpen, vertrokken de twee moordenaars >m zich te verlustigen in een bewijs voor twintig klfonso’s, den prijs voor zijn eigen bloed, door den mden man overgebracht, die reeds lang aangewezen vas voor eene geheime wraak. Twee uur later luisterde Padre Hinojosa vroolijk laar de boodschap van den teruggekeerden voerman, /oor de kerk staande overhandigde hij den man ' ene zilveren peso. 1 *Bueno /’* zeide hij onverschillig. j>]k zal den 1 mden man eene lange vacantie geven. Hij heeft ze ! ioodig V* I Toen hij alleen gelaten werd, begaf de nieuwe . iriester zich met versnelden tred naar de sacristie, lij greep het dikke deel der paroehieregisters en * vierp de van ezelsooren voorziene bladzijden bij een 1 roeger tijdstip open. In een oogenblik had hij er handig een blad uit- i escheurd. J »Deze bladzijden zijn niet genummerd — niemand , al het ooit weten. Nu, Senorita Mercedes Agramonte, daar gaan i we aanspraken op La Sevillagromde hij, »De c ude man moest uit den weg geruimd worden. Hij at altijd te turen op deze gevaarlijke registers.” 2 Toen hij het blad met het doopsregister van Mer- t edes Agramonte verbrand had, stak de listige f ebeime agent van den vertrokken. Weyler rustig s ene sigaar aan. vAls nu het volk aan boord van het transportschip v ien waggelenden ouden idioot Mateo Ruiz maar v erst overboord gestooten heeft, dan komt La Sevilla s f^ aan ons of aan de kerk. Zoo het aan onze I s tienden komt, is het een fortuin; zoo het aan de g
kerk komt, kunnen wij het voor eene enkele kleinigheid verhuren. Het is een goed dagwerk.” En de onbarmhartige nachtelijke sterren beschenen dien nacht het onthoofde lichaam van den ouden koster, dat om het vastgeraakte wrak der »Maine” dreef. Domingo, de koster, was voor altijd verlost! Ofschoon Valeriano Weyler in ongenade gevallen, van post ontheven en naar huis gezonden was, om een levende getuige te zijn van de mislukking der beuzelachtige staatkunde des bloeds, had hij zijne ’ agenten achtergelaten, die duistere intriges sponnen ■ en vele naatnlooze daden verrichtten, waarvan de < lafhartigste de wraak was op een ouden man, wiens < eenige misdaad het vermoeden was, dat hij een aanhanger der vrijheid zou zijn. ( Terwijl de strijdlantaarns der Amerikaansche vloot 2 ver over den blauwen vloed voorbij Morra schenen, ( brak een vervolgd, half uitgehongerd, en wanhopig 1 man zich langzaam baan door de wildernissen van Matanzas, Santa Clara en Puerto Principe naar t Santiago de Cuba. c Andrés Gomez, gewond, gehavend en met litteekens ' bedekt, had op zijn drie en twintigste jaar al zijne 1 Uusies overleefd. Hij zag nu eindelijk de geheele vreeselijke spotternij van den Cubaanschen opstand ! c Soldaat in zijn hart, was hij verontwaardigd over k len koelbloedigen, meedoogenloozen moord op eenige a gevangen Spaansche piketten. Hij wist zeer goed, lat de Cubanen de Spanjaarden niet mannelijk in C iet open veld het hoofd durfden bieden. li Hij vernam het toenemend gemor en de verdeeldïeid in de rijen der samengeraapte troepen, die b u'genlijk slechts bandieten waren onder den naam g ipstandelingen. Hunne aanvoerders — ba ! Garcia en Gomez waren beiden druk bezig eikaars z lanspraken te vernietigen. Beiden hadden Antonio 0 daceo, den heldbaftigen zwarte, hulpeloos laten o ■ermoorden! Adrés wist, dat Generaal Garcia tot d ijne schande de zonderlinge zachtmoedigheid niet d ;on verklaren, waarmee de Spanjaarden den bevel- h lebber, dien zij gevangen genomen hadden, hadden inthaald en verachtelijk vrijgelaten. v »En, »E1 Chino !” Gomez, de listige oude vos— C ijne grootste daden bestonden in den dienst te ver- g nijden ; een gelukzoeker, vreemdeling voor Cuba — ewaDtrouwd en steeds zijn eigen sluw bedacht spel si pelend. T Dit was het holle bedriegelij ke Cubaansche patriotisme, » raar macht slechts beteekende buit; vaderlandsliefde n ermomde lafhartigheid en bederf; en waar de krijgs- d tand onteerd werd door de koelbloedige, afzonderlijke ! h lachting van hulpelooze schildwachten en arme j v evangenen der buitenposten.
Wel wetende, dat de Cubanen nooit een slag leverden, waar zij niet op de vlucht gingen, zocht Andrés langs het westen de Amerikaansche gelederen te bereiken. »Als zij landen,” prevelde hij, sterf ik misschien ander eene vlag, die onbevlekt en niet onteerd is.” Het beeld van Mercedes rees voor hem op en rervolgde hem. »Dood, dood, arm kind! Zij ook, die gaarne ■oor mij zou zijn gestorven,” en hij kuste liet ingetje, dat zij hem had gegeven, en zwoer haar >p te zoeken in dien scbemerachtigen schimmenwereld les doods, die steeds weer alle leven verslindt. sik ga een Spaanschen kogel te Santiago zoeken >m mij de poorten van het Paradijs te openen,” woer hij in de verrukking eens minnaars. »God zij ank, dat Weyler José meegenomen heeft naar Spanje, k zal niet door de hand van een broeder sterven. Arme José! Dapper, braaf en trouw! God zij net n !” zuchtte hij, terwijl hij zijn voorhoofd neerIrukte in de afgevallen boombladeren om te droomen an de verdwenen Mercedes, het onschuldig offer, ,et arme , voor Cuba’s hopelooze zaak geslachte lam. »Zij hebben haar gedood,” mompelde hij in zijn nrustigen droom , terwijl hij zijn zwaren dolk vastlemde. »En zij is gestorven voor mij, voor mii Heen !” In den nacht van den eersten Juli reed Andrés iomez met den revolver in de hand voorzichtig door et kreupelhout naar de Amerikaansche gelederen. Vijf slanke ruiters, met de ster van Cuba op unne opgetoomde hoeden, volgden hem met hunne eweren in rust. Daar waren de flikkerende legervuren van het egevierende leger, hetwelk zich nu uitstrekte van leneraal Calixto Gareia’s svoorziohtig gezondheidsord” ver weg naar het noordwesten, voorbij de appere Lawton's helden van El Caney, tot waar e moedige Joe Wheeler nog de met bloed gekochte ellingen van San Juan bezet hield. Rond de plaatsen sluipende, waar ze de goederen eilig konden verbergen, haalden de diefachtige ubaansehe soldaten den naoogst der met bloed edrenkte slagvelden binnen. Zij waren eene plaatselijke vertakking van dieCubaan:he helden, wier opperhoofden in New-ïorken Key fest feest vierden met kuikens en champagne — wier legers” of zich verborgen op de verre blauwe heuvels iet Gomez , of eene goede nachtrust genoten met den ipperen Garcia, die nu het geheele Amerikaansche ;ger tusschen zijne vijf duizend man en een mogelijk «dwaalden Spaanschen kogel geschoven had. (Wordt vervolgd.)