BEKENDMAKING. INSCHRIJVING VOOR DE NATIONALE MILITIE. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda, herinneren bij deze aan ouders en voogden, die mochten verzuimd hebben hun zoons of pupillen, geboren in den jare 1883, voor de nationale militie te doen inschrijven, dat daartoe — behoudens de bepalingen der militie-wet — alsnog deze maand gelegenheid bestaat om aan de inschrijving te voldoen. Het register van inschrijving wordt den 31sten Augustus aanstaande gesloten. Breda, 1 Aug. 1902. Ed. GULJÉ , burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. BELASTING OP TREKDIEREN. De BURGEMEESTER der gemeente Breda, brengt ter kennis der belastingschuldigen, dat het op 31 Juli j. 1. invorderbaar verklaard kohier voor de belasting op de paarden, alsmede op de als trekdieren gebezigd wordende muildieren of muilezels, ezels, runderen en honden, voor het dienstjaar 1902/1903, van heden af, gedurende acht dagen, op de gemeente-secretarie ter inzage zal aanwezig zijn en na het verstrijken van dien termijn, aan den ontvanger der directe belastingen alhier ter invordering zal worden uitgereikt. Breda, 6 Augustus 1902. De burgemeester voornoemd, Ed. GULJÉ.
Bredasche courant
- 08-08-1902
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrecht onbekend. Het zou kunnen dat nog auteursrecht rust op (delen van) dit object.
- Krantentitel
- Bredasche courant
- Datum
- 08-08-1902
- Editie
- Dag
- Uitgever
- W. van Bergen
- Plaats van uitgave
- Breda
- PPN
- 421095903
- Verschijningsperiode
- 1814-1941
- Periode gedigitaliseerd
- 11 april 1814 - 1814, no. 13 (16 april) - jrg. 150, no. 110 (11 mei 1940) ; jrg. 150, no. 111 (22 mei 1940) - jrg. 151, no. 417 (15 okt. 1941)
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Stadsarchief Breda
- Nummer
- 92
- Jaargang
- 111
- Toegevoegd in Delpher
- 21-01-2019
Advertentie
DREYFUS.
Alfred Dreyfus beeft in een langen brief aan het Journal des Debats geprotesteerd tegen de onjuiste gevolgtrekkingen van generaal De Galliffet. Deze brief is gedagteekend 4 Augustus en luidt als volgt: »U hebt in het nummer van 2 Augustus een brief opgenomen van generaal de Galliffet, waarin ik, niet zonder smartelijke verbazing en niet zonder verontwaardiging, deze regelen heb gelezen: «Zijn verzoek om gratie teekenerrde,
heeft de heer Alfred Dreyfus erkend schuldig te zijn”. Het geheugen dient generaal de Galliffet slecht: ik heb nooit een verzoek om gratie geteekend. En hoe zou ik mij schuldig erkennen aan een misdaad, waaraan ik onschuldig ben? Ik doe hierbij opmerken, dat generaal de Galliffet in den aan u gerichten brief niet de woorden loochent, onlangs door hem tegen den heer Joseph Reinach gesproken en welke ik overbracht in mijn brief aan den heer Ranc: «Het borderel is van Esterhazy, die twee medeplichtigen heeft gehad. Wat Dreyfus betreft, die heeft nooit in betrekking tot Durtschland gestaan” enz. Het is mijn recht meneer de redacteur, in uw blad aan de omstandigheden te herinneren waarin ik gratie heb gekregen. Den 9en September 1899 te Rennes veroordeeld, heb ik denzelfden avond mijn beroep op den krijgsraad van revisie geteekend. Maar in den nacht van 11 op 12 September is mijn broeder, de heer Mathieu Dreyfus, te Rennes aangekomen, brenger van een brief van generaal de Galliffet aan generaal Lucas. Generaal de Galliffet, toen minister van oorlog, noodigde generaal Lucas uit mijn broeder onmiddellijk tot mijn cel toe te laten voor een dringende en uiterst belangrijke mededeeling. Den 12en September kwam mijn broeder ’s morgens om zes uur in mijn cel. Hij deelde mij mede, dat de regeering daags te voren had besloten mij gratie te verleenen. Zouden generaal de Galliffet, minister van oorlog, en zijn collega’s ooit op de gedachte gekomen zijn mijn gratie voor te stellen aan den president der republiek, drie dagen na mijne veroordeeiing, indien ik waarlijk schuldig geweest was aan de afschuwelijkste aller misdaden ?! Doch de president van den ministerraad, de heer Waldeck-Rousseau, en zijn collega's, vonden zich in Iiud plan om mij gratie te verleenen belemmerd door mijn hooger beroep.
Dientengevolge was mijn broeder uitgenoodigd van mij de intrekking van mijn beroep te verkrijgen , en opdat mijn broeder mij hiertoe zou overhalen, had generaal de Galliffet generaal Lucas uitgenoodigd hem zoo spoedig mogelijk toe te laten tot mijn cel. Mijn broeder deed mij overwegen — aan den eenen kant den sterken indruk dien mijn gratie daags na een tweede onrechtvaardige veroordeeiing maken zou, aan den anderen kant liet onnut van mijn beroep dat slechts voor den vorm was. Immers, zelfs indien het beroep ware toegelaten, zou de krijgsraad voor welken ik gebracht zou zijn, enkel arrest hebben gewezen , wegens een gebrek in de vormen, zoo dat in het vonnis ontdekt waar, en dit zonder getuigen, mijzelven te hooren. Mijn broeder deed mij voorts myn plicht overwegen tegenover mijne vrouw, mijne kin deren, mijne bloedverwanten. Ik was ii.derdaad volkomen uitgeput door vijfjaren van verschrikkelijke lichamelijke en geestelijke martelingen Ik wilde leven om tot den einde mijn plicht te vervullen, om de herziening van mijn vonnis door te drijven. Na langen tijd met mijn breder te hebben beraadslaagd, besloot ik mijn beroep in te trekken. Ik heb dus mijn gratie niet gevraagd, ik heb die aanvaard. Moet ik hieraan toevoegen, dat ik, uit de gevangenis komende, mijne onschuld heb volgehoutW en mijn onwrikbaar besluit om de wettigHherziening van mijn vonnis door te zetten?”
Algemeen Overzicht.
In een artikel over Wederlaml zegt de Temps dat, indien Nederland zich eens in gevaar mocht bevinden — hetgeen door niets aangeduid wordt — het alle reden heeft om zich niet te wenden tot deze of gene mogendheid of tot een bepaalde groep van mogendheden, maar tot geheel Europa. De Hollanders
i zijn liefst niemand iets schuldig, en zij hebben volkomen gelijk. De toevloed van Fransche geestelijken naar België is groot, zoo groot, dat de afgevaardigde Paul Janson heeft aangekondigd de regeering te zullen interpelleeren over de uitbreiding van het bezit in de doode hand. De partij van den Belgischen priester Maens heeft zich geconstitueerd onder den naam van vrije christen-dernocratische partij. Het parket te Leuven stelt een vervolging in tegen den socialistischen volksvertegenwoordiger van Iiangendonck , die tijdens de begratenis van de slachtoffers der Aprildagen kransen had laten maken, met het opschrift: «Aan onze broeders, vermoord voor het algemeen stemrecht.” Het parket ziet in dit opschrift een beleediging tegen de burgerwacht. De gewoonlijk vervelende beraadslagingen der Duitsehe Rijksdag-commissie voor het douanetarief zijn vandaag door een schelmschen zet van sociaal-democratischen kant plotseling verstoord. Stilletjes hadden de sociaal-democraten, als aanvullingsbepaling tot het artikel Hinderspeelgfoed laten drukken en aan de leden der commissie laten uitdeelen het voorstel: dat allerhande ordeteekenen, ook die welke door souvereinen verleend worden, voortaan per stuk met minstens 1000 mark belast zullen worden. De voorzitter, de conservatief Rettich, zeide hoogstverontwaardigd dat, indien hij dit parlementaire stuk vooraf in handschrift gezien had, hij het niet zou hebben laten drukken. Het rangschikken van ordeteekens onder kinderspeelgoed was onbehoorlijk en onaannemelijk. Staatssecretaris Posadowsky verklaarde er een grove beleediging van de koningsgezindheid in te zien, en voegde er bij dat de vertegenwoordigers der regeering aan de behandeling dezer zaak geen
deel zouden nemen. De nationaal-liberaalPaasche ( wilde deze gedrukte stukken laten vernietigen; ( de vrijconservatief Arent beschouwde het geval < als een bespotting der commissie en een aanslag : op de waardigheid van den Rijksdag. De sociaal-democraat Stadthagen antwoordde ironisch, dat volgens het reglement een opmerking 1 ordeteekens betrefiende, mocht gemaakt worden bij elk willekeurig artikel van het douanetariet. De algemeene opgewondenheid scheen hem overbodig toe, de zaak was immers van geen belang. . Maar om de gevoelens van de overige leden der commissie niet te krenken, had hij er niets tegen, het voorstel betreffende de ordeteekens niet in te dienen bij het artikel Kinderspeelgoed; het kon dan aan een ander artikel — waar’t, naar hij hoopte,-de meerderheid welgevalliger zou zijn — toegevoegd worden. — Volgens een bericht van de Daily Express uit Kaapstad, heelt de gouverneur van Oamaraland de regeering te Berlijn laten weten, dat 400 Boeren met 200 vrouwen en kinderen zich op Duitsch gebied gevestigd hebben. De gouverneur voegt er bij dat er veel onverzoenlijke opstandelingen bij zijn, en vraagt of het waar is dat de Engelsche regeering de uitlevering der aanvoerders eischt — wat hem onbekend is. De Imparcial meldt dat de vrijdenkers te Oviedo besloten hebben, tegen de aankomst van den Honing van Spanje» bij wijze van protest, de stad te verlaten. Er schijnen in de Spaansche bladen weer allerlei verhalen te loopen over de clericale gezindheid van den jongen Koning, die nog pas zijn reisplan geheel gewijzigd moet hebben om beter te kunnen voldoen aan zijn kerkehjke plichten. Sagaata is regeerings moe en hij wil aftreden. Hij ga in vrede, tot heil van Spanje! Tegenover de (voor de Veneaolaangelie regeering) wel wat erg pessimistisch lijkende telegrammen van de Matin, over den toestand in de republiek, staat een telegram uitCaracas — dus allicht uit een'bron die niet vreemd is aan de regeering — vermeldende dat president Castro eergisteren met 6600 man naar Charayavo, in het district Tuy is opgerukt, om een legertje ter sterkte van 7000 man, dat de opstandelingen daar bijeengebracht hebben, aan te vallen.
BETTY
DOOR xr1 o ka «» ■ m gs. Oorspronkelijke Roman. 24. De oude visscher had een Zuidwester, de zoon een pet op; toen zij binnentraden werden die echter in een zelfden oogenblik van de hooiden geworpen Albert bleef bij de deur staan; do vader trad een paar schreden in de kamer en zag den ouden heer Van Heys vrijmoedig maar toch met een zekere onderdanigheid in het gelaat. «Meneer!’1 klonk het, eenigszins vragend, uitzijn mond en hij zag daarop naar Betty, die aan de andere zijde van de tafel stond en de oogen had neergeslagen. De baron had de beide mannen met een hoofdknik gegroet, hij stond nog altijd, het eene been vooruit, als iemand, die een gemakkelijke houding heeft aangenomen. ilk hoop dat mijn dochter getoond heeft, zoo beleefd te wezen, dat zij een stoel aanbood, meneer!” zeide de vader en raakte met zijn hand even de leuning van den lompen zetel aan. «Zeker, mijn beste man, — ik heb niet te klagen, behalve,” voegde de baron er glimlachend bij, «dat uw dochter mij niet aan u voorstelt.” Hij zag daarop naar het meisje, dat haar blik weer opgeheven had en bet hoofd achterover wierp met een beweging, die zij geleerd had op den avond, toen ze André’s laatsten brief ontving. Zij zag den baron met een uitdagenden blik in het kalme glimlachende gelaat. Het was alsof dat haar uittartte «Vader, Albert, dat is de baron Van Heys van Nieborgh, lid der Eerste Kamer, de vader van — hem.” De oude visscher verschrok blijkbaar. »Ah!” zeide hij op langgerekten toon. Het gelaat van Betty’s broeder betrok, er kwam een gloed op zijn gelaat, het was, alsof hij een schrede vooruit wilde doen. Eenige seconden heerschte er een diep stilzwijgen io het vertrek. «Meneer, — mag ik vragen, waarom u hier komt?” De vraag klonk langzaam maar krachtig; men merkte op, dat de oude visscher een aandoening bedwong, zonder dat het bleek, van welken aard die was.
»Ik verlangde in de eerste plaats kennis te maken met uw dochter —” «Hebt u daarvoor geen tijd gehad in die twee jaren ?” «Ik achtte dat toen niet noodig, omdat ik berustte in het voorgenomen huwelijk van mijn zoon, maar ook niet meer dan berustte ” «Natuurlijk, ons kind was u te min —”, «Laat ons ernstig spreken, goede man! Waarvoor zou het dienen ons driftig te maken ? Ik berustte in dat huwelijk, en ik zou, als de tijd daar was uw dochter als de vrouw van mijn zoon hebben ontvangen en geëerbiedigd. Meer kon ik niet: ik ben tegen huwelijken, waarin de stand der beide echtgenooten, hun opvoeding, hun vroegere omgeving , zoover uiteenloopt.” «O zeker, ik heb evenzoo gedacht, maar ik heb toegegeven, omdat mijn kind uw zoon liefhad. Ik was ook bang, dat dit huwelijk haar geen geluk zou brengen. In een opzicht ben ik blij, dat het afgesprongen is en ik zou geheel tevreden zijn, indien Betty niet zoo ongelukkig was «Vader.” viel het meisje hem in de rede, «dat is niet waar, ik ben niet ongelukkig, ik heb hem niet meer lief 1” Voor het eerst kwam er nu een blos op haar gelaat. «Dat weet ik, mijn kind! Je hebt hem niet meer lief. Maar je bent toch teleurgesteld, bedrogen — en dat maakt ongelukkig! Dat heb ik dagen en weken achtereen gezien, meneer de baron, ik heb haar zwijgend zien lijden, en toch ben ik, meneer, niet naar uw zoon gegaan om hem zijn schuld te verwijten, om voldoening van hem te vragen — ik wilde dat niet, omdat ik liefst niet met oneerlijke menschen te doen heb. Maar nu wilde ik u wel etns vragen, wat u hier doet?” «Ja, wat doet u hier?” liet de zoon zich thans voor het eerst hooren, en waar de vader in zijn bedwongen kalmte welsprekend was, klonk de stem van den jongen man ruw en dreigend. De baron Yan Heys keek den laatste slechts even aan en wendde zich toen weer tot den vader. «Ik geef u het recht mij dat te vragen,” zeide hij. «Ik kwam hier, omdat ik de daad van mijn zoon af keurde en ik wilde haar goedmaken.” «Met uw geld, nietwaar?” klonk het trillend van de lippen des vaders. «Met uw geld! Ja!” «Wij danken voor uw geld. Het is een bespotting voor ons!” viel de zoon uit en deed met dreigend gebalde vuisten een schrede voorwaarts. De baron zag hem zeer kalm in het gezicht. Maar hij behoefde zich niet te verdédigen. Betty deed
twee schreden vooruit blijkbaar om Albert af te weren, maar reeds had de vader zich voor den bezoeker geplaatst, en stootte den zoon terug. «Wat is dat, Albert? Schaam je! Meneer is in mijn huis?” «Ik vraag u vergiffenis voor hem, meneer de baron ! Hij heeft nog niet geleerd beleefd te wezen,” zeide de vader tot den ouden heer. «Ik neem het hem niet kwalijk,” hernam de edelman, «ik zou misschien erenzoo hebben gehandeld. Toch heeft hij zich vergist. Ik kwam hier niet om u geld aan te bieden. Geld kan niet goedmaken, wat mijn zoon misdeed. Wat ik hier eigenlijk wilde doen, weet ik zelf niet. Het was mijn plan uw dochter en u te vragen, waarmee ik u van dienst kon zijn.” «Met niemendal, meneer. Wij hebben uw hulp niet van nooden, in geen enkel opzicht. We kunnen nog voor onze dochter zorgen en als wij er niet meer zijn, moeder en ik, dan zal Albert het doen voor zijn zuster.” «Dat spijt me zeer. U weet niet, hoeveel leed u mij doet. Het heeft mij zoo diep gegriefd, wat mijn zoon gedaan heeft. Als ik macht over hem had, zou ik hem gedwongen hebben, uw dochter te trouwen.” «Pardon, meneer, dat zou ik niet willen!” Betty verhief zich nog hooger dan anders, terwijl zij deze woorden uitte en haar kleine voet stampte op den vloer. »U hoort het, meneer de baron,” zeide de vader en hij zag zijn dochter met een goedkeurenden knik aan. »U kunt trotsoh wezen op nw dochter, Witte. Maar laat mij dan wat anders voor u doen. Goed kind, zeg mij, wat ik voor je kan doen.” Er lag zooveel ernst en innigheid in zijn stem, dat de oude visscher zijn wrok voelde wegsmelten. «Ik heb u vergiffenis te vragen, meneer de baron, nu voor mij zelf. Ik heb u straks beleedigd, geloof ik, ik houd u voor een eerlijk man.” Dat gezegde van dezen ouden visscher scheen den edelman goed te doen. Hij strekte zijn blanke, grooie, maar goed verzorgde hand uit. «Geef mij uw hand, goede man, als een bewijs, dat ge geen booze gedachte meer van mij koestert.” De visscher legde zijn ruwe vereelte vingers in die van den baron, welke zijn hand stevig drukte. «Ik ben blij, dat ik kennis met u allen heb gemaakt. Ik zou willen, dat ik het vroeger gedaan had. Nu betreur ik nog meer dan eerst de trouweloosheid van mijn zoon. U mag mij niet zoo laten heengaan, ik moet iets voor n doen.” Maar de visscher schudde het hoofd.
«Dat is niet ongedaan te maken,” zeide hij. «Het is ook niet goed te maken door u. Hij alleen zou dat kunnen doen.” «Doordien hij bewees, dat hij uw Betty nog liefhad ... Ik zou het gaarne willen. Ik zou trotsch op je wezen, lief kind,” voegde de baron er bij en reikte Betty de hand en hield de hare vast. «Ik houd werkelijk al van je, Zeg mij eens, waarmee ik je genoegen kan doen. Het zal inderdaad een pleizier voor mij ziju.” Betty’s gelaat had gedurende het laatste gedeelte van het gesprek een peinzende uitdrukking aangenomen. «Moet ik nu zoo heengaan?” vroeg de edelman. «Wat kan u doen, meneer? U heeft meer geld dan wij, maar dat is ook alles. En geld willen wij niet.” Betty keek met een opmerkzamen koelen blik de beide oude mannen beurtelings aan. Haar trekken waren kalm, haar lippen vast opeengesloten, op haar voorhoofd lag een strenge rimpel; ze scheen zeer ernstig over iets na te denken. «Het doet me leed,” zeide de baron, zijn hoed nemende. Toen keek hij naar Betty, wier blik hij ontmoette en wendde zich daarop plotseling tot den ouden visscher. «Staat u toe, dat uw dochter een eindje met mij oploopt ?” «Waartoe zou het dienen, meneer?” vroeg de aangesprokene bijna afwijzend. «Maar als Betty het wil!” «Als vader het veroorlooft,” zeide deze met een zonderlinge uitdrukking in haar donkere oogen. »U behoeft niet bang te wezen, ik zal haar niet meenemen,” hernam de baron met een glimlach. De oude visscher zag naar zijn dochter en boog toestemmend het hoofd. Betty deed haar doek om en zette haastig een mutsje op. De edelman reikte den ouden visscher en daarop ook den zoon de hand. «Wees niet meer boos op me,” zeide hij. «En als er ooit iets is, waarin gij hulp noodig — wij menschen zijn toch in de wereld om elkaar te helpen, — als ik u ooit van dienst kan zijn, ik verzoek u, wend u dan tot mij, ik wil alles gaarne voor u doen.” De oude visscher zei niets, hij wilde niets zeggen op die goedige woorden, die geen lompe weigering verdienden, maar hij schudde het hoofd. Daarna deed hij den bezoeker tot aan de buitendeur uitgeleide en bleef daar staan om dezen en zijn dochter na te zien. (Wordt vervolgd.)