De salontrein van Atliensville was juist liet station binnengestoomd en de eenige reiziger was uitgestapt, fk stond naast den stationschef op liet perron, ongeveer tegenover den goederenwagen. Plotseling schoot uit de deur daarvan een groote, harige koffer, die met verbazende snelheid op een van zijne kanten naar mij kwam toerollen. De stationschef greep mij bij mijn arm en trok mij uit de richting, die de koffer nam , waardoor bij voorkwam, dat ik ernstig gekwetst werd; want de koffer, die bleef doorrollen over het perron, bonsde tegen een houten paal op, sprong open en bedekte het perron rondom met zijn in houd. Ik was op het pnnt om aan mijne verontwaardiging lucht te geven, toen mijn metgezel met oprecht genoemde geestdrift uitriep: »Wel, die is goed; ik heb nog nooit van mijn leven een koffer beter zien hanteeren, zelfs niet door den ouden Joe Strijker, en die werd beschouwd ais de meester-bagage-smijter van de lijn.” »U zult toch zeker niet goed vinden iemands goed te vernielen en menschenlevens in gevaar te brengen, zooals die beambte van den goederenwagen zooeven gedaan heeft?” zeide ik. »Ik zie graag”, antwoordde mijn vriend, dat iemand zijn werk met zorg verricht, wat het ook zij. Als zijn werk beslaat in het uitsmijten van bagage, dan zie ik hem die gaarne met zorg er uit smijten. Dat deed ik zelf ook, toen ik nog bagage-meester was, eD niemand, die deze lijn kent, zal mij tegenspreken. Nu, Strijker en ik hadden eens ’s zomers een weddenschap aangegaan om het meesterschap. Degeen die het grootste percentage aan koffers stuk smeet, zon winnen, natuurlijk valiezen en dergelijk kleingoed niet meegerekend. Nu, ik smeet 23 percent van alle koffers, die ik in dien tijd onder handen kreeg, stuk en Strijker maar 27 percent. U ziet dus dat hij mij, achteraf gezien, niet zoo heel veel voor was.” »Er zal heel wat ondervinding voor noodig zijn, om een zwaren koffer te hanteeren, zooals die man dezen koffer gedaan heeft”, zeide ik, terwijl ik naar de overblijfselen der bezittingen van den vreemden reiziger keek. «Het ligt heelemaal aan de manier waarop een koffer op gang gebracht wordt”, was het antwoord,
iu kunt een koffer nemen, die zoo zwaar is, dat u *r nauwelijks één kant van kunt opliehten, maar als u hem op een hoek balanceert en hem dan vlug met uw vuist een draai geeft, zal hij doorrollen alsof hij uit een geladen kanon geschoten was, tot hij tegen het een of ander voorwerp opbonst. Als iemand dagelijks vijftig, of honderd, of meer zware koffers onder handen krijgt, is het natuurlijk, dat hij zijn trots stelt in de wijze, waarop hij liet doet. Nu. ik herinner mij, dat, toen de dames een paar jaar geleden de gewoonte hadden aangenomen, om koffers mee te nemen van zes bij vier voet, die zoowat zes- of achthonderd pond wogen, een bagagemeester, die daarvan niet 15 percent stuk smeet, beschouwd werd als niet berekend te zijn voor zijn taak, en de maatschappij zou hem spoedig aan het verstand gebracht hebben, dat zij hem verder niet meer noodig had.” De trein ging door De eigenaar van den ongelukkigen koffer verzamelde zijne goederen, stopte die in den beschadigden koffer en stapte in den omnibus van het hotel, zonder zich met een enkel woord te beklagen. »Dat is een flinke vent”, zei de stationschef, »het is iemand, die aan reizen gewend is. Ziet u, als hij niet aan het reizen met den trein gewend geweest was, zou hij op de maatschappij gescholden hebben en er over gesproken hebben om een eiseh tot schadevergoeding intesiellen. Maar hij weet, dat het toch niet helpt. Er is tot nu toe nog geen manier gevonden, om een Hinken bagagemeester te pakken te nemen , ofschoon een menigte personen het geprobeerd hebben. Wanneer u er bij wilt gaan zitten en het u gemakkelijk maken, zal ik u van iemand vertellen, die mij voor een poos beetgenomen heeft, toen ik bagagemeester was op den dagelijkschen sneltrein op deze zelfde lijn, en dat was wel de kranigste reiziger, dien ik ooit in dienst ontmoet heb. Zijn naam was Truefit — Cy Truefit —; hij was een handelsreiziger, die een heele massa stalen bij zich had en die in een vrij grooten en zwaren koffer meenam. Nu, het begon hem te vervelen dat zijn koffer twee- of driemaal per week opengesmeten en zijne stalen over het perron verspreid werden en hij zwoer dat hij een koffer zou nemen, dien geen enkele bagagemeester er uit zou kunnen smijten. De beambten langs de lijn glimlachten er over, toen zij er van hoorden, want zij kenden mij vrij wel en rekenden er op, dat ik iederen koffer aankon, dien Cy zon uitvinden. Het eerste dat hij probeerde, was natuurlijk een
ijzeren koffer. De menschen gelooven altijd dat een ijzeren koffer sterker is dan een houten, totdat zij er de proef van genomen hebben. Als men er de proef mee neemt, bemerkt men, dat, hoe zwaarder de koffer is, hij met des te meer kracht tegen een of andere hindernis aankomt en te eer totaal en onherroepelijk stuk gesmeten wordt. Cy had een koffer laten maken van blad-ijzer met zware ijzeren banden en hij woog zoo ongeveer net zooveel als een van deze brandkasten. Hij daclA, dat ik of een andere bagagemeester den koffer te zwaar zon vinden om te hanteeren, en dat, mocht soms iemand hem het perron kunnen opkeulen, dit den koffer toch geen schade zou doen. Den. eersten keer, waarop hij met dien koffer reisde, kwam hij in mijne handen. Cy moest ophouden te Carthage-centre, ongeveer een vijftig mijlen ver weg; en toen hij op het perron kwam, was het eerste dat hij zag de koffer, die het heele perron langs vloog met een vaart van zoowat tweemaal die van een gewonen koffer, ’t Ding sprong van het perron af en rolde tegen een groot blok marmer aan, dat juist in het gras lag. De lucht was vol met stalen, hemden, flessehen, haarborstels en dergelijke dingen. De treinbeambten waren het er over eens, dat zij nog nooit zoo’n algeheele vernieling gezien hadden, zoolang als ze met den trein reden en ik zelf beschouw het als een van mijn best geslaagde proeven van dienstwerk. De manier was deze: Ik hief dien koffer uit den goederenwagen, juist op het oogenblik dat de wagen het eind van het perron bereikt had. De trein was lang en daar hij op dat oogenblik vrij snel ging, kreeg de koffer eene prachtige beginsneiheid op het perron. Cy Truefit stapte naar de plaats, waar de splinters van zijn koffer lagen en was zoo terneergeslagen door het gezicht, dat hij op het marmerblok ging zitten en zacht en peinzend in zichzelf mompelde; Wel verd...! Toen de trein verder ging, riep ik hem toe: slJzer schijnt toch niet erg goed te voldoen , achteraf gezien !” Maar Cy zei niets. Hij dacht na, en ik wil wel erkennen, dat hij een juweel van een plan uitdacht, dat wil zeggen, dat zou ’t geweest zijn, als het doorgegaan was. Een maand lang zag ik niets van Cy, tot ik op zekeren dag, toen mijn trein te West-Tangiers stopte, waar, zooals ik naderhand hoorde, Cy woonde, een mooie doodkist zag staan, die in den trein gebracht moest worden. Tegenwoordig wordt een doodkist,
die per trein verzonden wordt, altijd in een groote kist gepakt, maar in dien tijd waren mooie doodkisten een soort van nieuwigheid in het Noord-Westen en menschen, die dat betalen konden, dachten er niet aan om zoo’n doodkist in een pakkist te verbergen. Ik was op het punt om de doodkist op te laden, toen een man met een breeden rouwband om zijn hoed naar mij toe kwam en zei: »Dit is het stoffelijk overschot van mijne arme schoonmoeder. Ik weet, dat gij haar met zorg zult behandelen, uit oude vriendschap ” ’t Was waarachtig Cy Truefit! Ik had er nooit van gehoord dat hij eene vrouw had, maar het kwam niet bij mij op om zijne woorden in twijfel te trekken, en ik had werkelijk met hem te doen. Ik zei dus: »’t Spijt mij dat te moeten hooren, Cy, en je kunt er op rekenen, dat ik mijn best zal doen het lijk van de oude dame met zorg te behandelen.” Cy bracht zijn zakdoek aan zijne oogen en zei: »Dank je, vriend”, en ging toen in de rook-coupé, de zorg voor de doodkist aan mij overlatenie. Ik verbeeldde mij dat Cy’s schoonmoeder bij haar leven aardig wat meer moest gewogen hebben dan Cy, want haar doodkist was zwaarder dan eenige doodkist, die ik ooit te voren onder handen gekregen had. In ieder geval ging mij dat niet aan. Sommige mannen houden van zware vrouwen, en sommige van lichte. Daar ik zelf niet getrouwd ben, weet ik niet wat het beste is; maar uit een oogpunt van gezond verstand gezien , schijnt het mij toe, dat als tweehonderd pond vrouw niet meer kost dan honderd pond vrouw, een verstandig man het meeste zal nemen, dat hij voor zijn geld krijgen kan. Ik gaf de oude dame een mooi, rustig hoekje in mijn waggon, en wij vervoerden haar tot NewBerlinopolis, dat toen ter tijd een bloeiende stad was, ofschoon het nu ongeveer even doodsch is als het stadje, waar wij nu zijn. Een van de sjouwerlui hielp mij de doodkist uit te lichten en hem voorzichtig in de goederenloods van het station neertezetten; het ding was zoo zwaar, dat ik mijn rug bij het opliehten verrekte, waardoor ik in de volgende veertien dagen geen recht kon doen wedervaren aan gewone koffers. (Wordt vervolgd.)