PEEK & CLÜPPEMB1IM.
Voor iieeren-Üleedingstukken \AAli MAAT, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste collectie Stoffe n.
PEEK & CLÜPPEMB1IM.
Voor iieeren-Üleedingstukken \AAli MAAT, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste collectie Stoffe n.
EERSTE BLAD.
. Zi.i, die ziel) mei I OC'r. a.s. op deze
Kllil .1 IA 1 abonneeren, ontvingen de noj; in deze maand verschijnende nummers gratis.
Geseher & Kemper, Yiemarttstraat, Telefooiiuummei 9f BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, (Mijn- ei Wel-Stoïti, BEHANGSELPAPIER Meubels en Sïedden. [ngericht voor het geheel in orde malie van huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgav gedaan.
,, — —-— —^ jiH BEKENDMAKING. Vitloting van 20 aandeelen der 3,/,°/0 leening van 1886, groot nominaal f 1.000,000. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda brengen ter kennis dat op Donderdag den 18den September a. s., des middags te 12 uren, ten gemeentekuize in bet openbaar de nitloting zal plaats hebben van 20 aandeelen, elk groot f 1000, der 3'/2 “/« leening van het jaar 1886, groot nominaal f 1.000.000. Breda, 4 September 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd :
En. GTJLJE burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. Aflossing van één schuldbekentenis der 3 °/0 geconverteerde schuld. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda noodigen uit de houders van aandeelen der 30 e geconverteerde schuld, die genegen mochten zijn tot aflossing van één schuldbekentenis, daarvan vóór den Isten October a.s. kennis te geven, met vermelding tevens van het bedrag, waarvoor die aflossing door hen beneden pari wordt aangeboden. Breda, 5 September 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris BEKENDMAKING. INRICHTING, WELKE GEVAAR, SCHADE OF HINDER KAN VEROORZAKEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien het adres van: A. W. van Eijk, wonende alhier , vergunning verzoekende tot het oprichten van eene slachterij van rundvee, in het perceel, gelegen in deze gemeente aeu de Teteringenstraat, kadastraal bekend onder sectie B, n". 6336; Gelet op de bepalingen der hinderwet; Brengen de door den adressant gedane aanvrage ter algemeene kennis, met bericht, dat het daartoe strekkend verzoekschrift met de bijlagen, genoemd in art. 5 der voorschreven wet, op de gemeentesecretarie zijn ter visie gelegd en dat op den veertienden dag na de dagteekening dezer, zijnde Donderdag 18 Sept. as , door burgemeester en wethouders, des middags te 12 uur, ten gemeentehuize eene zitting zal worden gehouden, ten einde gelegenheid te geven , om bezwaren tegen het oprichteu van de voorschreven slachterij mondeling of schriftelijk in te brengen. Zullende deze worden aangeplakt op het perceel voor de inrichting bestemd. Breda, 4 September 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris BEKENDMAKING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien het adres van W. van Olphen te Breda, verzoekende hem opiveuw voor 6 jaar onderhands ts verhuren een stuk gemeentegrond aan den Sluissingel, bestemd voor lijnbaan; Gezien de aanschrijving van de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 13 October 1857 (Prov. blad n°. 18); Brengen voormeld verzoekschrift ter algemeene kennis, met uitnoodiging aan een ieder, die vermeenen mocht door de inwilliging daarvan in zijne rechten verkort te worden, zijne bezwaren daartegen binnen acht dagen na dagteekening dezer, aan burgemeester en wethouders kenbaar te makeD. Breda, 4 September 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. B E K E N D M A K I N G. Aangifte voor liet. bevolkingsregister. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda aehten het noodig de ingezetenen te herinneren aan hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkings-register, voorgeschreven bij Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad n°. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ100, zijn hoofdzakelijk de volgende: Bij vestiging in de gemeente. Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand na zijne aankomst. Bij bet verlaten der gemeente. Hij die de gemeente metterwoon gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende doet, binnen ééne maand na zijne verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan het gemeentebestuur. Ten aanzien van inwonende personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende geeft, uiterlijk binnen ééne maand, aan het gemeentebestuur kennis van ieder lid , dat in zijn gezin wordt opgenomen of daaruit gaat, inwonende diensten werkboden daaronder begrepen. Breda, 30 Augustus 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd, Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. •
Er werd gesproken over iemand, die irenkend was teleurgesteld in zijn hoogste verwachtingen. Och, ’t is ook zoo’n idealist, zeide ?en met iets in zijn stem, waarmede
hij wilde aanduiden: ’t is zijn eigen schuld. En een ander viel hem bij met: Ja, hij is wel wat te idealistisch, waarmede hij ook wide te kenrïèn geven, dat de oorzaak van de teleurstelling goed bezien toch eigenlijk wel bij het slachtoffer gezocht moest worden. Hoe komt men er toch toe te zeggen, dat ideaUsten onpractische menschen zijn, dat hun gedachten zich bezighouden met onwezenlijke dingen, dat hun streven is gericht naar iets, dat nooit bereikt kan worden? Fr bestaat toch immers nog altijd een principieel verschil tusschen een idealist en utopist? Maar over woorden en hun beteekeris wordt het meest getwist, en zoo zou ik ook kunnen beginnen met te \ragen,1 wat gnder dat »onpractisch” moet verstaan worden. Bedoelt men er mogelijk mede alles wat geen geld in den zak brengt; dat is toch een maatstaf van taxatie, op welken de ijkstempel der twintigste eeuw geenszins ontbreekt. Maar ik hoop, en acht het waarschijnlijk, dat de meesten daarbij ook nog aan iets lioogers denken, aan iets van edeler karakter en van meer blijvende waarde — als het maar stoffelijke voordeelen geeft of althans zulke, die aangewezen, vermeld of geregistreerd kunnen worden. Als men de zaak aldus verstaat, dan zou het wel aan te toonen zijn, dat de idealistische levensrichting tevens de meest practische is. Eerst echter moet een onderscheiding gemaakt worden. De mensch alleen, ten minste voor zoover bekend is, bezit het vermogen zich een voorstelling te vormen; een beeld samen te stellen van nooit aanschouwde dingen. Wij kunnen niet anders aannemen dan dat hij van het eerste oogenblik af, waarop het redelijk bewustzijn bestond , gezocht moet hebben naar het niet aanwezige, en alvorens het gevonden te hebben, het reeds zag in 1 den geest, hetzij als weerspiegeling van het vroeger geziene, hetzij als een verbinding van voorstellingen, die niet gezamenlijk zijn aanschouwd, maar welker vereeniging tot één geheel gedacht wordt, vóór nog blijkt of ook in de werkelijkheid die combinatie voorkomt. Deze machtige bouwmeesteres van nieuwe en afwisselende zinnebeelden, de Fantasie, doet vooral haar invloed bespeuren bij de kindsheid en bij menschen met kinderlijk onergdenkend karakter. Zij gelooven en vei trouwen op anderen gelijk zij weten dat anderen op hen kunnen rekenen, waar zij dus in aanraking komen met personen, die min of meer ingrijpend werken op hun bestaan van wier houding en gedrag hun persoonlijk geluk kan afhangen, dan denken zij niet dadelijk aan de
mogelijkheid, dat de andere partij zich al heel weinig zou bekommeren over de teleurstellingen die zij zou kunnen berokkenen. Eerst als zij herhaaldelijk bittere ervaringen hebben opgedaan, als zij vele malen ruw zijn afgesnauwd, waar zij met open vriendelijkheid tegemoet traden, als hunne fijne voelhorentjes door de tallooze slagen zijn verhard, eerst dan verliezen zij pas hun kinderlijk vertrouwen en vervallen dan in een ander uiterste: worden sceptici. Daar zijn menschen die er volstrekt niets inzien een ander’s genot of geluk te bederven, ja zelfs zijn er die er vejmaak in hebben, die er zich op toeleggen. Persoonlijk belang hebben zij dikwijls er niet bij, wanneer van een ander het genoegen wordt vergald, een verwachting wordt teleurgesteld, een billijke wensch onbevredigd blijft, maar het is een liefhebberij, een soort van sport voor hen, zij vormen de tegenhangers van de Titussen die een dag verloren rekenen, waarin zij geen weldaad konden bewijzen en zouden niet gaarne er eene doorleven, die hun geen gelegenheid had geschonken ergens roet in ’t eten te werpen. Kan het misschien een soort van roepmg genoemd worden, zijn medemenschen vooral te doen ondervinden, dat er geen onvermengd genot bestaat en is het streven, om niet met bepaald misdadige of door de wet verboden middelen die taak te volbrengen, een voldoen aan zekere verplichting tot medewerken aan de zedelijke opvoeding van zijn geslacht? Och, wij moesten deze manier van ingrijpen in den natuurlijken loop der dingen maar achterwege laten. Het leven op zichzelf biedt teleurstellingen genoeg aan; ter verhooging van het effect der dorens, die het plukken van rozen langs ons pad bemoeilijken, behoeft niemand er prikkeldraad tusschen te vlechten. Zoo heeft de ervaringswijsheid, die ons leert, het geluk niet te beschouwen als iets blijvends en onuitroeibaars, sommige ideabsten geleidelijk het geloof aan de menschen ontnomen — een bewijs dat in boosaardigheid de mensch vaak de ongunstigst aangeschreven diersoorten overtreft. Een opmerking trouwens, die volstrekt niet nieuw is. Evenals kinderen verlangen naar sprookjes en fantastische vertellingen zoo voelt ook de mensch, de realiteits-mensch dat hij van brood alleen niet leven kan, hij zoekt verbinding met die andere wereld en komt tot de ontdekking, dat in het rusteloos voorwaarts jagen verzuimd is gewmrden het land bezet te houden, waar de bronnen liggen, die , den geest levendig en frisch moeten
houden; hij gevoelt zich te moede als de goudgraver, die na weken en maanden achtereen geploeterd te hebben in het rotsachtig landschap, zonder boom of struik te zien, op eenmaal wordt aangegrepen door een onweerstaanbare begeerte om te zijn ter plaatse waar de bosschen ruischen en de velden schitteren. De idealist vertoefde daar misschien te veel, maar dit mag dan toch voor anderen, die toonden minder behoefte te hebben aan die bronnen, geen reden zijn om hem te mishandelen, en voor derden niet om dit mishandelen te vergoeilijken met een: Och, ’tis ook zoo’n idealist.