EERSTE BLAD. Gescher & Kemper, VaemarMraat, Telefoonimmmer 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Gorip- sa lató-Meii, BEHANGSELPAPIER Meubels en Bedden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BEKENDMAKING. BELASTING OP TREKDIEREN. De BURGEMEESTER der gemeente Breda, brengt ter kennis der belastingschuldigen , dat het op 11 November 1902 invorderbaar verklaard 2de kwartaals kohier voor de belasting op de paarden, alsmede op de als trekdieren gebezigd wordende muildieren of muilezels, ezels, runderen en honden, voor het dienstjaar 1902/1903, van 19 Nov. a.s. af, gedurende acht dagen, op de gemeente-secretarie ter inzage zal aanwezig zijn en na het verstrijken van dien termijn, aan den ontvanger der directe belastingen alhier ter invordering zal worden uitgereikt. Breda, 18 November 1902. De burgemeester voornoemd, Ed. GULJÉ.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1902/11/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321181:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1902/11/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321181:mpeg21:p00001
BEKENDMAKING. LICHTSTERKTE VAN HET GAS. Burgemeester en wethouders der gemeente Breda brengen ter openbare kennis, dat, blijkens het rapport van den heer dr. Reinders, in de maand October 1902 de lichtsterkte van het gas, berekend in Engelsche standaardkaarsen, bij een verbruik van 141,6 L. gas per uur, was; het hoogst 10 Oet. — 16,4 en het laagst 16 » — 13,5 terwijl de gemiddelde lichtsterkte was 15,6. Zwavel in mG. per M3. gemiddeld 583. Ammoniak » » » » » 0,9. Koolzuur in volume-proeenten » 1,1. Breda, 17 Nov. 1902. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. PERSONEELE BELASTING. Het hoofd van het plaatselijk bestuur te Breda brengt ter kennis dér belastingschuldigen, dat het kohier n”. 7 der personeele belasting, over het belastingjaar 1902, invorderbaar verklaard 14 Nov. j.T., heden afgekondigd en ,aan den ontvanger der , directe belastingen alhier ter invordering is uitgereikt. Breda, 17 November 1902. Het hoofd van het plaatselijk bestuur voornoemd: Ed. GULJÉ.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1902/11/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321181:mpeg21:p00001
Zaterdag werd te BSimssel een lijkdienst gehouden voor de nagedachtenis van de overleden Koningin. Na afloop van den dienst, toen de rijtuigen in de rue Royale aankwamen, loste een kerel drie revolverschoten op het derde rijtuig met de adjudanten en hofdames. Niemand werd gekwetst. De gendarmes voerden onmiddellijk een charge uit op de menigte en namen het individu gevangen, dat vervolgens gebracht werd naar de gang van de Brusselsche bank. Hij werd daar dadelijk verhoord. Hij verklaarde Robini te heeten en Itahaansch onderdaan te zijn. De menigte hoopte zich in grooten
getale voor de bank op en hield niet op met roepen: »A mort!” De Italiaan werd in een door gendarmes omstuwd rijtuig naar het nabijzijnde bureau van politie gebracht, gevolgd door een ontzaglijke menigte die nog steeds: »A Mort! Leve de Koning!” schreeuwde. Toen het rijtuig bij liet politiebureau aankwam, moesten de bereden gendarmes een charge uitvoeren, om de menschen voor het bureau weg te krijgen. De 'identiteit van het individu die op de rijtuigen in den koninklijken stoet heeft gescholen, is vastgesteld. Hij heet Rubino en is kantoorbediende. Hij is in 1859 te Binardo bij Napels geboren en woont le Brussel in de rue des Bouchers n°. 21. Bij een huiszoeking in zijn woning heeft men een valies ontdekt met brieven en andere voorwerpen, die in beslag zijn genomen. Men heeft de revolver nog niet gevonden. Het parket nam Rubino in verhoor. In het verhoor heeft Rubino verklaard, dat hij uit Londen kwam, waar hij te vergeefs werk had gezocht. Hij had geldelijken steun ontvangen bij een gezantschap en had zich vervolgens in dienst laten nemen om voor rekening van de Italiaansche regeering het oog te houden op anarchisten , maar hij werd afgedankt omdat hij met anarchisten heulde, In Brussel vond hij geen bezigheid en toen besloot hij een grooten aanslag te plegen. Hij verzekerde verder dat hij ’s morgens naar de Sainte Gudule was gegaan met het plan om op den Koning te schieten, hij had echter de kerk verlaten omdat hij bang was geweest soldaten te verwonden als hij schoot, Toen was hij gaan staan in de rue Royale om daar den koninklijken stoet af te wachten. Op het oogenblik dat hij zich gereed maakte om te vuren hadden zich de rijtuigen van den stoet in draf gezet; vandaar, dat hij pas op het derde rijtuig geschoten heeft. Hij legde een anarchistische geloofsbelijdenis af, zeggende, dat een ander beter zou slagen dan hij. Berouw had hij niet van zijn daad en hij zou op eiken souverein geschoten hebben, onverschillig wie. In zijn zakken heeft men prentbriefkaarten gevonden met afbeeldingen van den Koning en van leden der koninklijke familie.
Medeplichtigen had hij naar zijn zeggen niet. Bij de huiszoeking heeft men ook eenige anarchistische kranten gevonden. De Patriote meldt dat Rubino tegen zijn bewakers heett gezegd: Ik had het eigenlijk niet op Leopold gemunt. Toen ik te Londen was, wou ik Eduard dooden. Maar alleen om het Londensche volk, dat mij Zou vermoord hebben, heb ik het niet gedurfd. (In het Handelsblad van Antwerpen vindt men de waarschijnlijker lezing dat Rubino zeïde dat hij te Londen met zijn daad geen anarchistische propaganda zou gemaakt hebben, omdat het Engelsche volk daarvoor te dom is. De HruBselsclie politie heeft bij de nasporingen, waartoe de aanslag op den Koning aanleiding heeft gegeven, gisterenochtend in het Hotel Waterloo gevangen genomen, waarschijnlijk zonder recht te weten wien zij voorhad, het Engelsche socialistische Parlementslid Keir Hardie. Ondanks zijn protest en het aanbod om zijn identiteit te bewijzen, werd Hardie naar het politiebureau meegenomen. Daar kwam uit wie hij was, en hij werd dadelijk in vrijheid gesteld. Hardie is naar den Engelschen consul gegaan om te protesteeren. Hij was al verscheidene dagen te Brussel, kwam uit Frankrijk en was van plan verder te gaan. Keir Hardie deelde in een onderhoud met een vertegenwoordiger van Reuter’s agentschap het volgende mede: Terwijl ik vanochtend zat te ontbijten, kwamen twee politie agenten in burgerkleeren in het hotel. Zij vroegen mij, of ik geen pak in ontvangst had genomen aan het Volkshuis. Ik antwoordde ontkennend, maar zeide dat een telegrafische postwissel aan mijn naam bij die instelling was aangekomen en dat de politie er geen kennis van kon dragen zonder dat zij mijn correspondentie had onderschept. De agenten brachten mij naar het bureau voor vreemdelingen , waar men mij tot mijn groote verrassing, nadat ik mij bekend had gemaakt, vroeg , of ik Rubino kende. Ik antwoordde met een schaterlach. De officier van politie verklaarde dat hij mij ter beschikking zou houden van den rechter van instructie; maar toen ik mijn hoe-
danigheid van Engelsch parlementslid noemde , scheen men zeer verbijsterd. Kort daarna liet de commissaris van politie mij in vrijheid stellen, bracht mij terug naar mijn hotel en nam aischéid met een handdruk. Ik ging daarna naar den Engelschen vice-consul, die mij zeide dat het gebeurde hem speet, maar dat de Belgische wet een dergelijk optreden aan de politie veroorloofde. Ik denk het ministerie van buitenlandsche zaken in den arm te nemen , als ik in Engeland terug ben. Nu ga ik eerst naar Rotterdam en vermoedelijk ook naar Duitschland. Men herinnert zich het schandaal te Luik, waar een komédianten-troep een dol stuk, »Les Fêtards”, vertoonde, waarin een der tooneelspelers die een losbandig vorst moest voorstellen, zich gegrimeerd had als koning Leopold. De burgemeester eischte, na het daardoor veroorzaakte kabaal, dat de tooneelspeler zich anders zou grimeeren en ’s avonds verscheen deze op de planken als Eduard VII. Maar toen deed de Engelsche consul dadelijk zijn beklag. Het eind is geweest dat de klucht nu voorgoed is verboden. De jingo-pers begroet Kruger’s gedenkschriften met een woest gehuil. De Daily Telegraph vertolkt welsprekend de gevoelens der jingo’s ten opzichte van president Kruger door zijn gedenkschriften alle geschiedkundige waarde te ontzeggen, en er alleen waarde aan toe te kennen als een karakterschets, welke ’s mans karakter maar al te goed teekent als een politieken Pecksniff, gelijk de Daily Mail Kruger noemt. De Telegraph betoogt voorts dat het heele boek een verheerlijking van Kruger’s vrienden en een verguizing van zijn vijanden is. Geheel anders luidt natuurlijk het oordeel der liberale pers. De Daily News vraagt zich af waarom deze merkwaardige Kruger Engelands vijand geworden is. Het antwoord daarop leveren de gedenkschriften. Het oogenbiik is nog'niet gekomen, zegt de D. N. verder, om Kruger’s beteekenis en de rol die hij in de geschiedenis gespeeld heeft naar waarde te bepalen, maar zeker was het oordeel over president Kruger tijdens den oorlog in Engeland niet juister dan over Napoleon een eeuw geleden, of in Frankrijk in 1871 over Bismark. Wij weten niet, zegt de D. N. verder, of later een rijper oordeel in Engeland Kruger niet hooger zal stellen dan Chamberlain, omdat hij grooter en edeler was, en zelfs in zijn streven beter geslaagd is. De Times behandelt de gedenkschriften niet onder haar hoofdartikelen, maar geeft eenige waardeerende opmerkingen als inleiding op verdere uittreksels. Botha is bedlegerig en onder dokters handen. Hij lijdt aan een lichte, maar lastige maagontsteking, welke hem noodzaakt eenige dagen het bed te houden. Maar vermoedelijk zal hij nog langer binnenkamers moeten blijven, zoodat alle toekomstige plannen thans op losse schroeven staan. De la Reij vertrekt vanavond eerst naar Brussel en zal daarna Berlijn en den Haag bezoeken. Gisterenavond is te Birmingham, onder groote geestdrift en met deelneming van alle staatkundige partijen, een demonstratie gehouden, ter eere van Chamberlnin’s aanstaand bezoek aan Zuid Afrika. De Lord-Mayor zat voor aan het feestmaal op het kwistig versierde Stadhuis. Chamberlain zeide, in antwoord op den toost op zijn gezondheid, dat het een famielje-bijeenkomst was, en dat hij nooit op zulk een lastigen toost had moeten antwoorden. Zijn reis zal een dienstreis zijn en niet louter vertoon. Het is een nationale, geen partij-zending. Hij had zichzelf den meest gehaten man van zijn tijd zien noemen. Zij die van een leven vol strijd hielden, stonden echter bloot aan zulke beoordeelingen. Maar gedurende zijn geheele loopbaan als strijder had hij nooit van vijandschap gehouden. Hij had altoos geweten, hoe hij algemeene staatkunde moest gescheiden houden van zijn nietambtehjke hoedanigheid. In Birmingham was hij niet gehaat. Men wenschte van Zuid-Afrika te maken een onafscheidelijk deel van het rijk waarop men zoo trotsch was. Men moest niet verwachten dat alle bitterheid zou doodbloeden, maar, voor zoover de regeering betrof, kon hij zeggen dat men alles zou doen om alle lijden te verlichten. Vooral moest men zich edelmoedig en verstandig gedragen tegenover hen die aan Engeland’s kant hadden gestaan. Men moest nooit vergeten wat die geleden hadden. De tweede, niet minder belangrijke plicht dien men had, was degenen die tegenover Engeland hadden gestaan, te verzoenen met hun lot, opdat zij burgers zouden worden van het vereenigd rijk. De oorlog heeft veel gekost. Maar een nog grooter taak wacht ons. Wij willen van dat volk een eensgezinde natie maken. Immers er zijn wel grooter verschillen door den tijd geheeld. Heeft men niet gezien dat afstammelingen van de mannen die met Montcalm (1) tegen Wolfe hebben gevochten, ons een eerste-minister van het Dominion (Laurier) hebben gezonden als een van de hunnen. De taak is moeilijk, maar niet onuitvoerlijk. En daar zij niet onuitvoerlijk is, zullen de Engelschen haar volbrengen. Het betrouwen van de regeering is nog steeds in Milner. Ikzelf ga nader kennis maken met Milner’s beleid. Ik wensch vertegenwoordigers te spreken van elke klasse, die mij persoonlijk wil ontmoeten. Chamberlain geloofde dat men hem halverwege zou tegemoet komen en hoopte de vriendschap (1) Montcalm de St. Veran, Franseh maarschalk, bevelhebber van de Fransche troepen in Canada, sneuvelde voor Quebec in 1759, in denzelfden slag waar Wolfe, de aanvoerder van de Engelsche expeditie, het leven liet.
te winnen van ’skonings nieuwe Boeren-onderdanen. De toekomst van Zuid-Afrika zag hij licht in. Na een bioedigen strijd met de opstandelingen, hebben 1500 man Venezolaanaelie regeeringstroepen onder generaal Leopolda Baptista de stad Villa de Cura opnieuw bezet. De Amerikaansche admiraal Casey meldt dat zijn tegenwoordigheid te Panama niet meer noodig is en dat hij binnen een week zal vertrekken. De Columbiaansche regeering kan thans naar hij meent, het vrije verkeer over de landengte waarborgen.
"Algemeen Overzicht". "Bredasche courant". Breda, 1902/11/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321181:mpeg21:p00001
DOOR MISS BRADDON. 26. «Ja, ik weet, dat hij getroffen was — en ook boos.” «Houdt u het er voor, dat teleurstelling en andere bezwaren hem er loe kunnen hebben gebracht, zich van bet leven te berooven?” «Neen, neen, neen; daar geloof ik geen oogenblik aan Mijn zoen beeft den dood te dikwijls onder de oogen gezien — heeft zijn leven gewaagd voor een goede zaak en zal bet nooit als een lafaard hebben weggeworpen. Ik weet, hoe moedig bij is, welkeen sterken wil hij beeft — een wil, sterk genoeg om moeilijkheden te boven te komen. Het was geheel iets voor hem, om over Klondyke te denken toen bij geruïneerd was.” «Wist u dat hij verleden Eebruari met Miss Delmaine in Algiers was ? «Niet vódr ik het verslag las van de vervolging, door Lady Perivale wegens smaad ingesteld. Ik meende, dat bij twee jaren geleden linaal met baar had gebroken en ik geloof. .. . Het zal wel onnoodig zijn u te zeggen, dat hetgeen ik omtrent deze ongelukkige connectie weet, ik niet van mijn zoon zelf heb. Gij zult de angstige bezorgdheid eener moeder begrijpen en ook dat ik andere bronnen van informatie bad.” «Ja, Mevrouw, dat kan ik begrijpen. Ik geloof niet, dat ik u vandaag verder behoef lastig te vallen; maar indien u mij wilt verplichten, met een goed gelijkend portret uit den laatsten tijd van uw zoon, dan zal dit in deze van nut kunnen zijn.” »Ja, ik kan u het portret geven, dat verleden jaar gemaakt is.” Mrs. Rannock maakte een fluweelen lijstje, dat op de tafel naast baar stoel stond, open, en de dunne blanke vingers beefden een weinig, toen zij er een kabinet-portret uithaalde en aan Eaunee gaf. »Ik dank u, Mevrouw. Ik zal onmiddellijk tot u komen, zoodra ik nieuwe informaties heb ingewonneu ; maar ik moet u waarschuwen, dat nasporingen van dezen aard meestal langzaam gaan; en ik vrees, dat u mij geen wenk kunt geven, waar naar Kolonel
Rannoek gezocht zou kunnen worden, in geval bij van plan mocht zijn veranderd en niet naar Klondyke is gegaan. ’ «Neen, neen, ik kan niet denken dat bij van voornemen zou zijn veranderd. Hij was den dag vóór zijn vertrek bij mij, vol hoop er opgewektheid. Hij was enthousiast over het vrije leven in Alaska en wilde niet luisteren naar mijn vrees en tegenwerpingen. Oh! Mr. Eaunee, als hem iets kwaads is overkomen, dan zullen deze grijze haren van verdriet ten grave dalen.” Opnieuw welden de teruggehouden tranen in bare oogen op en Eaunee besohouwde dit als een teeken van zijn afscheid. *U kunt staat maken op mijn geheele toewijding, Mevrouw,” zeide bij, en verwijderde zich stil, toen zij een bevende hand naar de schel uitst.rekte. «Arme ziel! Ik vrees, dat er nog veel leed over deze grijze haren zal heengaan , eer wij aan het einde der geschiedenis zijn,” mompelde Eaunee, onderwijl hij terugwandelde naar zijn kantoor. Hij schreef een brief aan Chater, den knecht, met verzoek hem den volgenden morgen in Essexstreet te bezoeken, om hem te spreken over een zaak betreffende Kolonel Rannock. De knecht verscheen punctueel, met glanzend opgestreken hoed en dun opgerolde paraplnie, en een blik op de gladgeschoren kin, breede borst, kort geknipt haar, vertelde Eaunoe, dat de man eenmaal onder de wapens en gewoon geweest was om te gehoorzamen op het bevel «Rechtsom keert.” Chater was in hooge mate een man van de wereld en heel gemakkelijk te winnen, nadat Eaunee hem zijn geloofsbrieven had voorgelegd en medegedeeld wat er van hem verlangd werd, in het belang van Mrs. Rannock. Hij was de oppasser van Rannock in Afghanistan geweest en tusschen de elf en twaalf jaren bij hem gebleven, «En ik denk, dat gij aan hem gehecht zijtzeide Faunce. «Ja. Mijnheer Ik houd van mijn meester. Hij was een duivel, maar een soort van duivel waarvan ik houd.” «Ik onderstel, dat gij Miss Delmaine gekend hebt f” «Dat kon wel niet anders, Mijnheer. Zij was ook een duivel, maar een duivel, waarvan ik niet houd. Zij was de ondergang van mijn meester — een helleveeg , Mr. Faunce.” «Wist gij er iets vanaf, dat hij Lady Perivale het hof maakte ?” «Natuurlijk deed ik dat, Mijnheer. Ik moest de |
cello’s heen en weer brengen tusschen Albani en Grosvenor Square.” I «Denkt, gij, dat hij veel voor Lady Perivale voelde?” «Wel, ik geloof dat hij dit wel deed in één opzicht. Hij was toen juist in onmin met Miss Delmaine. Zij was een beetje te ver gegaan. Er was een bokser, 1 een man, dien zij van haar kindsheid af had gekend, ! die altijd om kaar .heen dwaalde en dat kon Kolonel Rannock niet uitstaan. Weet u, ik geloof niet — om den duivel te geven wat hem toekomt — dat zij ooit veel om dien vent heeft gemaaid; maar ik denk, dat zij er pleizier in had mijn meester jaloersch te maken Zij behoort tot dat slag van onuitstaanbare wezens, die haar macht over een man kennen en die niet gelukkig zijn, eer zij hem ellendig hebben gemaakt. Er vielen ruzies en uitbarstingen voor en de Kolonel bezwoer, dat hij haar nimmer terug wilde zien.” «Het was dus na deze onmin, dat hij Lady Perivale het hof maakte ?” > «Ja, het was daarna. Bij de eerste ontmoeting van Lady Perivale was hij geheel ontsteld over hare gelijkenis met Kate. «Zij is de beminnelijkste vrouw , 1 die ik ooit zag sedert Mrs. Randall in haar beste dagen .” zeide hij, want hij was altijd eigen met mij, ! doordat wij samen in een veldtent hebben geleefd en ik heb hem meer dan eens opgepast, toen hij aan Indische koortsen ziek lag — «en zij is een goudvisebje,” zeide hij, «en ik zal voor mijn leven geborgen * zijn, als ik met haar trouw,” en ik weet, dat hij voor- * nemens was haar te trouwen en dat hij woedend was, toen zij hem niet wilde hebben. En toen zij in den herfst naar Italië vertrok, werd hij boos en ' wendde hij zich tot een woekeraar en omstreeks December had hij het geld met Kate opgemaakt en 1 trokken zij samen, in de week vóór Kerstmis, naar ‘ Nizza, met het voornemen om over te steken naar J Ajaccio.” «Waarom gingt gij niet met hem mede?” «Ik had het een en ander in de stad voor hem te < doen. Hij wenschte van zijn kamers en meubelen af te komen en nu moest ik een opkooper voor , hem vinden, want hij wilde dat alles zoo gauw mogelijk in orde hebben, aangezien er een geldschieter was, die dacht het recht te hebben om beslag op het goed te leggen.” «Zijt gij daarin geslaagd?” , «Ja; ik bezorgde hem een flinke som voor het huurcontract en de meubelen. Het zou mij wat
waard zijn te weten, waar hij is en wat er van dat geld is geworden.” »Was het veel?” «Zes honderd veertig pond. Drie honderd voor het huurcontract, dat nog maar twee jaren had te loopen, en drie honderd veertig voor de meubelen, volgens schatting.” «Heeft hij al het geld meegenomen, toen hij naar Amerika vertrok ?” «Neen, hij betaalde mij een half jaar loon, op afrekening van de anderhalf jaar, die hij mij schuldig was, en hij legde iets aan zich zelf ten koste. Toen hij Waterloo-Stalion verliet, had hij vijf honderd vijftig pond aan banknoten iu zijn brieventasch.” «Aan banknoten ! Kent gij de nummers ?” «Ja, er waren twee banknoten van honderd en vier van vijftig pond en de rest van tien en van vijf. Jk maakte onder zijn dicté een lijst op van de nummers.” «Hebt gij die lijst bewaard?” «Ik geloof, dat ik een afschrift onder mijne papieren heb. Ik schreef de cijfers over, wetend welk een zorgeloos man de Kolonel is, en dat hij de lijst waarschijnlijk wel zou verliezen.” «Waarom nam hij het geld in banknoten0” «Men had hem gezegd, dat hij in San Erancisco niet veel met een cheque-boek kon uitrichten en in het geheel niets te Dawson City, waar hij het meeren deel van zijne met bont gevoerde kleeren, zijn mijn. werkers-gereedschap en nog veelmeer, wilde koopen.” «Hoe kwam het denkbeeld om naar Klondyke te gaan, bij hem op, denkt gij?” «Een kennis van hem, een Yankee, ging er heen om er zijn geluk te beproeven. Mijn meester was altijd belast op avonturen en telde nooit de bezwaren. Daarom kreeg hij zin in het plan. «Chater,” zeide Eaunee op hoog ernstigen toon, «zoudt gij denken dat Kolonel Rannock werkelijk heel naar Klondyke? — of naar Dawson City ?—of naar San Erancisco? — of naar New-York is gegaan?” «God weet het, Mijnheer! Mij komt de zaak zeer verdacht voor.” «Ik heb reden om het er voor te houden, dat hij niet te San Francisco was, om met den kameraad, Mr. Bamford, over wien gij gesproken hebt, naar Vancouver te vertrekken — en dat Bamford en nog een ander metgezel zonder hem zijn uitgezeild.” ( Wordt vervolgd)
"Kolonel Rannock". "Bredasche courant". Breda, 1902/11/19 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000321181:mpeg21:p00001