Qtèturteniun.
Zoontje, DIKJE, in den ouderdom van 5 jaar. H. J. D. DE FREMERY. L. DE FREMERY, Werthoff. Breda, 17 December 1902.
Qtèturteniun.
Zoontje, DIKJE, in den ouderdom van 5 jaar. H. J. D. DE FREMERY. L. DE FREMERY, Werthoff. Breda, 17 December 1902.
f V" .F ^I £££“ Vmr Wil ,U! .ui!, ]& MIjJIL ® uïlO ^ |J UjJtl' me» bij ons steeds de uitgebreidste collectie
EERSTE BLAD.
. ZU, die zich met I I JAN. a. s. op deze
l.U C i\ A i auonneeren , om-1 vangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis.
iBT Attentie! TK | In het nummer der Bredasche Courant, j dat in den morgen van den lsten Januari j 1903 zal verschijnen, wordt weder de. gelegenheid opengesteld tot het plaatsen j van Nieuwjaars-Advertentiën, tegen den prijs van 30 CENTS, mits de 0 regels niet te boven gaande — voor eiken regel meer wordt 5 CENTS bere-1 kend. leder, die eene dergelijke Advertentie plaatst, ontvangt een nummer der Courant GRATIS. Voor eene spoedige toezending houden zich aanbevolen De Uitgevers, Mml. Venn. Brei. Boekt, en Uitg.-Mij. v/li BROESE & Co-, te Bredajgs Tot en met D I If S I) A (J 30 DECEMBER ’s middags 13 uur kannen nog NieuwjaarsAdvertentiëu aan ons bm-ean worden aangeboden. DE UITGEVERS.
Gescher & Kemper, Vaemarïtstraat, Telefoommmmei 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, GorJjji- 8» HfaM-Stifra, BEHANGSELPAPIER Meubels en Itedden. Ingericlit voor het geheel in orde maken van huizen, hötels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
De begrippen omtrent eergevoel, omtrent de eischen, die het stelt en de voorzorgen , die men nemen moet om het te bevredigen, hangen niet alleen samen met individueele opvattingen, maar worden ook beheerscht door de meeningen in onze omgeving, door maatschappelijke omstandigheden, door den geest van den tijd waarin wij leven, en van het volk, waarvan wij deel uitmaken. Men zou er een belangwekkende historische en etnograpbische studie van kunnen maken. Zij hebben geenszins dat kenmerk van vastheid, dat wij gaarne zouden vinden in alle voorschriften van zedelijkheid, om zoo veilig mogelijk te gaan. Er is iets zwevends in, dat ze onderworpen doen zijn aan de wet der evolutie; wij moeten ze ontwikkelen, uitbreiden en verhelderen. Van de onbeschaafde volken in onzen Indischen archipel, Dajaks en Alfoeren, wordt gezegd, dat zij hun eer gekrenkt zouden achten door het verwijt, dat zij hun leven niet durven wagen in een strijd tegen welken vijand ook; een beschuldiging van lafheid ware hun de ergste beleediging. Maar niet onbestaanbaar met eergevoel is het, dat zij een niets kwaads vermoedend slachtoffer listiglijk besluipen om zich van zijn hoofd meester te maken, hetwelk daarna als zegeteeken wordt vertoond. De Middeleeuwsche ridder had een hoog gevoel van eer; elke vlek, die daarop gebracht werd moest uitgewischt worden met het bloed van den beleediger. Ook voor hem was twijfel aan zijn dapperheid iets ondraagelijks en zelfs de beschuldiging zich niet te hebben gewroken, was voldoende om hem uit het gezelschap zijner vrienden te doen verbannen. Maar diezelfde ridder ontzag zich niet barbaarsch geweld te plegen tegenover zijn onderhoorigen , als de zucht van vermeerdering naar bezit hem daartoe aandreef, was doof voor de klachten over afpersingen door hem of in zijn naam gepleegd — achtte het in zekere tijden van rechteloosheid, die in de geschiedenis der voornaamste cultuurvolken voorkomen, niet onbestaanbaar met zijn eer, om als.een struikroover te loeren op de bezittingen van den weerloozen koopman. Eergevoel en karakter zijn als vlag en lading van een schip. Met waardevolie lading onder eerlijke vlag vaart het schip rustig elke haven binnen de bemanning is voor geen onderzoek, hoe scherp ook, beducht. Maar zijn er dingen aan boord , die het volle daglicht niet kunnen velen , indien het wenscheiijk is dat een deel der lading aan het oog wordt ontrokken — dan is een verwijzing naar de vlag geen afdoend weermiddel. In het gewone verkeer gelooft men wel, dat zij de lading dekt, maar in de werkelijkheid is het veelal anders. Er wordt veel onder valsche vlag gevaren. Niet als het eigenlijk eergevoel, dat in de binnenste diepte verborgen ligt,
is de vlag, maar als de openbaring naar buiten daarvan. En ook in onze dagen en onze omgeving bemerken we nog uitingen, die het beeld van een valsche vlag op een verdachte lading rechtvaardigen. Personen, die uiterst teergevoelig zijn waar het hun eer geldt, wier eergevoel zeer krachtig ontwikkeld is en die voortdurend wijzen op hun vlag. Deze zelfde menschen zullen gewoonlijk zoo geheel opgaan in de bewierrooking van hun dierbare eer,[ dat zij zich niet kunnen voorstellen dat; er nog andere menschen zijn, die er zoo iets als eergevoel op nahouden. Hun eigen eergevoel staat hoog boven dat van elk ander en waar zij zich bedeeld denken met fijnbewerktuigde voelhoorntjes gelooven zij anderen bekleed met een dikke hoornlaag. Zij zullen personen uit hun omgeving kwetsen zonder dat deze zich beleedigd mogen toonen, maar het tiende deel hun zelf aangedaan zou hen in heiligen toorn hebben doen ontvlammen. Het is kort geleden gebeurd dat zoo iemand een ander opzettelijk en pijnlijk had gegriefd. Zooals zijn recht, en goed beschouwd zijn plicht was, vroeg deze laatste opheldering en verwachtte van zijn tegenstander als een man, die prat ging op zijn eer, dat hij hem die inlichtingen zou verschaffen, waarom hij verzocht maar die hij het recht had te eischen Op den zeer beleefden brief van den beleedigde volgde echter geen woord. Een zoodanige daad wordt het best gequahficeerd door haar gelijk te stellen met het bedrijf der Dajaks, Alfoeren en met dat der 12de eeuwsche roofridders. Zulk eergevoel is inderdaad een valsche vlag, die een verdachte lading dekken moet. Krijgen we van iemand den indruk dat hij een krachtig ontwikkeld eergevoel bezit dan zijn we ook geneigd hem vertrouwen te schenken en zulk een maatstaf ter beschikking te hebben zou een belangrijk voordeel zijn, als het gevaar voor misleiding niet zoo groot was. Om goed te kunnen bepalen wat eergevoel is en wat het uitwerkt, moet onderscheiding voorafgaan. Eer in de beteekenis van roem, is het doel der kleine minderheid; niet groot ten minste is het aantal personen, wier naam wordt rondgedragen als verbonden aan iets buitengewoons. Dat is niet de eer, waarop hier gedoeld wordt. De eer, waarover nu gesproken wordt, is het heilig gevoel dat elk eerlijk mensch van karakter bezit, het is wat Frans I bedoelde toen hij aan zijne moeder schreef: Tout est perdu sauf 1’honneur. Het is niet iets uitwendigs, niet iets dat ons door anderen kan worden toegekend of
mtnomen of dat onder den invloed onzer medemenschen staat. Elk mensch is geheel persoonlijk aansprakelijk voor het bezit of verlies van dit kostbaar goed 3n eerloos kan alleen iemand worden door eigen toedoen — niet door meeningen of verklaringen van anderen. De achting van onze omgeving en met wie wij verkeeren , kunnen wij niet missen en deze meet zich niet af naar hetgeen wij zijn, maar naar wat men van ons zegt. De eer, die men ons bewijst of onthoudt is de maat der waardeering. Een lasterlijk gerucht kan haar verdooven, een opgewekte twijfel haar verduisteren, maar ons eigen eergevoel blijft in dat geval onbesmet en zonder schaamte of blozen kunnen wij dan het oordeel der wereld weerstaan. Echter blijft het aanranden van iemands eer, eerroof, niet iets denkbeeldigs en wel degelijk ktinnen slechte lieden ons eergevoel kwetsen — niet het. ontnemen, Vandaar ook dat in de wetboeken van alle beschaafde volken strafbepalingen voorkomen tegen hoon, smaad, beleediging en krenking van de eer. Wie in oprechtheid zijn weg bewandelt, wie zijne daden onderwerpt aan een gewetensvolle zelfcritiek, krijgt wel onder zijn voeten den vasten bodem en in zijn ledematen den noodigen kracht, om de levensreis moedig te volbrengen. Het ontbreekt niet aan lieden, die er vreemd van zouden opzien, als men hun den naam van man van eer ontzegde, en die toch heel goed weten dat zij op kronkelpaden zich bewegen. Gelukkig staan daar tegenover meerderen, die zich nooit de vraag stelden of zij het zijn, eenvoudig omdat hun eergevoel nauw samenhangt met hun geheele geestelijke persoonlijkheid, niet iets is als een vernis dat ongerechtigheden moet bedekken. In de schatting van anderen behooren wij echter voorzichtig te zijn. Niet de aard of de soort van de daad, maar de drijfveer tot de daad vormt den grondslag der schatting. Die goed te' voelen, steeds fijner te voelen, dat is het wat wij te verstaan hebben onder ontwikkeling van het eergevoel.