HM & EÏJfF1IHM
Voor Heeren-üleedingstukken NAAR MAAI1, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste collectie Sloffe n.
HM & EÏJfF1IHM
Voor Heeren-üleedingstukken NAAR MAAI1, vindt men bij ons steeds de uitgebreidste collectie Sloffe n.
Attentie 5
EERSTE BLAD.
in het nummer der isreaascne uouram, dat in den morgen van den lsten Januari 1903 zal verschijnen, wordt weder de gelegenheid opengesteld tot het plaatsen van Nieuwjaars-Advertentiën, tegen den prijs van 30 CENTS, mits de 6 regels niet te boven gaande — voor eiken regel meer wordt 5 CENTS berekend. Ieder, die eene dergelijke Advertentie plaatst, ontvangt een nummer der Courant GRATIS. Voor eene spoedige toezending houden zich aanbevolen De Uitgevers, Mil. Venn. Bred. Boett. en Ditg.-Mijv/1 BROESE & Co-, te BredaTot en met DINSDAG 30 DECEMBER ’s middags 13 uur kunnen nog NieuwjaarsAdvertentiën aan ons bureau worden aangeboden. DE UITGEVERS.
Gescher & Kemper, VaemarMaat, TeMoonniMmei 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Gordijn- sn lenbel-Stoffen. BEHANGSELPAPIER Meubels en SSeiUlen. Ingericht voor het geheel iri orde maken van huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
OPROEPING TOT INSCHRIJVING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gelet op artikel 17 der wet van 19 Augustus 1861 (Staatsbladn”. 72), betrekkelijk deNATIONALE MILITIE, waarvan de gewijzigde tekst is bekend gemaakt bij het Kon. besluit van 17 September 1901 (Staatsblad n°. 212); Brengen ter kennis van belanghebbenden: dat ieder mannelijk Nederlander, en ieder mannelijk ingezetene niet-Nederlander, die op den lsten Januari van het jaar 1S03 zijn 19de jaar is ingetreden, namelijk die geboren is in het jaar 1884, onverschillig, of hij al dan niet redenen van vrijstelling meent te hebben, verplicht is zich in de maand Januari 1903 voor de militie te doen inschrijven; dat in verband hiermede de aandacht wordt gevestigd op de artikelen nos. 13, 14, 15, 16, 18 en 166 van bovenbedoelde wet. Burgemeester en wethouders voornoemd roepen '
mitsdien de personen, die in 1884 geboren zijn en wier inschrijving, krachtens bovenaangehaalde wetsbepalingen in deze gemeente behoort te geschieden, op, om zich ter inschrijving aan te melden ten gemeentehuize alhier, als: Zij wier geslachtsnamen beginnen met de letters. A, B, C en D, Dinsdag 6 Januari 1903 ; E, E, G en H, Woensdag 7 Januari 1903; 1, J, K, L, M, N en O, Donderdag 8 Jan. 1903; P, Q, R en S, Vrijdag 9 Januari 1903. T, U , V, W , X, IJ en Z, Zaterdag 10 Jan. 1903; van des voormiddags tien tot des namiddags een uur; Breda, 1 December 1902. Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
Hoezeer ook bij de beschaafde volken door het bijna tweeduizend jaar oude Christendom, dooreene steeds algemeener wordende stoffelijke beschaving, door menschlievende staatsregelingen, dooreen steeds aangroeienden schat van edele letterkundige en kunstrijke aansporingen het menschelijk gevoel verfijnd en veredeld wil worden: een werkelijk fijn gevoelend mensch, die zich eenigermate onder de menschee beweegt kan heden nog dikwijls in alle kringen der Maatschappij en bijna in alle toestanden op ruwheid van ’s menschen karakter stooten, die hem dikwijls op ’t pijnlijkst wonden en opwinden, op zijn minst tot groote ergernis aanleiding geven. Het is alsof deze ruwheden een stoffelijke macht bezitten, die, wanneer er niet voortdurend strijd tegen gevoerd wordt, steeds opnieuw aantoont hoe het onkruid in den maatschappelijken tuin wreed voortwoekeren wil; alsof het een wreedheid is, onuitroeibaar in de menschheid, die in onbewaakte oogenblikken uit het diepst der ziel opbruist, brutaal, gewelddadig, zonder ontferming, vijandig aan de beschaving. Wij weten dat datgene wat wij edel menschelijk gevoel noemen, deels door gebeurtenis, deels door mededeelingen of voorstellingen, die daarop in werken, gewekt kan worden. Men kan aannemen dat ieder normaal ontwikkeld mensch de bekwaamheid tot eene bestendige, verfijnde beschaving van zijne gevoelsbeweging mede in ’t leven brengt. Hij kan in de ontwikkeling dezer bekwaamheid begunstigd of verhinderd worden, en wei door de opvoeding die hem ten deel werd, door zijne omgeving, door tallooze soorten van gebeurtenissen. Deze omstandigheden, verhoudingen en lotgevallen moeten hoogst ongelijk werken, al naarmate zij in vroegere of latere jaren, in tijden van sterkere of geringere vatbaarheid op den mensqh inwerken. Evenals de leem, waaruit de beeldhouder zijn figuren vormt, in hoogst verscheidene graden geschikt is voor datgene, wat door de kunstvolle hand I
van die leem gemaakt zal worden, zoo ook is ’s menschen ziel. Alleen is de laatste f nog afwisselender in haar vatbaarheid, i raadselachtiger in haar wezen. En voor 1 alles is ze geen dood materiaal, maar 1 tot rijke levensdeelname bestemd. En f wat ze eenmaal aan eigenschappen en ( karaktertrekken in zich heeft opgenomen < en begonnen heeft naar buiten uit te 1 werken, dat werkt weder bestemmend 1 op hare verdere neigingen en keeringen, < waarmede de mensch al de indrukken < ontvangt, die zich voordoen of zich in s hem willen doen gelden. 1 Wanneer wij onder karakter de be- ; kwaamheid verstaan, door gevoelens bewogen te worden, zoo komen wij tot 1 de beschouwing dat bij een geestelijk 1 ontwikkeld mensch geheel gebrek aan 1 karakter ondenkbaar is. Voor zekere 1 natuurlijke gevoelens, als zelfgevoel, : smartgevoel, voor vrees en hoop is ook de 1 ruwste mensch, uitgezonderd de gees- 1 telijk zwakken, ontvankelijk. Maar er i zijn hoogere zedelijke gevoelens, eeren schaamtegevoel, het gevoel van zelf- s achting, plichtgevoel, schoonheidsgevoel. £ En verder tactgevoel, godsdienstig gevoel, i menschelijk medegevoel, rechtvaardig- I heidsgevoel, de gevoelens van dankbaar- £ heid, barmhartigheid, verkleefdheid en ( eerbied; eindelijk: standgevoel, vaderlandsliefde. £ Evenals wij ons geen met verstand £ begaafd mensch zonder alle gevoel £ kunnen denken, even zoomin zal er een £ mensch gevonden worden, bij wien al £ deze gevoelens op harmonische wijze ge- I vormd zijn. Dat zou geen mensch maar £ een bovennatuurlijk wezen zijn. Waar i wij nu opmerken dat die hoogere gees- i telijke gevoelens onvolmaakt of zelfs in £ ’t geheel niet aanwezig zijn, daar spreken £ van karakter-ruwheid. Het is een ver- 1 anderlijk begrip, menigmaal afhangende £ van de hoogst verscheidene fijn-gevoelens < dergenen, die over dat karakter na- 1 denken. i Karakter-ruwheid mag niet met ruw- £ heid der zeden en des geestes verward j £ worden. Ruwheid der zeden herkent men i bij de menschen op den eersten blik: £ aan gang en houding, aan spraak en £ beweging; aan de onbeschoftheid van geheel zijn uiterlijke verschijning. Ruw- £ heid van den geest herkent men aan ge- t brek aan ontwikkeling, -maar ook aan r gebrek in ’t streven naar geestelijke werk- k zaamheid. Ook deze soort van ruwheid, openbaart zich meestal reeds na eenige 2 woorden. Karakter-ruwheid daarentegen c zal zich volstrekt niet direct openbaren, g maar dikwijls onder omstandigheden, die r den menschen noodzaken, de gevoelig- v heid of ongevoeligheid van zijn innerlijke c wezen bloot te leggen. r
Steeds zullen geestelijke beschaving en het aanleeren van goede zeden een mensch, wiens innerlijke wezen ruw gebleven is, voor de brutaalste uitbarstingen van karakter-ruwheid behoeden. Geestelijke ontwikkeling vervult hem met geestelijke belangen; daardoor wordt dikwijls de gelegenheid tot werkzaamheid aan een ruwen hartstocht ontnomen, En aan de andere zijde wijzen toch al de takken der wetenschap, die zich met den mensch bezighouden er op, hoe schoon en kostelijk op alle gebied van het menschelijk aanzijn fijngevoelige zielen zijn. Er zijn zeer fijngevoelige menschen wien wellicht iets als karakter-ruwheid toeschijnt wat voor een middelmatig mensch volstrekt deze beteekenis niet heeft. Voor de fijngevoeligste menschen zal bovendien reeds het geheele gevoelen van een middelmatig mensch karakterruwheid schijnen. Naar dezen fijnen maatstaf mogen wij niet oordeelen, dan zou ons de geheele menschelijke maatschappij , waarin wij leven, te licht als wreed, gevoelloos, ondankbaar en onrechtvaardig schijnen. Maar er zijn karakter-ruwheden, die ook voor een senvoudig middelmatig mensch als zoodanig zich openbaren. Wanneer op de straat het publiek uit alle standen zich met uitroepen van verjntwaardiging om een voerman verzamelt, die op zijn schijnbaar overbeladen trekdier met de zweep onbarmhartig losslaat 3n wanneer ten slotte iemand een dierenbeschermer daarbij haalt, die aan deze onbarmhartigheid een einde maakt', dan uit zich hier de meening van een middelmatig mensch tegen de karakter-ruwheid van dien dierenkweller. Maar hoe verschillend is de opvatting van deze soort karakter-ruwheid. Aan het overbeladen van een trek- of rijdier, dat in Duitschland en in Engeland als een dierenkwelling beschouwd zou worden, wordt in Italië in ’t minst niet de aandacht gewijd. En 3e schandelijke dierenkwelling bij stierengevechten, die de midden-europeër niet zonder tegenzin en verontwaardiging kan ranzien, wordt in Spanje met het gejubel van eenige duizende menschen begroet! De meer of minder medelijdende of wreedaardige handelwijze der menschen tegenover de dieren geeft wel den besten maatstaf aan voor de beoordeeling der karakter-ruwheid. Waarom wel? Wij nemen aan, en over ’t algemeen zeker wel met recht, dat, wie tegenover lieren wreed en gevoelloos is, het in gegeven omstandigheden ook tegenoyer menschen zijn zal. Gelukkig echter zijn wij niet al te dikwijls in de gelegenheid Ie wreedheden, die menschen tegen menschen begaan, te aanschouwen. Maar .
alle jaren berichten aan de beschaafde volken de nieuwsbladen verontwaardigingwekkende kinder-mishandelingen door hartelooze ouders, die een weerloos kind opzettelijk door honger, koude en slagen doodelijk martelen en in vuil en ellende laten omkomen. De opstand van het menschelijk geweten tegen dergelijke karakter-ruwheden uit zich niet alleen in oordeelvellingen der openbare meening en in de strafveroordeelingen van het gerecht, maar ook in de maatregelen, die tengunste der arme slachtoffers bedacht en genomen worden. Helaas , meestal te laat! Ook het aantal der lichamelijke wreedheden, die tegen volwassenen alleenlijk uit karakter-ruwheid begaan worden, is in verhouding tot den voortgang onzer beschaving schrikbarend groot Wekelijks deelen de nieuwsbladen ons doodslagen en zware lichaamsverwondingen van menschen mede. Beide misdaden doen zich, ook wanneer opgewekte hartstochten of beleedigd zelfgevoel van den dader zeer dikwijls de onmiddellijke oorzaak waren, maar ook in zeer vele gevallen alleen als uitspruitsel van een dierlijke karakter-ruwheid kennen. Dan kan geen andere beweegreden tot zulke daden gevonden worden dan de woeste dierlijke wensch, een gewelddaad te doen, waarvan de medemensch het offer wordt. Aan gelijke bron ontsprongen zijn de schendingen van eens anders eigendom, die geen anderen grond hebben dan het gebrek aan gevoel voor het recht van anderen, die blinde vernielzucht, die zich snood aan weerlooze zaken, aan onbeschermde kunstwerken, aan tuinen en dergelijken vergrijpt. Een werkelijke karakter-ruwheid ontbreekt het eenvoudig aan de kennis, dat er gemeenzame eigendommen zijn, die verfraaiing en verpleging verdienen; dat alles wat slijt, voorzorg menschelijkheid uitgewerkt hebben voor zich reeds op eerbiediging aanspraak mogen maken. Wat de karakter-ruwheid van onbeschaafde menschen door misbruik hunner vuisten zondigt, wordt door leden der zoogenaamde beschaafde volksklassen niet zelden door andere uitingen bedreven, die, ook wanneer de lichamelijke draad der vuistslagen en voettrappen ontbreekt toch als grove gevoelloosheid verschijnt. Altijd en overal hebben ongevoeligheden, die tegen ouders door hunne kinderen bedreven worden, de grootste en rechtvaardigste verontwaardiging opgewekt. Want dat zijn karakter-ruwheden, die verwondingen van een groote reeks der edelste gewaarwordingen in zich sluiten. Zij zondigen tegen de heiligste plichten der dankbaarheid, der verkleefdheid en eerbiediging. Wij hebben geen stellige maatstaf er voor of bij de beschaafde volken deze gevoelens van eerbied van kinderen jegens ouders van stijgende of dalende kracht zijn. Het eerste is wel waarschijnlijker; maar steeds zijn ook op dit gebied breede sporen eener woeste oude karakter-ruwheid merkbaar. Wel worden in onze beschaafde landen oude onbruikbaar geworden menschen niet meer door hun eigen kinderen doodgeslagen; maar het is een openlijk geheim dat in uitgebreide kringen de behandeling van ouden van dagen dikwijls een keten van bittere ongevoeligheden is. Te dikwijls ziet de jeugd in de ouders enkel onnut geworden opeters en behandelt ze zoo. En waar, zooals wel in de welgestelde en beschaafde klassen, zulk gebrek aan ouderliefde niet in materieele ontbering der ouden en in al grover behandeling derzelven zich uit, herkent men dat toch meermalen aan een minder mooie uitdrukking van hoogmoedige terugstelling of veronachtzaming. Veel van wat wij als gemis aan tact betitelen heeft zijn grond in karakterruwheid Niet alles! Ontelbaar gebrek aan tact vloeit voort uit gebrek aan ervaring en tegenwoordigheid van geest, door verstrooidheid en andere oorzaken. Maar er is gemis aan tact dat ontwijfelbaar als karakter-ruwheid betiteld moet worden, die duidelijk laat herkennen dat dengene, die ze beging, de oprechte teergevoeligheid en het eergevoel, het standsgevoel, de edele, vriendschappelijke, vaderlandslievende , humane, godsdienstige en kunstenaarsgevoelens zijner medemenschen uit innerlijke ruwheid veracht en verwond. Dat kan zelfs onder naleving der zoogenaamde uiterlijke vormen der welvoegelijkheid nog genoeg geschieden. Bijna ieder mensch heeft zijne zwakke zijde. Zulke plaatsen gewelddadig en opzettelijk aan te tasten is een ruwheid of wreedheid, die slechts in enkele gevallen te verontschuldigen of gerechtvaardigd schijnt. We hebben vaak genoeg het ongeluk zulke wreedheden uit onbekendheid met vreemde levensgebeurtenissen te begaan; het'zonderlinge toeval voert ze steeds aan. Maar die met opzet in de wonden roert, die eigen schuld of een vijandig noodlot een medemensch geslagen hebben, die heeft iets van de natuur eens barbaren of eens duivels in zich. lntusschen moeten wij ook zulke karakter-wreedheden naar den graad van ontwikkeling van den bedrijver beoordeelen. Wanneer, een slecht ontwikkeld mensch op lompe wijze aan zulk een wonde plaats roert, zoo kunnen we dit wel als een onhandig bewijs zijner deelneming aannemen. Anders is dit bij de ontwikkelden. En wij mogen niet vergeten , dat met betrekking tot de fijnheid of ruwheid van zijn gevoel geen enkel mensch op zijn medemensch gelijkt. En een nivelleeren is niet mogelijk. Wel echter mogen we ons af vragen of er maatschappelijke machten zijn, die op de geschiktheid der menschen, voor gevoelens ontvankelijk te zijn, een duurzamen invloed uitoefenen. Of — en met welke kracht — die gevoelsveredeling gekweekt kan worden; en of er ook machten zijn die de laatste tegenwerken. Tot beschaving van het gevoel, zegt men, moet het fundament in de familie gelegd worden. Dit is tot op zekere hoogte waar. Maar de familie-opvoeding is niet genoeg. Een fijn voelend, teeder aangelegd jongmensch groeit op te midden van familieleden van verschillend karakter. Vader, moeder, broers en zusters zijn geheel brutale, koudhartige naturen, van wie men elk oogenblik de grofste karakterruwheid verwachten kan, ofschoon moeder en kinderen, wat men noemt een goede opvoeding genoten hebben. Deze opvoeding is echter niet in staat hunne gevoelens te verfijnen. Van den vader kan men zijne bizondere gevoels-fijnlieid begrijpen; hij is een zelf-made-man, die slechts aan zijn zaken denkt. Te midden dezer familie groot geworden, als een bloem tusschen louter rolsteenen, heeft de jonge man een teeder gevoelend, met een oneindige schat van medegevoel, jonge ziel. Hoe kwam hij aan deze schat. In den kring der zijnen en door de opwekking van deze kon hij zich dezen schat onmogelijk verworven hebben. Vanwaar dan? Dat door de in de school gegeven zedelijke en godsdienstige opvoeding het karakter in het opkomend geslacht in groote mate en voor het verdere leven verfijnen kan en gewoonlijk ook beschaafd wordt, is zonder twijfel. Maar evenzoo onloochenbaar is het dat vele karakters voor deze opvoeding slechts voorbijgaand en onvoldoende ontvankelijk zijn, en tot hunne oorspronkelijke ruwheid terugkeeren, zoodra het onderwijs ophoudt De zorgvuldigheid die aan de verzorging van het karakter in de school besteed kan worden, moet over een groot aantal leerlingen verdeeld worden, en veel wat de school verbeteren kan, wordt dikwijls door slechte indrukken van het onderwijs bedorven. Het kind, dat in het ouderhuis tusschen uitingen van karakterruwheid opgroeit, kan in de school wel
in eene zekere uiterlijke tucht zijner kwade neigingen geleid worden, tot eene werkelijke veredeling van zijn karakter zal het slechts onder zeer bizondere gunstige omstandigheden geraken. Wanneer die uiterlijke tucht ophoudt, wanneer de mensch uit de school in ’t leven treedt en met het bewustzijn der vrijheid en der zelfstandigheid een verhoogd krachtgevoel zich van hem meester maakt, wordt slechts te licht het geheele gevoelsleven tot ontembare ruwheid terugbracht. Meer voorbeeldelijk dan volledigheidshalve mogen hier nog een paar trekken der tegenwoordige ontwikkelde maatschappij vermeld worden, die hiertoe behooren. Elk fijn gevoelen heeft als oorzaak een geraken in een stemming of toestand. Dit vordert minstens eenige oogenblikken, die ons echter het moderne gemeenschapsleven niet gunt. Welken wielrijder is het niet overkomen, dat hij op den straatweg een arm, ellendig uitziend mensch voorbijreed, dien hij ontwijfelbaar iets gegeven zou hebben, wanneer hij te voet geweest was, of tijd had gehad in den zak te tasten? Welken spoor, wegreiziger is het niet reeds gebeurd, dat hij vanuit het venster der coupé getuige was van een ongeval, en daarbij slechts denken kon: hier zou hulp geboden moeten worden, maar ik kan niet helpen en daarom denk ik er liever maar niet verder aan en laat het aan het geraas van den dreunenden trein en de afwisselende indrukken van het voorbij vliegende landschap over, mij zoo spoedig mogelijk op andere gedachten te brengen! De spoed, waarmede de ons omringende wereld leeft en werkt, noodzaakt ons, dat wij ons in haar tempo voegen ; daarbij komt zoo menig fijn gevoel onder de raderen; het wordt vernield, vertrapt, verdrongen door dien spoed. Die haast eischt de twintigste eeuw van ons, en wij beroepen ons dikwijls uit gewoonte nog meer op haar dan ze eigenlijk verdient! Meermalen behoeft een of ander niet zoo vlug gedaan te worden, dan we wel gelooven. Wanneer het langzamer gedaan werd, zou het dikwijls met meer overleg, beter en met meer fijn gevoel gedaan worden! Wanneer we om ons heen zien naar alles, wat gedurende het leven van het laatste geslacht aan nieuwe verschijningen opkwam, zoo zal wel zeer veel te zien komen dat aan karakter-ruwheid bevorderlijk is, brutale neiging sterkt en fijnere laat verstikken. Dat in de plaats van in werkend genot van letterkundige, dramatische en muzikale meesterwerken, veelvoudig oppervlakkige, snaaksche geestigheden en platte café-chantant grappen aan het naar ontspanning zoekend publiek geboden, en door onbescheiden reclame opgedrongen wordt, kan zeker niet tot verfijning der karakters bijdragen. Evenmin de zoo vaak merkbare professionale ophitsing tot klassenhaat, de opeenhooping van groote menschenmassa’s bij alle denkbare gelegenheden, de zonder verscliooning elkaar verdringende haast, van ons geheele arbeidsleven met zijn hartelooze concurrentie. Zoo is er voor gezorgd dat de verfijning van het karakter van het menschelijk geslacht slechts langzaam haren gang gaat. Misschien zal ze eens vlugger gaan, als het den rusteloos-arbeidende ontwikkelingsmachten gelukt, ook het noodlot, dat met de menschen speelt, steeds meer van zijn ruwheid en onbarmhartige wreedheid te ontnemen. P. M. d. G.