ii 1o. Een speciale defensie-belasting. Het is waar, wij hebben reeds velerlei belastingen — zelfs een op ’t betalen van schuld (het 5 ets. zegel der kwitantiën boven f 10) welke men toch als eerlijk mensch moet voldoen. Er is een straatbelasting, bedrijfsbelasting (en het algemeen heeft toch een bedrijf noodig om te kunnen leven) enz.; doch de defensie blijft onvoldoende.
Waarom dan geen defensie belasting? ten einde Nederland zou kunnen blijven wat het is! Alweer ’n nieuwe belasting? Wordt er dan nog niet genoeg betaald? — Ronduit gezegd: neen! wanneer het om onze j onafhankelijkheid en ’t bezit onzer O. 1. | koloniën gaat. Doch niet ieder zouden f wij die belasting willen opleggen, alléén de vermogende en bezittende klassen. Stelt dat zij die ƒ 3000 inkomsten hebben f 10 in die belasting betalen en zij die meer hadden, /"20, 25 enz. enz. naarmate de inkomsten. Er zijn Nederlanders die op goede gronden geschat worden meer dan f 100,000, zelfs f 200,000 inkomen te : hebben. Zij zouden natuurlijk veel meer in de verdediging van de koloniale bezittingen moeten bijdragen dan f 10.— ! of f 20.—. Wij laten dat echter over i aan de mannen die op financieel en fiscaal i gebied te recht hun sporen verdienden 1 en die bijv. ook invoerden de vermogens- f belasting, trouwens een zeer billijkebe- ’ lasting. Welnu, ook over deze werd, 1 vóór zij was aangenomen, ach en wee 1 geroepen, z. a. over elke belasting. Maar men wend aan vele dingen die eerst vreeselijk voorkwamen, aan alle belastin- s gen, zoo slechts de maat niet wordt i ovprsr.hrprlpr) nmrlaE a ■
overschreden, omdat ieder met gezond verstand, diep overtuigd is dat er belastingen moeten wezen om de noodzakelijke Staatsuitgaven te kunnen doen. En ofschoon niemand gaarne belasting betaalt en men die in den regel tracht te ontduiken, hoort men nooit meer zoo klagen over de vermogensbelasting. Ook de maat, de finaneieele draagkracht van de Nederlandsche bezitters, wordt niet overschreden met ’n defensie belasting. Nederland is rijk{ 1) en ’t zij ter zijner eere gezegd, ook milddadig; maar ook: de publieke vermakelijkheden zijn iltijd, zoo niet vol, dan toch goed bezet. Als ’top vermaak aankomt zijn er altijd tvel f 10 te vinden Wat werd er bijv. liet weder ’n geld aan het St. Nicolaas’eest uitgegeven, waarlijk niet alleen, om Ie kinderen te verblijden. Sedert de Vernogens-belasting is het zich vermakend lubliek er volstrekt niet minder op gevorden. Het zij zoo; wij misgunnen latuurlijk niemand gepast vermaak, zoo nen maar geen ongepaste bezwaren maakt egen ’n gepaste belasting. En dat is de lefensie-belasting bij uitnemendheid. Zoo ils het tot nog toe ging, dat de vloot fit de gewone belastingen gevonden werd, ;ing het den slakkengang jaren en jaren ! ang; wij zullen onze koloniën verliezen j ranneer we geen goede Indische vloot! lebben ■— welnu: au grands maux, les : ;rands remèdes! f 5.930.000 000 is het, ïatig berekend, belastbaar Nederlandsch ermogen. Indië betale alzoo niet mede,
Rcgeering en Vertegenwoordiging zijn veel te beangst aan dat vermogen te raken: de eerste durft geen flinke sommen te vragen wanneer dat hoog noodig is, uit vrees de tweede die toch niet zal toestaan. En deze durft weer niet voor de kiezers, die rijk of niet rijk, liefst zoo weinig mogelijk aan belasting betalen. Zietdaar de principes waarnaar gehandeld wordt, en waarvan de defensie afhangt. Steeds wordt er èn door de Ministers èn door de Afgevaardigden betoogd dat ’n goede defensie onze finaneieele kracht te boven gaat. — Volstrekt niet \ Wij Nederlanders kunnen en moeten ’t kunnen missen, wanneer het de verdediging van ’t Vaderland en de Koloniën geldt. Maar ; wanneer zelfs door militaire leden der ' Kamers wordt verkondigd, dat men 1 natuurlijk onze militaire uitgaven zooveel ' rnogelijk moet beperken — is het niet te vei'wonderen, dat anti-militaire leden spreken van »geen man en geen cent” ' voor de toch nog door de oorlogsgebeurtenissen der laatste jaren zoo duidelijk ïoog noodig gebleken defensie middelen. f 2°. Een Staatsleening. 1 Valt de defensie-belasting niet in goede ^ tarde, dan trachte men de millioonon to c
aarde, dan trachte men de millioenen te verkrijgen door: een leening tegen 4, 4'/2 des noods 5 pCt. Waar men niet nationaal genoeg is zich eenige ontbering op te leggen voor de verdediging, daar beproeve men het met de voorspiegeling van winst. De leening te amortiseeren uit de gewone defensie budgetten, of hoe de finaneieele specialiteiten dat ’t beste oordeelen. Maar geld moet er wezen voor de defensie van Indië. ’t Geld eener leening vloeit dan wel niet uit ’n zuiver nationale bron, maar in Godsnaam! ’t doel heiligt hier de middelen zeker. Laat ons in deze een voorbeeld nemen aan Engeland, dat voor zijn Zuid-Afrik, gruwel-oorlog: 3 millioen pd. st. aan de natie ter leen vroeg, en in weinig tijds 30 millioen zag volteekend. 3°. De verkoop onzer West-Indische bezittingen — zoo men ook met een defensie-/eem«(/ niet slagen mocht. Ik sta met dat denkbeeld thans waarschijnlijk alleen; doch de geschiedenis leerde dat er meer denkbeelden eerst als dwaas en on mogelijk werden uitgekreten die later naar waarde werden geschat en gevolgd. Toen Franklin zijn verhandeling over den bliksemafleider aan de Royal Society aanbood, werd hij uitgelachen en eenvoudig geweigerd. Dat overkwam ook Helmholz met zijn principe omtrent behoud van energie. Salomon de Caüs iie de stoom als beweegkracht wenschte ian te wenden, werd als krankzinnige ' ipgesloten, Galileï hield men in den kerker tot bij zijn nu algemeen erkende i
waarheid had herroepen; zijn voorganger Giordano Bruno werd verbrand Enz. enz. Doch de bekende koloniale specialiteit Chaïlly-Bert, ook door den Minister van Koloniën als autoriteit aangehaald, geeft in zijn: »dix années de politique coloniale” als zijn meening te kennen, dat die koloniën moeten worden opgeolferd, welke te veel zijn of gemist kunnen worden, wanneer het belang van het moederland het medebrengt, of wanneer blijkt »dat men al te veel hooi op de vork nam.” Of wie is er onder ons, hebbende vele goederen en wachters over dezelve aangesteld , die, ziende dat de wachters niet genoegzaam zijn, geen meerdere zal aanstellen? En zoo hij bemerkt geen geld te hebben om hen te betalen, die niet een deel zijner goederen zal verkoopen, epdat hij zijn wachters behoude en geen schade leide aan zijne goederen? De West (reeds sedert jaren een schadeen lastpost voor Nederland) die economisch kwijnt, mag men de officieele lerichten gelooven, en met allerlei midïelen, onlangs door ’t zenden van een lekwamen Gouverneur, op wien alle hoop gevestigd is, getracht wordt productief e maken, de West zal zeker met graagte loor Amerika, maar anders door Enseland.
uoor AmeriKa, maar anders door Engeland, zoo belust op gebiedsuitbreiding — vergrooting van ’t empirium — voor mitlioenen dollars ofpd. st. worden gekocht; waarvoor wij ons niet alleen ’n prachtige vloot, flink bemand, zouden kunnen aanschaffen, maar ook nog aan de sociale noode tegemoet komen. Zonder twijfel, doch natuurlijk met eenige recrimatiën van enkele belanghebbenden en van hen die geen duim gronds ooit zouden willen afstaan, omdat ’t nu eenmaal geen gewoonte is — zouden we onderhandelingen over dien verkoop kunnen openen. (Jok de sociale partijen zullen meewerken, nu zij na dengrijwelijken Zuid-Afrikaanschen oorlog leerden inzien, dat’t niet aangaat alle defensie uitgaven af te keuren. Wanneer men zich niet goed verdedigt wordt men beroofd door den straatroover, en ’t is dus belachelijk zonder verdedigingsmiddelen doch beladen met kostbaarheden op gevaarlijke wegen te gaan. Wat nutten alle verbeteringen in den Staat, zoo die Staat zich blootstelt aan annexatie door de eerste de beste groote mogendheid? Zal men groote schatten opgaren in eenig huis en verzuimen de toegangen goed te bewaken en te verdedigen tegen den brutalen inbreker ? Men deed dan alle moeite alleen voor den dief! Zal Nederland angstvallig vasthouden aan de te vele koloniën, om ze ten slotte
allen te verliezen? — Die te veel omvat, omvat slecht. Afgescheiden er van, dat thans het welzijn van de West van één man — toch een sterfelijk wezen — afhangt, zal die verondersteld meerdere welvaart ook niet op eens, maar na jaren komen. In dien tusschentijd kan de vijand ons het grootste gedeelte onzer O.-I. Bezittingen afhandig hebben gemaakt! Zoo men er niet toe kan besluiten de geheele West te verkoopen, zoo verkoope . men een gedeelte, de helft of ’n derde: Curagao; Suriname; de eilanden Bonaire, Aruba, St. Martin. Er is volgens den laatsten Gouverneur v/el voor 600 millioen gulden in den grond, aan phosphaten en andere producten; waarom exploiteerde Neerlands regeering die schatten niet (en ; wel de Loterij en het Opium) ten einde geld te verkrijgen en een vloot aan te schaffen om de kostbare O.-I. Bezittingen te verdedigen? Het is niet totaal nieuw een gedeelte onzer koloniën aan een vreemde mogendheid af te staan. Deden wij niet onze rechten op de kust van Nieuw-Guinea aan Engeland over tegen ’t recht op vrijheid van handelen in NoordSumatra? (Volgens de Waal: »onze Indische financiën”, moge dat theoretische en onjuiste opvatting zijn geweest, practisch kwam het er dan toch op neer). En wil men in geen van die drie gevallen komen, en ook geen flinke Indische vloot zich aanschaffen; kan men niet besluiten in Nederland zich met België te verbinden — dan blijft er niet anders over dan met Duitschland of Engeland een overeenkomst aan te gaan, waarbij tegen afstand bijv. van een der groote eilanden in Indië, ons het rustige bezit wordt gewaarborgd .... van hetgeen men ons dan wel laten wil. Wanneer die groote mogendheid zich dan aan het tractaat houdt — maar dat is verre van zeker — dan kunnen we misschien nog op die kurk blijven drijven. We zijn dan wel afhankelijk van die mogendheid, maar dat hebben we zoo gewild. Wie niet hooren wil moet voelen. En anders — wanneer we met onze Marine zoo voortgaan als we tot nu deden: zoo eens om ’t andere jaar ’n schip of ’n paar torpedobooten — dan mag ’t misschien nog’n tiental jaren duren, maar elk Nederlander is er nu reeds van doordrongen, na de beteekenisvolle gebeurtenissen der drie laatste jaren, dat het daarna met ’t bezit van koloniën door kleine Staten die zich niet verdedigen konden, en wanneer ze defensieve of mercantieele voordeelen aanbieden (zooals Nederland met zijn overrijke Indische Bezittingen in hooge mate) zeer denkelijk onherroepelijk gedaan is; de kleinere en zwakkere Staat wordt door den grooten geannexeerd of beroofd. (1) Volgens de «Jaarcijfers 1901/2 van het Centr. Bureau V. Statistiek”, blijkt, dat het totaal bedrag van het belastbaar Vermogen in Nederland (ad f 5.930.000.000) sedert 1897 met ƒ414.000.000 is toegenomen. Daaruit valt af te leiden, dat een onmiddellijke versterking der Vloot ter waarde van ’n 70 i 80 mi)?, niet onder de onbereikbare wenschen valt.