PEER & CLOPPENBURG.
Voor ileercn-lilcc
PEER & CLOPPENBURG.
Voor ileercn-lilcc
EERSTE BLAD.
Gescher & Kemper, Vjemarttstraat, Telefoonnummer 95 BREDA. UROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Gordijn- et IcöM-SIiéb, . BEHANGSELPAPIER Meubels en SSedden. Ir.gericht voor het geheel in orde maker van huizen, hótels en gestichten. Franco verzending van‘stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BEKENDMAKING. INRICHTING, WELKE GEVAAR, SCHADE OF HINDER KAN VEROORZAKEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien het adres van: A. M. J. Meeuwesen, wonende alhier, vergunning verzoekende tot het opriohten van een tabakskerverij, in het perceel, gelegen in deze gemeente aan den Nijverheidsingel n°. 2, kadastraal bekend onder sectie A, n°. 3630; Gelet op de bepalingen der hinderwet; Brengen de door den adressant gedane aanvrage ter algemeene kennis, met bericht, dat het daartoe strekkend verzoekschrift met de bijlagen, genoemd in art. 5 der voorschreven wet, op de gemeentesecretarie zijn ter visie gelegd en dat op den veertienden dag na de dagteekening dezer, zijnde Donderdag 19 Febr. a.s., door burgemeester en wethouders, des middags te 12 uur, ten gemeentebuize eene zitting zal worden gehouden, ten einde gelegenheid te geven, om bezwaren tegen het opriohten van de voorschreven tabakskerverij mondeling of schriftelijk in te brengen. Zullende deze worden aangeplakt op het perceel voor de inrichting bestemd. Breda, 5 Februari 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd: Ed. GULJE, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
Peimeits TenlooEstellii I «iodijhm: AMEUBLEMENTEN. I fcelegenhcidspr ijzen!!! Bovenzalen bij den WelEd. Heer I BALMAKERS. F. JüiS£iS* I
ORDER. De Burgemeester van Breda gelast de verlofgangers der nationale militie van de lichtingen 1900en 1901, behoorende tot de regimenten infanterie en het korps genietroepen, om zich den lOden Februari 1903, des
namiddags vóór 4 ure, behoorlijk in uniform gekleed ! en voorzien van al de van het korps medegenomen kleeding- en equipementstukken, alsmede van hun zakboekje en verlofpas , te bevinden bij hunne korpsen om in werkelijken dienst te worden gesteld. De verlofpas behoort twee dagen te voren ter secretarie te worden afgeschreven. Breda, 6 Februari 1903. De burgemeester voornoemd, Ed. GULJE.
Toen ik den 30sten Jan. mij onder het gehoor van mevrouw Versluys Poelman geschaard had en luisterde naar hetgeen deze dame over de gewone vrouw zegde, in verband met het vrouwenkiesrecht, hoopte ik zeer dat zij ook zou aanhalen welke argumenten de tegenstanders gewoonlijk aan voeren en dat zij deze eens terdege zou ontleden. Daarin ben ik min of meer teleurgesteld, de spreekster roerde deze slechts vluchtig aan en ook het onbeteekenend debat bracht hierin geen aanvulling; ik wil daarom beproeven dit van haar over te nemen en te onderzoeken om welke redenen sommigen zijn tegen vrouwenkiesrecht en in hoeverre die argumenten steekhoudend en billijk zijn. Een der meest gebruikte leuzen, die maar steeds weer wordt bijgesleept is wel: ’t Is niet de bestemming van de vrouw; de vrouw behoort in ’t huishouden, bij haar kinderen. Wij willen stilzwijgend aanneraen , dat bedoeld wordt de gehuwde vrouw, want ongehuwde en kinderlooze vrouwen kunnen moeilijk voor het huishouden en de kinderen zorg dragen bij afwezigheid daarvan. ’t Is dus niet hare bestemming. De heeren, die dat zeggen zullen ’t wel weten, anders toch zouden ze ’t niet met zoo’n beslistheid uitspreken. Maar zouden zij niet meenen , dat ook de vrouw zelf hierover wel een woordje mag in ’t midden brengen, dat ook zij wel zoo ongeveer zal weten, wat hare bestemming is en wat niet. Want wie gaf den man, of op grond waarvan matigde hij zich aan, het recht om de vrouw onder zijne voogdijschap te stellen? Niemand zal toch beweren, dat elke vrouw beslist staat beneden den man. De vrouwelijke arts zal toch wel iets hooger staan, dan haar koetsier. Ik denk aan wat Tennyson zoo juist zegde: De vrouw is met een onvolkomen man, niet gelijk aan hem, maar in ’t verschil gelijk toch. De vrouw verschilt juist evenveel van den man als de man van haar en er kan geen sprake zijn van meerderwaar-
| digheid of minderwaardigheid: beiden i zijn mensch. ’tZou niet de bestemming zijn van de vrouw dat zij zich inliet met iets wat voor haar direct van ’t grootst belang is, zij mag zich daarmede niet bemoeien, er niet aan denken: zij behoort in ’t huishouden. Haar eenige menschenplicht is: ’t ontbijt gereedmaken, kopjes ' wasschen, koken of toezicht houden I daarop, casu quo haar kinderen verzorgen : en haar man opvroolijken. Logisch volgt < dus hieruit dat zij zich niet mag bezighouden met litteratuur, muziek, kunst in ’t algemeen, geen comedie of opera bezoeken, geen visiten afleggen of ontvangen, geen bals, geen soupers of wat ook; alles wat buiten het huishouden is behoort voor haar uit den hooze te zijn. Zou er — buiten Tilburg — wel iemand gevonden, worden die er aan denken zou een vrouw , gehuwd of ongehuwd , deze uitspanningen te verbieden Zeker niet. In litteratuur enz. is ’t haar toegestaan zooveel liefhebberijen als zij verkiest, alleen de binnenlandschepolitiek mag zij zelfs niet uit de verte aanschouwen. En waarom juist niet dat waarbij zij als ieder mensch een innig belang heeft ? Omdat het hare bestemming niet isDe heeren der schepping weten ’t precies tot hoever zij gaan mag en of de vrouw : zelf het daarmede eens is raakt hen niet. ^ De aangewezen bestemming der vrouw 1 is het huishouden en dit zou te veel er ( onder lijden, indien zij ook de bevoegdheid tot kiezen had. ^ En de tegenstander, die dit met nadruk en waardigheid gezegd heeft zal dan é het fonkelnieuwe toekomst-beeld verhalen 1 van een vrouw, die op alle vergaderingen * tegenwoordig is, van de eene bijeen- r komst naar de andere draaft, den korten c tijd, dien zij thuis is besteedt aan het A lezen en schrijven van artikelen of het r ontvangen van eomité’s en commissies, r terwijl haar man kookt, ondergoed ver- ^ stelt enz. Dit grappig beeld kan niet I genoeg worden verteld en tot staving c worden gebruikt van de argumenten 1 Door een voor de hand liggende vraag ^ blijft er van dit dreigend spooksel niet veel over. Hoeveel tijd vordert van de ^ mannen het kiezerschap ? Zou ’t een half v uur per dag zijn? Gesteld dat de man 2 zich voortdurend op de hoogte houdt y van wat hij in verband met zijn kies- ^ recht dient te weten, dan zal hij dit s doen door ’s avonds een courant te lezen, een enkele maal eens een brochure, een b tijdschrift-artikel; een goed kiezer zal in t Jen tijd van de stembus een of twee g vergaderingen bijwonen en spreekbeurten v Dij wonen en daarmede is alles gezegd, a
! Men moet niet als voorbeeld nemen de heethoofdigen, de mannen die onvermoeid zich met niets bezighouden dan met binnenlandsche hoogere of lagere politiek, niet de aspirant kamerleden of zij die ’t reeds zijn, doch het gemiddeld beeld. Natuurlijk zullen er ook vrouwen zijn, die als zij eenmaal bevoegdheid tot kiezen hebben, voorgangsters en toonaangeefsters zich toonen, daar zullen er zijn , die er zich overdreven druk mede maken, maar deze zal men niet vinden onder de gehuwde vrouwen. De Hollandsche vrouw is te goed doordrongen van hare plichten als echtgenoote en moeder dan dat zij deze plotseling zou gaan verwaarloozen ter wille van haar kiezerschap. ' Hoeveel dames — ook gehuwden — beoefenen niet een der taken van kunst of wetenschap en boevele doen daardoor haar huishouden te kort? Indien zij er zijn zal haar getal niet met twee cijfers behoeven geschreven te worden. En is ’tnu aannemelijk dat juist het kiesrecht zoo’n plotselinge opwinding zou brengen, zoo’n niet te breidelen hartstocht dat alle of vele gehuwde vrouwen, als ’t ware wild zouden worden en voor niets anders meer oogen en ooren hebben dan voor haar kiesrecht. Hiermede is tevens behandeld de meening van eenigen dat de «gezelligheid” in huis zou te lijden hebben bij vrouwenkiesrecht, Ook alweer de vraag: brengt de man met zijn kiesrecht den demon der ongezelligheid in huis en zou de vrouw dan slechts leven voor haar kiesrecht. Een zeer eigenaardige cirkelredeneering gaf de heer Ramondt, bij het debat dat volgde na de rede van mevrouw VersluysPoelman. Deze heer zeide dat om kiesrecht te verkrijgen er eerst een meerderheid in de Kamer zijn moest, die daar vóór was, bestond die meerderheid eenmaal dan had de vrouw geen kiesrecht noodig, omdat er dan voldoende voor haar gezorgd werd. ’t Doet denken aan: Ik houd niet van spinazie en ik ben blij daarom, want als ik er van hield zou ik ’teten en ik eet het niet graag, want ik houd er niet van. Dit argument overtreft de andere in holheid. Al dadelijk doen zich de vragen voor hoe lang zal die meerderheid blijven, zal zij werkelijk zoo uitmuntend zorgen voor de vrouw, en kan zij dat zonder de vrouw zelf te raadplegen en haar stem tg geven in deze aangelegenheid. Behalve dit is er nog een motief: de vrouw heeft een onbetwistbaar recht om mede te kiezen, ’tkan op geen enkele degelijke grond, met geen steekhoudend bewijs worden bestreden. En dan gaat ’t niet aan te marchandeeren hierover en te
zeggen: Nu ja recht heb je er wel op, maar wij zullen wel goed voor je zorgen. Ik geloof ook niet, dat de vrouwen hierin vqel vertrouwen zouden hebben, want in de wetten door de mannen gemaakt, kan zij zien wat de man verstaat onder goede verzorging. Niet alleen in de treurige dikwijls schandelijke artikelen van het Burgerlijk Wetboek, maar ook in de jongere wetten; adres de Speelwet. Dan is er nog een kostelijk woord, dat de tegenstanders van vrouwenkiesrecht zoo gaarne in den mond nemen nl. de vrouw zelf verlangt geen kiesrecht. Vreemd dat er dan zoovele duizenden zijn, die ’tmet zoo’n aandrang vragen. Dat de beweging nog niet zoo algemeen is als die bestrijders eischen is zeer begrijpelijk. Eeuwenlang is de vrouw onderworpen geweest aan het gezag van den man, nooit heeft zij zich met regeerings- of gemeentezaken kunnen inlaten, zij is er aan gewoon geraakt om zich met die dingen niet te bemoeien, daar ’t haar niets gaf en die gewoonte zit nog in een deel der vrouwen. Vóór honderd jaar zal geen vrouw belangstelling getoond hebben in honger onderwijs, terwijl nu de universiteiten ook voor haar zijn opengesteld, haar studielust die van haar broeder evenaart en dikwijls overtreft. Dit zal natuurlijk nog toenemen indien zij weet dat ze van haar studie dezelfde vruchten zal kunnen plukken als de man. Nu ontbreekt nog veel daaraan. ’tls ook de vraag niet of de vrouw al of niet er naar haakt te mogen kiezen, de kwestie is of zij er recht op heeft, ’t Staat aan haar of zij daarvan gebruik zal willen maken. De heeren Droogstoppel, Kappelman c. s. zullen misschien nog eenigen tijd de vrouw haar kiesrecht kunnen onthouden, lang zal dit zeker niet meer duren. Daarvoor heb ik genoeg vertrouwen in het rechtsgevoel van onze natie.