EERSTE BLAD.
Zij, die zieh met I «IL LI a. s. oj> deze
C O UIIA N T abonneeren, ontvangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis.
Gescher & Kemper, V3narttstraat, TelBfoommininei 95 BREDA. GROOTE KEUZE van TAPIJTEN, Gorflün- ra licl-StiÉB, BEHANGSELPAPIER Meubels en Keilden. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hötels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1903/06/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322083:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1903/06/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322083:mpeg21:p00001
BEKENDMAKING. HOOFDELIJKE OMSLAG. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda brengen ter algemeene kennis, dat het doer de Gedeputeerde Staten dezer provincie bij besluit van 4 Juni 1903, G n°. 22, goedgekeurd kohier
van den hoofdelijken omslag dezer gemeente, voor het dienstjaar 1903, heden afgekondigd en aan den gemeente-ontvanger ter invordering is uitgereikt; dat een afschrift van voorschreven kohier, te*rekenen van heden, gedurende vijf maanden, op de gemeentesecretarie voor belanghebbenden ter inzage is nedergelegd en de aangeslagene, binnen drie maanden na de uitreiking van het aanslagbiljet, tegen zijn aanslag bij den gemeenteraad bezwaren kan inbrengen op ongezegeld papier. Breda , 8 Juni 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd: A. P. SCHELTUS, loc o‘burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. KOEPOKINENTING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gelet op art. 18 der wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten; Brengen ter openbare kennis, dat de gemeente-geneeshee.ren, tot nadere aankondiging eiken Zondag, des namiddags van 1 tot 2 uur, in een der lokalen van het gemeente-ziekeuhuis zullen aanwezig zijn tot het kosteloos verrichten der koepok-inenting en her-inenting, met uitnoodiging aan de ingezetenen om van de aangeboden gelegenheid gebruik te maken Breda, 22 Mei 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd: A. P. SCHELTUS, loco burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. Aangifte voor het bevolking», register. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda aebten het noodig de ingezetenen te herinneren aan hunne verplichtingen, tot het doen van aangiften voor het bevolkings-register, voorgesehreven bij Koninklijk besluit van 27 Juli 1887 (Staatsblad n°. 141). De verplichtingen, wier verzuim wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 14 dagen of geldboete van ten hoogste ƒ100, zijn hoofdzakelijk de volgende: Bij vestiging in de gemeente. Hij die zich in de gemeente vestigt, doet daarvan aangifte aan het gemeentebestuur binnen ééne maand na zijne aankomst.
Bij bet verlaten der gemeente. Hij die de gemeente metterwoon gaat verlaten, doet hiervan eene verklaring aan het gemeentebestuur. Bij verhuizing binnen de gemeente. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende doet, binnen ééne maand na zijne verhuizing binnen de gemeente, daarvan aangifte aan bet gemeentebestuur. Ten aanzien van inwonende personen. Elk hoofd van een gezin of afzonderlijk levende geeft, uiterlijk binnen ééue maand, aan het gemeentebestuur kennis van ieder lid, dat in zijn gezin wordt opgenomen of daaruit gaat, inwonende diensten werkboden daaronder begrepen. Breda, 23 April 1903. Burgemeester en wethouders voornoemd, A. P. SCHELTUS , loco-burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris. BEKENDMAKING. INRICHTING, WELKE GEVAAR, SCHADE OF HINDER KAN VEROORZAKEN, BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda; Gezien het adres van: J. J. Witsiers, wonende alhier, vergunning verzoekende tot het oprichten van eene smederij in het perceel, gelegen in deze gemeente aan de Fellenoordstraat n°. 22, kadastraal bekend onder sectie A, n°. 2422; Gelet op de bepalingen der hinderwet; Brengen de door den adressant gedane aanvrage ter algemeene kennis, met bericht, dat het daartoe strekkend verzoekschrift met de bijlagen, genoemd
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1903/06/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322083:mpeg21:p00001
Nog een en ander over het verzoeningswerk van Prins Albert van België, den vermoedelijken troonsopvolger. Voor ons Nederlanders is dit laatste van zooveel belang, daar de prins als kampioen van onze taal optreedt. Men kent d® taalstrijd in België en de houding door de tegenwoordige autoriteiten in dezen strijd aangenomen. Letterlijk elk Vlaamsch woordje, elk Vlaamsch belang moet worden afgedwongen. Prins Alb:rt wil de Vlamingen aan hun recht helpen en tot dat doel is hij begonnen met de Vlaamsche |taal te leeren, zoodat hij die thans goed spreken kan. Gevolgd zijn reizen door Vlaanderenland en daar de koning oud wordt en vooral handelszaken aan het hoofd heeft meer dan politieke aangelegenheden — Leopold heet niet ten onrechte de gekroonde koopman •— vervangt prins Albert hem nu reeds dikwijls bij officieele feestelijkheden enz., voornamelijk in Vlaanderenland. En bij die gelegenheden spreekt de prins Vlaamsch. De burgervaderen mogen hem in het Vlaamsch toespreken en de prins antwoordt in de moedertaal, vlug, correct, welsprekend. Dies is hij de oogappel van alle echte Vlamingen geworden, hij zelf en niet minder zijn populaire gemalin, prinses Elisabeth, die tot overmaat van vreugd reeds aan een Leopold het leven schonk, een Leopold, die naast een Fransche een Vlaamsche opvoeding zal ontvangen. Gisteren genoot het Vlaamsche plaatsje Furnes van zoo’n prinselijk bezoek. In ruim 10 jaren had het geen lid der koninklijke familie gezien en men kan zich dus het enthousiasme der opgewonden Vlamingen voorstellen. Ongetwijfeld kan deze toekomstige koning nog heel veel voor de Vlaamsche en daardoor voor de Groot-Nederlandsche beweging doen. De Fransche minister-president heeft de 81 wetsontwerpen betreffende de aanvragen om machtiging der onderwijsorden van vrouwen bij de Kamer van afgevaardigden iugediend. Nog dienzelfden morgen waren de ontwerpen in den ministerraad geteekend door president Loubet. Er is één memorie van toelichting voor alle
ontwerpen, de conclusie is voor alle dezelfde: ad patibulum. Het is niet doenlijk omtrent den toestand van den Paus vertrouwbare gegevens te krijgen. Hoewel dr. Lapponi bericht, dat de gezondheid van Z. H. niets te wenschen overlaat, houdt de Temps vol, dat de Paus uiterst zwak is en dat men op het Vaticaan van oordeel is de ware gesteldheid verborgen te moeten houden. De Times herhaalt, in weerw 1 van de officieuze tegenspraak, dat de gouverneur van HJrjtnef driemaal aan den minister van binnenlandsche zaken machtiging heeft gevraagd, om geweld tegen de muiters te mogen gebruiken, alvorens hij antwoord kreeg. De Times voegt er bij dat de kritiek van de Fransche pers in zake Kisjmef en Finland de Russische regeering dusdanig hindert dat zij een bizonderen Russischen agent te Parijs heeft opgedragen, daartegen een veldtocht in de pers op touw te zetten. Het bombardement tegen de Ksoersen bij Figig is begonnen en duurde van half zes tot half tien uur. De troepen bezetten bij verrassing de heuveltoppen van Joedija en Moedjadin. Men gelooft dal de Ksoersen aanzienlijke verliezen hebben geleden. De troepen zijn Figig nog niet binnengetrokken. De Fransche leden geen verliezen. Een inlandsche ruiter sneuvelde, terwijl hij een bevel overbracht om de vrouwen en kinderen in veiligheid te brengen. Na het bombardement begaven de troepen zich weder naar Beni Oenif en Djena ed Dar, in afwachting dat de lieden van Figig hunne onderwerping komen aanbieden. Er namen 3500 man troepen met 4 batterijen deel aan de beschieting. Generaal O’Connor beval te tien minuten over vijven het vuur te openen met meliniet-granaten tegen de buitenste wallen van Zenaga, waar de huizen 1200 meter verder achter liggen. Een lange muur werd omver geschoten. Daarna werd het vuur gericht op het binnengedeelte. Het had eene verschrikkelijke uitwerking. De bommen deden alles in de lucht vliegen. Vervolgens werden enkele granaten afgeschoten op verschillende deelen van de oase (Figig is het middelpunt van eene oase, en heet dan ook eigenlijk Oase Figig —), inliet bijzonder op Oedaghir. Ten slotte richtten de batterijen het vuur op de marmet van de moskee der Zenagen, welker vernieling grooten indruk maakte. Noch de Fransche troepen noch de paarden hebben letsel bekomen. Alleen is er één inlandsch soldaat gesneuveld; overigens hebben wij geen gesneuvelden noch gekwetsten. Hoeveel dooden en gewonden de Marokkanen hebben, weet men nog niet.
"Algemeen Overzicht.". "Bredasche courant". Breda, 1903/06/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322083:mpeg21:p00001
b ERNST VON WILDENBRUCH. * b ■ n 10. d Eene huivering liep haar zelfs nu nog over den rug, v wanneer zij er aan dacht .... En met zulk eenen blik bad hij het gewaagd haar aan te zien — haar. g Het hoofd schuddend, als wilde zij eene herinnering v van zich afwerpen, richtte zij zich uit hare leunende h houding op en keerde zich om .... Maar — moest d dan alles haar dien man weder te binnen roepen ? . . . . h Twee schreden vóór haar was de plek, waar hij dien T eersten morgen gestaan en over het landschap heen- g getuurd had. v Zij zag het weder als in de werkelijkheid. Volmaakt z zoo, als daareven in de veranda, had hij hier gestaan — I met opgericht hoofd, en starende oogen, als aan den v grond vastgeworteld. En daarop had hij iets gezegd .... d wat was het ook weer geweest ? ... . d iDat is waanzinnig mooi! had hij gezegd Ja, ja, g dat had hij gezegd. g De nauwelijks verdwenen gloed steeg opnieuw naar e Dorotbea’s aangezicht, nog heeter, nog vuriger dan tevoren, hare wangen bedekkend tot onder hare oogen. e Met haastige schreden verliet zij het terras en trad g door den salon het huis binnen. z De linnenkamer is zeker wel eene localiteit die met ljriseb sentimenteele opwellingen allerminst strookt, en c het opschrijven van de wasch behoort tot die bezig- r heden, door welke men overprikkelde zenuwen h liet zekerst tot bedaren brengt. Deze overweging t scheen instinctmatig ook in Dorothea te zijn opgekomen, t toen zij, terstond na het zooeven verhaalde, met eenen schier fanatieken ijver de bovenbedoelde werkzaamheid v onder handen nam. Misschien kwam er ook nog iets anders bij. De gedachte namelijk, dat zij thans met den o schilder alleen in huis ware, joeg haar feitelijk angst aan. In de linnenkamer, onder de babbelende meiden, i; was zij althans voor hem veilig. Toen zij later in hare eigene kamer was terugge- n keerd, begaf zij zich schoorvoetend naar het venster. Zij had een voorgevoel alsof zij hem daar beneden iu v den tuin moest gewaarworden — alsof hij voor het huis moest staan en opkijken naar haar venster, z
Angstig gluurde zij naar buiten — — maar van den schilder was niets te zien. De dag verstreek, en de volgende, en wederom volle acht dagen — maar de schilder bleef onzichtbaar. In al d:en tijd was Dorothea niet voorbij de veranda gekomen, en aan haren vader of haren broeder had zij niets van het voorgevallene gezegd. Haar gemoed vond tijd om zich te kalmeeren, en in de plaats der prikkelende gejaagdheid trad thans eene soort van doife ontevredenheid, eene knagende ergernis, die zij voor zichzelve eigenlijk niet recht verklaren kon. Wat wilde zij dan toch P , . . . Was het niet goed zoo, niet veel beter, dat zich verder niets meer van dien aard had voorgedaan ? . . , . Misschien was het maar een louter toeval geweest ? Misschien had die blik van hem niet eens haar gegolden ? Misschien had hij slechts in gedachten en phanthasieën daar zoo verzonken gestaan, toen zij toevallig binnen zijnen gezichtskring was getreden? .... Ja, en dan had er voor haar ook niet de minste reden bestaan om zieh zoo nerveus te maken. Hoe dom van haar ! . . . . Eigenlijk, ergerde het haar dus, dat er niets gebeurde vau hetgeen zij gevreesd had : — dat hij haar niet verder lastig viel .... Een net van tegenstrijdige aandoeningen ontstrikte haar en liet haar in haarzelve geene rust meer vinden. Want haast niets is onaangenamer voor den mensch, dan wanneer hij zich ergert over zijne eigene ergernis. Na verloop van die tweede acht dagen kwam er echter eene gebeurtenis op het tapijt, die Dorotkea’s gedachten voorloopig volslagen van den schilder en zijn werk scheen te zullen afleiden. De kassier was des Zaterdags-namiddags met een oolijk glimlachend, Maurits Pfeiffenberg daarentegen met een tamelijk beteuterd gezicht thuisgekomen. Na het eten ging Maurits naar zijnen vader toe en fluisterde hem iu het oor: «Zeg het nu toch aan Dorothea !” — en hierop was hij snel naar buiten geloopen. «Wat heeft de jongen toch?” vroeg Dorothea, terwijl zij hem verwonderd aankeek. De oude heer leunde in zijnen schommelstoel achterover en glimlachte vergenoegd. »Ja, weet je, Dorothea,” zeide hij — »met Maurits is het er nu door.” Dorothea keek op, boog zieh voorover, en zeide niets anders dan: «Met Jetje Brinkman!” sHahaha!” schaterde haar vader: Ja zeker! Met wie zou het anders wezen ?” Dorothea leunde nu op hare beurt achterover en zat stil en peinzend in haren stoel, Haar vader echter
iet haar den tijd niet om hare gedachten te verzamelen, maar richtte terstond tot haar de vraag: «Nu wat zeg je er wel van?” » Ja, och, om u de waarheid te zeggen,” antwoordde zij — »dat heb ik al lang zien aankomen.” »Ik ook, ik ook,” hernam de oude: «Maar zeg mij nu je meening eens, en hoe je over dat zaakje denkt. Zouden we den jongen onzen zegen er op kunnen geveu ?” Hij sprak alsof zijne vrouw nog tegenover hem zat Dorothea sloeg de oogen neer en tuurde naar de neuzen van hare schoentjes. «Vindt hij dan werkelijk zoo iets bijzonders aan baar ?” vroeg zij. Dat schijnt wel zoo,” antwoordde de oude heer: «En voor het overige is zij een heel presentabel meisje.” »Maar, lieve hemel,” riep de kassier — «wij kunnen toeh niet allemaal geniën en menschen van beteekenis zijn ! — En bovendien — onder ons gezegd en gezwegen — een hoogvlieger is onze beste Maurits nu toch dok niet.” Dorothea zweeg. Het ware trouwers moeilijk geweest, tegen deze repliek van haren vader iets in te brengen. «De Brinkmans,” voer bij voort — «nu, daar behoef ik je niets van te zeggen — daar weet je alles van.” Dorothea knikte. De familie stond inderdaad als eene der soliedste en vermogendste bekend. «En dus — waarom zouden wij den jongen zijnen gang niet laten gaan ?” «Och, weet u, papa,” zeide zij — iets bepaalds — dat geef ik u toe — valt er eigenlijk niet tegen in te brengen. Maar — —” «Nu? Maar —?” «Maar” — Dorothea boog het hoofd — »zij is eigenlijk nog pas een kind — zoo onrijp nog en zoo kalverig, — en ik kan .haar eigenlijk niet goed uitstaan.” De oude heer schaterde het uit. — Maar jij hoeft haar toch niet te trouwen 1 Als zij Maurits maar bevalt, dan is het immers genoeg!” zeide hij, terwijl hij hare hand vatte: «Komaan, Dorothea — zeg nu maar dat je het goed vindt. De arme jongen staat daar buiten op heete kolen. Als je geene andere bezwaren hebt, dan zullen we den stakker maar binnen roepen —r niet waar P” Dorothea stond met eenen zucht op. — «Voor mijn part dan !” zeide zij. Hierop riep de kassier met eene stentorstem zijnen
zoon, en op hetzelfde oogenblik kwam Maurits Pfeiffenberg naar binnen geloopen, zoo angstig als een schooljongen naar Dorothea’s gezicht kijkende. Het meisje trad hem tegemoet, nam zijn hoofd tusschen hare beide handen, en keek hem in de oogen. — «Jongen, jongen,” zeide zij — «wat begin je voor malligheden!” De «jongen” glimlachte ietwat onnoozel. Heel bemoedigend luidden de woorden zijner zuster niet, en de toon waarop zij gesproken had, klonk alles behalve enthousiastisch. «Heb je baar werkelijk al gevraagd?” vroeg zij verder. «Neen neen,” verzekerde bij: «Ik wou er natuurlijk eerst met jou over spreken.” Dorothea liet zijn hoofd los, liep een paar malen in het vertrek op en neer en bleef toen bij het venster staan. «Twintig jaar is immers Henriëtte?” vroeg zij. «Dat wil zeggen — zij wordt in September twintig,” luidde het antwoord. Dorothea knikte met het hoofd. Vijf jaren ouder dan hare aanstaande schoonzuster was zij dus. «En wat ben je van plan met je woning ?” examineerde zij verder. «Denken jullie hier buiten te blijven, of naar de stad te trekken ?” «Hier buiten natuurlijk,” antwoordde Maurits. Wawel, dat zeg jij nu zoo. Maar zal ook Henriëtte daar vrede mee hebben ?” «O, weetje, Dorothea,” verklaarde Maurits Pfeiffenberg — «Henriëtte heeft zulke eene vereering voor je! Als je dat eens wist! Zulk eene kolossale vereering 1” Dorotbea’s gestreelde ijdelheid deed haar onwillekeurig glimlachen Zij zag in den geest reeds hoe haar rijk zich vergrootte : — eene nieuwe onderdane, die zich onder haren scepter zou moeten buigen. Zij wendde zich van het venster af en keek haren broeder in het gezicht «Nu,” hernam zij — «als het dan absoluut zoo wezen moet — mij wèl! — Morgen is het Zondag. Dat is dus juist een goede gelegenheid om bij de Brinkmans met de zaak aan te kloppen.” «Dat had ik óók al gedacht, antwoordde Maurits Pfeiffenberg. «Maar, zooals ik je zeide — ik wou er jou toch eerst eens over spreken.” Men kan bet aan hem zien en hooren, boe blij hij was, dat zijne hooggestrenge zuster deze eisch inwilligde. ( Wordt vervolgd.)
"DE WITTE DOROTHEA.". "Bredasche courant". Breda, 1903/06/10 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322083:mpeg21:p00001