EERSTE BLAD. EIBHBHHRRiBBëSSSBS^SIBSSflSSLBBBÉSSSL Gescher & Kemper, Vjemarttstraat, Telefoomiummei 95 BREDA. GROOTEi KEUZE van TAPIJTEN, Grip- en MeoM-SKili, BEHANGSELPAPIER Meubels en Kedilen. Ingericht voor het geheel in orde maken van huizen, hotels en gestichten. Franco verzending van stalen en goederen Voor de orders wordt eerst prijsopgave gedaan.
BEKENDMAKING NATIONALE MILITIE. OPROEPING VERLOFGANGERS. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Breda, brengen ter kennis van de hieronder genoemde verlofgangers der Nationale Militie, dat zij op de daarbij vermelde dagen, des middags vóór vier uren, bij hun korps moeten aanwezig zijn, voorzien van al de voorwerpen van kleeding en uitrusting, door hen bij hun vertrek met groot verlof medegenomen, als: Ben 20sten Juli 1903. Lichting 1897. bij het. 6de regiment infanterie te Breda: C. A. Nijs, J. J. Huijskens, A. O. van Gurp,0. M. van Dongen, P. J. Keijnhoudt, P. J. Muller, F. C. H. van der Does, J. C. Eist, J H. van
Dongen, P. van Meel, J. P. Elipsen, G. J. Govaerts, F. van der Mueren, J. de Wilde, A. M. van Hooijdonk, A. J. van Loon, W. P. Mulder, Ch. A. Schoonhoven, J. Doeland, E. O. de Jong, M. van Gurp, A. van den Broek, B. de Ruijter, P. Verdonk, M. Verstallen, G. G. Stavast. Bij het 1ste regiment infanterie te Leeuwarden: F. van Sluis, van Utingeradeel. Bij liet 3de regiment infanterie te Bergen-op-Zoom: P. van Guip, J, Feenstra van Rotterdam, Th. van Breugel ven Oud- en Nieuw Gastel, J. F. Pieters van Ossenisse, te Middelburg, W. Jorker van Ouwerkerk. Bij bet 4de regiment infanterie te Gouda : H. J. A. Tenkolter, van Schoonhoven. Bij het 5de regiment infanterie te Amersfoort: J. L Heijnemans, van Breda. Bij het 6de regiment infauterie te Breda: J. H. Metz, van Sambeek, J. R. van Beekhoven, vau Made en Drimmelen, F. W. Hoste, van Etten c.s. Bij het 6de regiment infanterie te Geertruidenberg: J. Gadrie van Breda, G. van Etten, van Breda. Bij het 8ste regiment infanterie te Doesburg: L. J. Busch, van Dinxperlo. Ben %7sten Juli 1903. Bij het 3de regiment vesting artillerie te Gorinchem : J. J. Morrien, van Gorinchem. Lichting 189S. Bij het 3de regiment veldaitillerie den 20sten Juli 1903 te Breda: Chr. Wildhagen, van Naaldwijk; J. H. C. Grinwis, van Erp; P. H. van der Heijden, van Tilburg; L. Dam , van Son c. a. Te ’s Bosch: H. H. Clerx., van Esckaren. Den Isten September 1903 te Breda: G. de Hamer, van Poortvliet. Bij het 4de regiment vesting-artillerie den 30sten Juli 1903 te ’s Gravenhage: A Schouten, van Rotterdam. Den 12 Augustus 1903 te Den Helder: A Andringa, van Harlingen. Bij het 8ste regiment infauterie den Isten September 1903 te Deventer: J, H. Neus, van Deventer.
i Bij het 3de regiment infanterie den 3den September 1903 te Ylissingen, A. A. van den Muijsenberg, vm Hulst. Bij het 6de regiment infanterie den 3 den September 1903 te Breda: J. Evers, van Rotterdam. Tot het afteekenen der verlofpassen, het ontvangen van daggeld en bewijs van vrij vervoer, zullen zij zich Uoee dagen te voren ter secretarie (afdeeling Militie en Schutterij) moeten aanmelden. Breda, 30 Juni 1903. Ed. GULJÉ, burgemeester. A. R. VERMEULEN, secretaris.
"Advertentie". "Bredasche courant". Breda, 1903/07/08 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322100:mpeg21:p00001
"Bredasche courant". Breda, 1903/07/08 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322100:mpeg21:p00001
Slot Van het gymnasium bedroeg het getal leerlingen 37, waarvan 4 de school verlieten om voor hun vorming een anderen weg in te slaan. Zes leerlingen namen deel aan het eindexamen en slaagden allen. Het aantal leerlingen der zang- en muziekschool bedroeg gemiddeld 202, waaronder 42 die het onderwijs geheel gratis ontvingen. Van dit verslag vinden we weer het onaangename slot: Het evenwicht tusschen de ontvangsten en uitgaven der school kon, op dezelfde wijze als in voorgaande jaren, alleen worden verkregen door het vastgestelde honorarium aan de leeraren gedeeltelijk uit te betalen. De verpleegkosten voor armlastige zieken waren ook in 1902 weder hoog. Voor het R. K. Gasthuis ƒ6220,25 voor
het sted. Ziekenhuis ƒ 434,87® en voor het Diaconessenhuis ƒ63,75. Bedeeling in brood of geld werd verstrekt, voortdurend aan 157 personen en tijdelijk aan 07. Bij de Bank van Leening wordt, zooals uit het rapport blijkt, dikwijls hulp gezocht. In 1902 zijn niet minder dan 29942 panden beleend, terwijl er 1214 verkocht werden. September schijnt de ongunstigste maand te zijn geweest voor de bevolking, want in die maand overtrof het aantal leeningen alle andere maanden. In September was dit 3261 panden voor een totaal bedrag van ƒ7389. Het laagste cijfer werd bereikt in de carnavalsmaand Februari, toen werden slechts beleend 2164 panden voor een bedrag van f 4493,50. Het verhaaltje dat de Bredanaar zijn hebben en houden naar de Bank zou brengen om carnaval te kunnen vieren wordt hierdoor wel eenigszins weerlegd; -vooral omdat ook in Maart de cijfergroepen laag zijn. Doch wat nog meer is: in Maart hadden de meeste lossingen plaats n.1. 3201 voor een bedrag van ƒ7353,50, terwijl in Februari bijna evenveel panden gelost werden als in Januari, en November. Door de vereeniging Kindervoeding zijn middagmalen verstrekt op Maandag, Dinsdag en Donderdag en wel van den 9den December 1901 tot den 5den April 1902 Het aantal verstrekte maaltijden bedroeg 11091 verdeeld over 8 scholen. 40 maal werd gekookt en gemiddeld werden 241 kinderen per keer gespijzigd,
terwijl de kosten van elk maal ongeveer bedroegen 7*/* cent. De commissie kon 2259 porties meer uitdeelen dan het vorig seizoen en 3523 porties meer dan in 1899—1900. De ontvangsten waren /'83859‘/2 en de uitgaven ƒ912,78V2. Wij hopen dat de weldadige Bredanaars niet zullen vergeten dat deze nuttige en menschlievende vereeniging weder minder ontving dan zij moest uitgeven en dat zij de koorden hunner beurzen niet gesloten zullen houden als door kindervoeding hunne hulp wordt ingeroepon. Ten slotte geven we hier een uittreksel van het hierin opgenomen verslag van de Kamer van Koophandel. De malaise in handel en nijverheid deed zich ook hier, evenals elders, aanmerkelijk gevoelen. Met voldoening wordt dan ook door de kamer de in vooruitzicht gestelde nieuwe tariefwet tegemoet gezien, hopende dat hare bepalingen den weder opbloei van handel en industrie mogen ten gevolge hebben. Niettegenstaande ook de winkelnering gedrukt was, werden toch vele winkels en magazijnen vergroot en vernieuwd. Moest er in het vorige verslag reeds op gewezen worden dat het fabriekswezen niet vooruitging, uit de over 1902 ontvangen gegevens moet de kamer tot haar leedwezen besluiten, dat het afgeloopen jaar, in het algemeen genomen, niet tot de goede jaren voor de industrie kan worden gerekend. Voor de naamlooze vennootschap «Machinefabriek Breda” kenmerkte zich het geheele jaar door ongekende slapte in werkzaamheden. Het personeel moest tot omstreeks 300 man worden teruggebracht en zelfs voor dit kleinere getal moest nog veelvuldig de werktijd worden ingekort. Met leede oogen, zoo schrijft de vennootschap , moest zij het aanzien, hoezeer veelvuldige en groote, in het vak slaande, le veringen aan de buitenlandsehe beschermde concurrentie werden opgedragen, welke concurrenten hier hunne fabrikaten, als geheel vrij van rechten invoeren, terwijl de vennootschap voor onderdeden van diezelfde machinerieën, welke zij verplicht is van het buitenland te betrekken, invoerrechten heeft te betalen Een gunstig contrast met het voorafgaande geeft de ijzer- en metaalgieterij van de firma C. J. Marijnen, wijl hare inrichting zich ook in 1902 in een blijvenden, bloeienden toestand mocht verheugen. Haar getal werklieden bleef nagenoeg onveranderd. De behoefte aan vergrooting der fabriek wordt meer en meer gevoeld en is dan ook een belangrijke uitbreiding reeds in vooruitzicht. Van de ijzerfabriek »de Etna” mocht de kamer geen inlichtingen ontvangen en zijn wij dus niet in staat, eenige détails dier industrie te vermelden; evenmin hebben aan het verzoek, om opgaven te mogen ontvangen, gevolg gegeven de firma’s C. G. Cosijn en Gebr. Dekkers. Verheugde zich de Nederlandsche stoomfabriek van Zweedsche lucifers »de Vlinder”, van den heer Ch. Loyens, in een toenemend debiet en bleef zij met 140 werklieden voortwerken, toch klaagt zij over het lage invoerrecht van 5°/o> hetwelk oorzaak blijft, dat ons land overstroomd wordt door den invoer van buitenlandsch fabrikaat, gewoonlijk overproductie. Hierdoor toch worden de prijzen zeer gedrukt. De Teteringsche stoomlucifersfabriek van de firma Dijkerman & Co. werkte met dezelfde stoommachine en 150 werklieden en had steeds voldoende bestellingen. Ook deze firma klaagt over de groote onbillijkheid inzake de invoerrechten op het artikel lucifers. De chocolade- en cacaofabrieken van de firma’s P. A. de Bont en E. & J. Stokvis hadden voortdurend werk. In
hare fabrieken hadden geen veranderingen plaats, evenmin als vermeerdering van personeel. De firma’s Smits—Vriends, C. van Wees—-Verdonk, allen in suikerwerken, hadden reden tot tevredenheid; haar fabrikaat wordt, zoo hier als elders, gretig gezocht. Ook de roomboterfabrieken van de firma Rappard & Van Weel en van den heer J. Schleijer hadden geen reden tot klagen. Eerder ongunstiger dan het vorige jaar was de toestand van de sigarenfabrieken der firma’s A. Meeuwesen & Co., Victor Boes en gebrs. Van den Biggelaar, voorheen F. Meulesteen. Dit was ook het geval met de tabakskerverijen van laatstgenoemde firma en van die der firma L. Verhoeven & Zoon. Nieuw opgericht is de sigarenfabriek van den heer H. Bouman. In de leerlooierijen was de handel ook stil. De schoenfabriek van de firma gebrs. Kanters kan met tevredenheid op het afgeloopen jaar terugzien. Het product dat ieder jaar grooter wordt, werd, niettegenstaande de toenemende concurrentie, gemakkelijk geplaatst. De houtwolfabriek van de firma Dijkerman & Buijzerd en de houthandel van de firma J. J. Honig, voorheen W. C. Hoogendijk, verheugde zich in toenemend debiet; dit kan ook gemeld worden van de stoomtimmerfabrieken »de Molenberg” van den heer J. J. Koopmans en »de Nijverheid” van den heer L. Chabot, zoo ook van de stoomhoutzagerij van den heer W. Mol. De fabriek van cementijzerwerken van de firma F. J. Stulemeijer & Co. mocht zich verheugen in een gestadigen vooruitgang, vooral wat betreft het artikel cementijzer. De asphaltfabriek van den heer G. Haagh (vroeger firma Steijn & Haagh) werkte druk en zag haar debiet steeds toenemen, dank zij de tevredenheid van hare afnemers De rijtuigfabriek van de firma Clarijs— Loonen, alsmede de fabriek van vernissen en de handel in glas- en verfwaren van de firma J. Wagemakers, vonden steeds geregeld afnemers. In de fabriek van de-firma J Rosu— Piron had geen verandering plaats; haar fabrikaat — getrokken haardoek — wordt gedrukt door de groote concurrentie vooral van de zijde van Duitschland. Een hooger invoerrecht zou aan dien tak zeer ten goede komen. De borstelfabrieken van de heeren L. van Stratum en J. D. Heijnemans hadden voldoende werk. Wat betreft de passementwerkerijen schijnt het aanhoudend vereenvoudigen van de militaire uniformen zeer nadeelig op deze inrichtingen te werken, wijl door die vereenvoudigingen en veranderingen veel minder passementerieën benoodigd zijn. De meubelmakerijen verkeerden in gunstigen toestand; vooral leggen zij zich, meer dan vroeger, toe op het vervaardigen van artistieke, meubelen, zoodat zelfs vele bestellingen uit andere groote gemeenten worden ontvangen. In aanbouw zijn voorts een terracottafabriek en een waterstofgasfabriek. Gunstig werkten de boekdrukkerijen en boekbinderijen van de firma’s Broese & Co., thans de Naamlooze vennootschap «Bredasche Boekhandel en UitgeversMaatschappij”, geb. üukoop, Ed. van Wees, H. Engelbregt en Van Turnhout & Co. Geene opgaven zijn aan de‘kamer verstrekt door de firma’s F. Smits van Waesberghe, P. van Reuth en J. E. Vrede, doch blijkens de opgaven van het kantoor der belastingen mag men aannemen, dat zij iets minder afzet hadden. Was de toestand van de suikerfabrieken alom gunstig, zulks was ook het geval met de nabij onze gemeente gelegen
fabriek van de «Sucreries de Bréda et Bergen-op-Zoom”. Werden toch in 1901 85 millioen kilogram beetwortelen verwerkt, voor de laafste campagne werden slechts 36,5 millioen kilogram aangevoerd, welks aanvoer door den ingevallen vorst veel nadeel ondervond tot groote schade der exploitatie. Niet meer dan 32 dagen werd gewerkt. De proeftuinbouwvereeniging, ten doel hebbende de kweekerij en den handel in vruchten te bevorderen, belooft gunstig te zullen werken. Van wege de provincie Noord Brabant werd haar ter ondersteuning een subsidie verleend. Op de marktdagen van Dinsdag en Vrijdag neemt het vertier niet aanmerkelijk toe; de reden hiervan vindt men hierna vermeld bij den aanvoer van boter. De veemarkt kan als niet meer bestaande worden beschouwd; daarentegen blijft de handel op de varkensmarkt levendig. Met voldoening mag de kamer er op wijzen dat op de vischmarkt goede visch wordt aangevoerd, sedert de keuring verscherpt is. Verbeteringen aan het gebouw zelve blijven zeer gewenscht. De oorzaak van den minderen aanvoer van boter in de waag moet gezocht worden in de vele boterfabrieken in den omtrek, waarvan geen enkele iets in Breda ter markt brengt. Het aantal schepen dat in de haven kwam, was in 19001698 schepen, metende 137077 tonnen; in 1901 1554 schepen, metende 127355 tonnen en in 1902 1399 schepen, metende 104227 tonnen. Mocht in het vorig verslag met voldoening worden melding gemaakt van de subsidie van ƒ 100,000,—, welke de gemeente alsnog besloot bij te dragen in de kosten van het totstandkomen van het scheepvaartkanaal Zuid-Willemsvaart—den Amer met een zijtak naar Breda, nog hoopt de kamer dat dit nuttige en noodzakelijke werk zal tot stand worden gebracht. Van het plaatselijk telefoonnet werd druk gebruik gemaakt.
"GEMEENTEVERSLAG.". "Bredasche courant". Breda, 1903/07/08 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322100:mpeg21:p00001
VAN ERNST VON WILDENBRUCH. 22. De beide jongere heeren moesten echter nog voorgesteld worden. Hiervoor zorgde vader Brinkmann »Lieve Dorotliea”, zeide hij — «mag ik wel zoo vrij zijn u mijn beide associés voor te stellen ; — meneer Fritz Barkhof — meneer Auton Wohlbrink”. De associés maakten hunne buiging en kusten de bar.d die Dorotkea hun toestak ; en toen Lij het hoofd ophief, bleven Fritz Barkhof’s oogen onwillekeurig op Dorotkea rusten. Frits Barkhof had dikwijls genoeg over Dorothea Pfeiffenberg kooren spreken; maar zóó iets — neen, zoo iets had hij toch niet verwacht. Dat was first rate — ja, first rate — neen, waaraektig, zonder orerdrijving, first rate! Terwijl men nu in groepjes met elkander stond te praten, werd de deur van den salon geopend en verscheen er ais laatste gast een man, die allereerst hierdoor de aandacht trok, dat hij noch gezwartrokt noch gewitdast was. Het was niemand anders dan de schilder Heinrich Sonnglanz. Toen hij het verschil tusschen zijn eigene kleeding en die der andere genoodigden opmerkte, vloog er een blos van verlegenheid over zijn gelaat. Voor het overige maakte hij alles behalve eene slechte figuur. De jas zat hem glad en welversneden om zijne slanke gestalte, en hij bewoog zich met de losse gemakkelijkheid van iemand die gewoon is in goed gezelschap te verkeeren. Op het oogenblik dat hij binDentrad, kneep Jetje haren beminden Maurits, die naast haar zat, met al haren kracht in den arm. Zij scheen een ongeloofelijke moeite te hebben om haar lachen te verbijten. »Daar is hij nu ! . . . Ziet ge hem wel?” scheen zij met hare vragend op Dorothea gerichte oogen te willen zeggen. Dorothea echter bemerkte niets van dit gegiegel. Met slap neerhangende armen stond zij midden in den salon, den groet des schilders — die eerst voorden heer des huizes zijne buiging had gemaakt en zich thans tot de dochter wendde — met eene langzame, diepe neiging van het hoofd beantwoordend. Waar zij op dit oogenblik heenzag — of zij heelenal wel iets of
iemand zag—, men zou bet bezwaarlijk hebben kunnen zeggen. Hare oogen toch waren voor een moment geheel glansloos geworden, als uitgeblusckt. Door des schilders binnentreden was er in het algemeene gesprek eene pauze ontstaan. Alles keek met eenige verwondering naar den min of meer ongegeneerden vreemdeling, den gast zonder bruiloftskleed, die blijkbaar voor deze gelegenheid niet vele plichtplegingen noodig geoordeeld had. De joviale slsm van den ouden heer Pfeiffenberg verbrak deze korte stilte. >Mag ik het genoegen hebben, aan het gezelschap mijnheer Sonnglanz voor te stellen — kunstschilder?” Een meewarig lachje speelde er om ’s heeren Brinkmaun’s gladgeschoren lippen ... Kunstschilder! — Natuurlijk! Ja! Dat verklaarde alles! Mevrouw Brinkmann had hare nicht Springmuth haastig ter zijde getrokken en haar met een verschrikt gezicht iets toegefluisterd — waarschijnlijk iets van die drie-honderd afgehouwen hoofden. Iutusschen stak vader Brinkmaan den schilder zijne eerlijke hand toe. »Heel aangenaam met u kennis te maken, mijnheer Sonnglanz,-’ sprak hij met zijnen breeden glimlach : «Ik heb er al zoo het een en ander van gehoord. Ja ja, het moet erg interessant worden!” De schilder keek hem eens aan. zonder te weten wat hij op deze complimenten antwoorden moest. Gelukkig werden op dit oogenblik de beide vleugels der deur van de eetzaal opengeworpen, ten teeken dat er aangerecht was en dat men zich aan tafel kon begeven. De drie Pfeiffenbergs paarden zich, bij den optocht naar den disch, aan de drie Brinkmanns; en'de twee associés maakten zich van de beide dames Springmuth meester. Bij gevolg kwam Heinrich Sonnglanz zonder dame achteraan. Aan tafel zat Dorothea tusschen vader Brinkmann en' den heer Fritz Farkhoff. De schilder had zijne plaats aan de andere zijde, schuins tegenover haar. Terwijl men zich nederzette, gleed haar blik even naar hem heen; en zij bemerkte hoe hij met verbaasde, sebier bewonderende oogen om zich heenzag. Het was dan ook inderdaad wel iets meer dan alledaagsch, wat de sch'lder b'.er zag tentoongespreid. De wanden van het vertrek waren van onder tot boven met donker eikenhout gepanelleerd, ter halver hoogte ongeveer liep in het rond eene breede richel, op welke de fraaiste kannen, vazen, kroezen en wijnglazen gerangschikt stonden; en daarboven hingen een aantal
goede, oude familieportretten. Door het loover voor de vensters viel de zonneschijn naar binnen en speelde op het donkerbruine hout — voor eenen schilder een betooverende aanblik. Daarbij kwam nog de waarlijk prachtige en in al hare weelde toch smaakvolle versiering van den disch: het massieve zilverwerk, het fijne, oude damast, het oude porselein, de karaffen van fonkelend kristal, de bloemen — garsch het blanke, blinkende en v elkleurige geheel. Zonder acht te slaan op de personen tusschen wie bij zat, keek Heinrich Sonnglanz nog voortdurend met verbaasde oogen om zich heen. Men zag het hem aan, hoe de hem bier omringende weelde al zijne zinnen gevangen nam. En hij was te naïef om den indruk, dien hij aldus ontving , achter een masker van onverschilligheid te verbergen. Dorothea, die beurtelings door vader Brinkmann op gemoedelijke, en door den heer Fritz Barkhoff op meer ondernemende wijze in een gesprek gewikkeld werd, merkte dit alles zeer goed op — en een ijdele trots deed haar het hart zwellen. — Ziet ge wel.” zoo zou zij hem hebben willen toeroepen — «ziet ge wel, gij kunstenaar, zoo fier op uw beroep , dat er toch ook in een koopmanshuis nog dingen zijn, die indruk op u kunnen maken ?” O ja, ongetwijfeld —zulke dingen waren er! — En datgene, wat den allermeesten indruk op hem maakte, zat hier aan deze tafel schuins tegenover hem. Dorothea had den blik wel gezien, dien hij naar haar heengeworpen had en terstond daarna op zijn bord had neergeslagen. Als eene vlam had die blik geflikkerd, als een vonk bad hij baar gebrand, en terwijl zij daar zoo schijnbaar kalm en onverstoorbaar naar ’s heeren Barkhoff’s welgekozen woorden zat te luisteren, meende zij daar tusschen telkens een gefluister te vernemen, dat over de tafel tot haar kwam : «Godin! Meesteresse mijner ziel!” De tafelkout, aanvankelijk beschroomd en tamelijk afgemeten, begon met elk nieuw gerecht al vrijer, levendiger en lodder te worden ; en de edele wijnen uit des kassiers kelder staken van lieverlede de gemoederen in vlam. Jammer maar, dat de vlammen niet juist veel tot ’s werelds verlichting-of verwarming bijdroegen. Men was immers «onder elkaar”, en bijgevolg draaiden zich alle gesprekken om familieaangelegenheden en zaken. Wie zich daarbij persoonlijk niet betrokken voelde., moest zich natuurlijk gruwelijk vervelen. Zoo ongeveer ging het Heinrich Sonnglanz, die te midden van deze babbelende, lachende en lijntjes
trekkende mensclien daar zwijgend als de steenen gast nederzat. Hij wist niet wat hij met deze lieden praten kon, en zij wisten nog veel minder wat zij met hem konden praten. Slechts éénmaal had mevrouw Brinkmann, die naast hem zat, eene poging gedaan om een gesprek met hem aan te knoopen; doch deze poging scheen mislukt te zijn. Dorothea had gezien hoe zij eene vraag tot hem richtte en hoe hij, zonder te antwoorden, gelachen had. Natuurlijk trok mevrouw Brinkmann zich nu in hare schelp en liet verdere pogingen tot toenadering tegenover dit ongezellige heerschap achterwege. Zóó verliep het eene uur na het andere. De plooi tusschen des schilders wenkbrauwen, die bij het begin van den maaltijd bijna verdwenen was, werd allengs weder dieper. Hij voelde onder deze verveling de lengte van den tijd, evenals iemand de lengte van den nacht voelt, waarin hij niet slapen kan. Ook naar Dorothea, die zich met hare tafelburen, inzonderheid met den heer Fritz Barkhoff, voortreffelijk scheen te amuseeren, zag hij niet meer heen. Zijne oogen staarden, als die van eenen droomende, strak voor zich uit, En aldus geschiedde het dat hij ook niet opmerkte hoe Dorothea’s blikken naar hem afdwaalden en vaak, nadat zij de sombere uitdrukking van zijn gelaat hadden waargenomen, geruimen tijd daarop gevestigd bleven... Hoe merkwaardig was toch het verschil tusschen hem en de andere mensohen ! Hoe geheel anders zag hij er uit! .... Of deze man ooit vergenoegd, ooit vroolijk wezen kon ? . . . . Het was haar, terwijl zij hem zoo gadesloeg, alsof er een donkere gestalte onzichtbaar achter hem stond en een schaduw over hem wierp — de gestalte der droomende melancholie. Nog éénmaal echter ontwaakte hij uit zijne mijmering. Het was toen, bij het dalen der schemering, de waskaarsen op de zware zilveren armluchters werden aangestoken en het zachte, rossige licht aan het vertrek eene nieuwe sehilderaehtige bekoring bijzette. Hoe blonk en flonkerde daarbij het zilver, het kristal op het blanke tafellaken ! Hoe tintelde en parelde de wijn in de glazen! Welke heerlijke schaduwen, dik en zwart, nestelden zieb in de boeken en onder het randwerk van wanden en zoldering! Hoe hem dit alles toelachte ,... Dorothea zag het, hoe hij het hoofd ophief en hoe zijne oogen weder begonnen te schitteren. Zij zag het — en het maakte haar gelukkig schier. ( Wordt vervolgd.)
"DE WITTE DOROTHEA.". "Bredasche courant". Breda, 1903/07/08 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 08-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSAB04:000322100:mpeg21:p00001